ECLI:NL:RBZWB:2023:7425

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/407683 / JE RK 23-497
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 11 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van beide kinderen verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 18 oktober 2023 tot 18 april 2024. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze verlenging, omdat de ontwikkeling van de kinderen nog steeds ernstig bedreigd wordt. De moeder van de kinderen, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft zich positief opgesteld en de samenwerking met de gecertificeerde instelling (GI) verloopt goed. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar dat de situatie nog kwetsbaar is. Er zijn zorgen over het gedrag van [minderjarige01], die zelfbepalend gedrag vertoont en niet volledig naar school gaat. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin (grootouders moederszijde) verlengd, eveneens van 18 oktober 2023 tot 18 april 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de kinderen niet verder in gevaar komt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/407683 / JE RK 23-497
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
nadere beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
betreffende
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2009 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
[minderjarige02],
geboren op [geboortedatum02] 2020 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] .
De rechtbank merkt als belanghebbende ten aanzien van beide kinderen aan:
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg.
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
De kinderrechter merkt als informant ten aanzien van [minderjarige02] aan:
[de vader01],
hierna te noemen: de vader van [minderjarige02] ,
wonende te [woonplaats02] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 april 2023 met alle daarin genoemde en vermelde stukken;
  • een aanvullend onderzoek in briefvorm van de Raad van 14 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 22 september 2023;
  • de briefrapportage met bijlage van de GI van 27 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 27 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De vader van [minderjarige02] is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader van [minderjarige02] wel juist is opgeroepen.
1.4.
[minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken aan de kinderrechter. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 april 2023 zijn [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht gesteld van de GI en heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin (te weten grootouders moederszijde) verleend met ingang van 18 april 2023 tot 18 oktober 2023, onder aanhouding van de resterende delen van de verzoeken.
2.3.
Op grond van die beschikking verblijft [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin, te weten bij grootouders moederszijde (hierna: grootouders mz). [minderjarige02] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij een netwerkpleeggezin te weten grootouders mz voor de duur van een jaar. De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van de verzoeken van de Raad tot het verlenen van een ondertoezichtstelling voor [minderjarige01] en [minderjarige02] en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij een netwerkpleeggezin te weten grootouders mz voor de duur van zes maanden, te weten met ingang van 18 oktober 2023 en tot 18 april 2024.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft de restantverzoeken. Er hebben positieve ontwikkelingen plaatsgevonden, maar de doelen zijn nog niet behaald. Daarbij komt dat het vrijwillig kader voor nu nog te kwetsbaar. De komende periode dienen er afspraken te worden gemaakt over (een uitbreiding van) de omgang tussen [minderjarige02] en de vader. Daarnaast moet de GI gaan inzetten op de communicatie tussen de ouders als het gaat over de verzorging en opvoeding [minderjarige02] . Zij moeten zonder conflicten kunnen communiceren. Ook moet er duidelijkheid komen over het perspectief van [minderjarige01] . Er moet worden onderzocht of zij bij de grootouders mz zal blijven of dat er zal worden toegewerkt naar een terugthuisplaatsing bij de moeder.
4.2.
De GI sluit zich aan bij de Raad. Er zijn positieve ontwikkelingen gaande. Het contact en de samenwerking tussen de GI en de moeder verloopt goed. Zo is er met de medewerking van de moeder (de ouders) hulpverlening ingezet, waarop de GI de komende periode regie moet blijven voeren. In de thuissituatie bij de moeder heeft [hulpverlener01] IPT ingezet. Daarnaast is de moeder aan de hand van de module Goed Genoeg Ouderschap positief beoordeeld. Vanaf oktober 2023 zal [hulpverlener01] starten met het begeleiden van de omgang tussen [minderjarige02] en de vader en zal er ook IPT in de thuissituatie bij de vader worden ingezet. Ook zal de vader worden beoordeeld aan de hand van de module Goed Genoeg Ouderschap. Voor [minderjarige01] is er [hulpverlener02] ingezet. [minderjarige01] heeft een klik met haar begeleidster en er is sprake van een vertrouwensband. [minderjarige01] ziet haar als een steun met wie zij kan praten. Mogelijk zal er naast [hulpverlener02] op termijn nog andere hulpverlening worden ingezet als blijkt dat dat nodig is. Voor nu wil de GI [minderjarige01] niet overvragen. Verder is [minderjarige02] aangemeld voor speltherapie. Zij staat momenteel op de wachtlijst.
Naast deze positieve ontwikkelingen zijn er in de afgelopen periode ook (nieuwe) zorgen gemeld. [minderjarige01] vertoont zelfbepalend gedrag en loopt regelmatig weg bij grootouders mz, waarna er geen zicht meer is op [minderjarige01] . Ook lukt het [minderjarige01] nog niet om (volledig) naar school te gaan. Haar hoofd zit vol en als gevolg daarvan komt [minderjarige01] moeilijk in slaap. De GI heeft toegelicht dat [minderjarige01] voor de komende vier weken het derde en vierde lesuur naar school zal gaan, waarna wordt gekeken of en op welke wijze er kan worden uitgebreid zodat [minderjarige01] uiteindelijk weer volledig naar school gaat. Verder weet [minderjarige01] niet goed waar zij wil wonen. Zij is doordeweeks bij de grootouders mz en daar heeft [minderjarige01] het fijn. In de weekenden is [minderjarige01] bij de moeder. [minderjarige01] wil ook graag bij de moeder wonen. Verder heeft de moeder in juli 2023 signalen ten aanzien van vermoedens van mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag vanuit de vader richting [minderjarige02] met de GI gedeeld. Als reactie daarop heeft de moeder de omgang tussen de vader en [minderjarige02] (te weten elke week op zaterdag van 12.00 uur tot zondag om 13.00 uur) stopgezet. Nu zowel de GI als de moeder de omgang belangrijk vinden en [minderjarige02] zelf ook ging aangeven dat zij de vader mist, heeft de GI onderzocht hoe de omgang gelet op de vermoedens kon worden vormgegeven. Er is besloten om de omgang te begeleiden. [hulpverlener01] kon vanwege de wachtlijsten pas in oktober 2023 starten. Ter overbrugging heeft de jeugdbeschermer zelf, de IPT ’er van de moeder en een collega van de IPT ’er van de moeder een keer de omgang begeleid. Op 12 oktober 2023 staat er een intake gepland met [hulpverlener01] om de begeleide omgang op te starten.
4.3.
De advocaat van de moeder voert geen verweer. Hij merkt op dat alle neuzen dezelfde kant opstaan en dat er positieve ontwikkelingen gaande zijn.
De moeder ziet de ondertoezichtstelling als een steuntje in de rug en niet langer als een bedreiging zoals dat in april 2023 wel het geval was. De GI heeft alles in werking gezet om de kinderen te helpen. De moeder ziet de vooruitgang voor de kinderen en daar is zij blij om. Ook de moeder zelf heeft zich volledig ingezet en is akkoord gegaan met alle hulpverlening. De samenwerking met de GI verloopt goed. Verder vindt de moeder de omgang tussen [minderjarige02] en de vader belangrijk, maar zij vindt ook dat zij als moeder stappen moet ondernemen als er signalen over mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag zijn. Nadat de moeder hierover contact heeft gehad met Stichting Emergis is zij meer gerustgesteld. Vanwege de eerdergenoemde signalen is de moeder gestopt met werken. Zij is van plan om het werken weer op te pakken. Zeker als [minderjarige02] naar de basisschool gaat. Daarnaast vindt de moeder zichzelf voldoende weerbaar. De moeder is het afgelopen halfjaar niet samen geweest met de vader van [minderjarige02] . Ook heeft zij geleerd om in situaties een moment van rust te pakken om na te denken. Verder erkent de moeder dat het voor [minderjarige01] een lastige situatie is. Zij wil graag bij grootouders mz blijven, maar ook bij de moeder wonen. De moeder is ermee bezig om (versneld) te zoeken naar een woning in de omgeving van [plaats01] . Tot slot is zij blij met de inzet van [hulpverlener02] voor [minderjarige01] .

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 BW. Zij zal het – onweersproken – restantverzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] verlengen met ingang van 18 oktober 2023 en tot 18 april 2024. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3.
Zij overweegt hiertoe dat er positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Zo is er hulpverlening in de thuissituatie van de moeder en voor de beide kinderen ingezet. Ook zal de hulpverlening op korte termijn in de thuissituatie bij de vader van [minderjarige02] starten. [minderjarige01] heeft een klik en een vertrouwensband met de begeleidster van [hulpverlener02] opgebouwd en het lijkt haar te helpen. [minderjarige02] staat momenteel op de wachtlijst voor speltherapie. Daarnaast is het de moeder gelukt om meer rust en stabiliteit voor de kinderen te creëren. In de afgelopen periode hebben de moeder en de vader van [minderjarige02] geen contact gehad en heeft er geen huiselijk geweld (in het bijzijn van de kinderen) plaatsgevonden, waarover in april 2023 veel zorgen waren. De kinderrechter complimenteert de moeder voor de wijze waarop zij zich de afgelopen periode heeft opgesteld en hoe zij de samenwerking met de GI en de hulpverlening is aangegaan. Daardoor heeft de GI hulpverlening kunnen inzetten en heeft de GI zicht op de situatie gekregen. Ook is het zeer positief dat de moeder de ondertoezichtstelling als helpend is gaan ervaren en niet langer als een bedreiging. Ondanks dat de kinderrechter vaststelt dat er een positieve lijn is ingezet, is de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige01] en [minderjarige02] nog onvoldoende geweken. [minderjarige01] heeft in de afgelopen periode zelfbepalend gedrag vertoond. Zo loopt zij regelmatig weg bij grootouders mz. Ook lukt het [minderjarige01] niet om (volledig) naar school te gaan. Voor de komende vier weken heeft [minderjarige01] een aangepast rooster, waarmee zij twee lesuren per dag naar school gaat. Daarnaast is het vooralsnog onduidelijk waar [minderjarige01] verder zal gaan opgroeien. Zij heeft het fijn bij de grootouders mz, maar lijkt ook graag bij de moeder te willen wonen. Ook stelt de kinderrechter vast dat er zorgen zijn over [minderjarige02] . In juli 2023 heeft de moeder signalen ten aanzien van vermoedens van mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag vanuit de vader richting [minderjarige02] met de GI gedeeld, waarna de moeder de omgang tussen [minderjarige02] en de vader heeft stopgezet. Vanwege de wachtlijsten hebben [minderjarige02] en de vader in de periode van juli 2023 tot oktober 2023 drie keer een begeleid omgangsmoment gehad. Vanaf medio oktober 2023 zal [hulpverlener01] gaan starten met de begeleide omgang. Daarnaast blijft de situatie tussen de moeder en de vader van [minderjarige02] kwetsbaar. De kinderrechter is van oordeel dat zij hulp nodig hebben om op termijn weer samen te werken en te communiceren over de verzorging en opvoeding van [minderjarige02] zonder dat zij terugvallen in oude patronen of in een conflict belanden.
5.4.
Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat het de moeder en de vader van [minderjarige02] nog onvoldoende lukt om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige01] en [minderjarige02] zelfstandig weg te nemen. Daarbij komt dat het vrijwillig kader voor nu nog te kwetsbaar is. Daarom blijft de betrokkenheid van de regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk, hetgeen ook niet is weersproken door en namens de moeder.
5.5.
Aan de GI geeft de kinderrechter mee om regie te blijven voeren in het proces en de belangen van de kinderen te blijven bewaken. De GI dient meer duidelijkheid te verkrijgen over het perspectief van [minderjarige01] . Ook moeten er afspraken worden gemaakt over de omgang tussen [minderjarige02] en de vader. Daarnaast vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI op termijn gaat inzetten op de communicatie en samenwerking tussen de moeder en de vader van [minderjarige02] . Van de moeder verwacht de kinderrechter dat zij de ingezette, positieve lijn zal voortzetten en zal blijven samenwerken met de GI en de hulpverlening.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.7.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:265b lid 1 BW. Zij zal het – onweersproken – restantverzoek toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin (te weten bij grootouders mz) verlengen met ingang van 18 oktober 2023 en tot 18 april 2024. Zij legt dit hierna uit.
5.8.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat [minderjarige01] sinds september 2021 feitelijk bij de grootouders mz woont (en op dit moment in de weekenden bij de moeder is). Zij kunnen goed aansluiten bij [minderjarige01] en bieden haar de benodigde stabiliteit, veiligheid en structuur. De kinderrechter merkt op dat er nog geen duidelijkheid is over waar [minderjarige01] verder zal opgroeien en dat zij hierin zelf ook erg wisselend is. Om de juridische situatie voor nu aan te laten sluiten op de feitelijke situatie is het noodzakelijk om in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin te weten bij de grootouders mz te verlengen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij in de komende periode zal onderzoeken wat het perspectief van [minderjarige01] is en of [minderjarige01] terug thuis geplaatst bij de moeder kan en wil worden.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] met ingang van 18 oktober 2023 tot 18 april 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin (te weten grootouders moederszijde) met ingang van 18 oktober 2023 tot 18 april 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023 door mr. Dijkman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vork, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 25 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.