ECLI:NL:RBZWB:2023:744
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelde ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1976, had bezwaar aangetekend op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaar was ingediend op 30 september 2022 en behandeld in een besloten raadkamer op 17 januari 2023. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn advocaat, mr. S.P.H. Brinkman, was wel aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was. De veroordeelde stelde dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het gepleegd was. De officier van justitie betoogde echter dat er een wettelijke grondslag was voor de afname van DNA-materiaal, aangezien overtredingen van de Opiumwet vaak worden opgelost door middel van DNA-onderzoek.
De rechtbank concludeerde dat het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, aan de vereisten van de Wet DNA voldeed. Ondanks dat de rechtbank de atypische omstandigheden van het delict erkende, was er geen reden om af te wijken van de standaardprocedure voor DNA-afname. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA is bedoeld om toekomstige strafbare feiten op te sporen en dat de veroordeelde niet kon aantonen dat hij in de toekomst geen strafbare feiten zou plegen. De beslissing om het bezwaar ongegrond te verklaren werd uiteindelijk genomen, waarbij de rechtbank ook rekening hield met het recidivegevaar van de veroordeelde.