ECLI:NL:RBZWB:2023:7446

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
10484849 CV EXPL 23-1271
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst afgewezen ondanks huurachterstand door stabilisatie van de situatie van gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen Stichting Alwel en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. E. Kattestaart. Eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 8.881,00. Gedaagde erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat er persoonlijke omstandigheden waren die tot deze situatie hadden geleid. Gedaagde had inmiddels stappen ondernomen om de situatie te stabiliseren, waaronder het inschakelen van hulp en het aanvragen van beschermingsbewind. De kantonrechter overwoog dat, hoewel er een aanzienlijke huurachterstand was, de omstandigheden van gedaagde, waaronder de kwetsbare positie van haar dochter, en de genomen maatregelen om de huurachterstand aan te pakken, voldoende reden gaven om de vordering tot ontbinding en ontruiming af te wijzen. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, gezien de omstandigheden, niet voldoende gewicht had om ontbinding te rechtvaardigen. Eiseres werd wel in het gelijk gesteld voor de vordering tot betaling van achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten, die aan gedaagde werden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 10484849 CV EXPL 23-1271
vonnis d.d. 11 oktober 2023
inzake
de stichting
Stichting Alwel,
gevestigd en kantoorhoudende te Roosendaal,
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders B.V. (LAVG) te Groningen,
tegen
[gedaagde] , vennoot van [naam 1], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[naam 2], wonende te [woonadres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Kattestaart te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “eiseres”, “gedaagde” en “ [naam 2] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 19 juli 2023 en de daarin genoemde stukken;
b. de e-mail van mr. Kattestaart van 1 september 2023 met aanvullende producties 4 tot en met 10;
c. de e-mail van LAVG van 11 september 2023 met een specificatie van de actuele huurachterstand;
d. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 12 september 2023.

2.Het geschil

2.1
Eiseres vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden en gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, en ook om gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag aan (achterstallige) huur, gebruiksvergoeding en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met proceskosten en rente.
2.2
Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagde in verzuim is met betaling van de verschuldigde huurpenningen. Ten tijde van de inleidende dagvaarding was sprake van een huurachterstand van € 8.881,00, berekend tot en met april 2023. Eiseres heeft zich als gevolg van deze tekortkoming genoodzaakt gezien haar vordering ter incasso uit handen te geven aan haar gemachtigde.
2.3
Gedaagde erkent dat er sprake is van een huurachterstand, maar is het niet eens met de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Door persoonlijke omstandigheden van [naam 2] is er een huurachterstand ontstaan. Vanaf 2016 tot en met 2021 heeft [naam 2] onder beschermingsbewind gestaan. Gedurende die periode is er ook een WSNP-traject gestart dat geëindigd is zonder schone lei. Daarna is het bewind op verzoek van de (toenmalige) bewindvoerder beëindigd, waarna de huurschuld (verder) is opgelopen. Inmiddels is op 22 mei 2023, op eigen initiatief van [naam 2] , opnieuw beschermingsbewind uitgesproken. Er zijn nadien diverse betalingen verricht, waaronder de huurpenningen van juli, augustus en september 2023 en twee keer een bedrag van € 50,00. Ook zullen met ingang van oktober 2023 de huurpenningen omstreeks de vijftiende van iedere maand door middel van een automatische incasso worden overgemaakt op de bankrekening van eiseres. Ten slotte heeft [naam 2] schuldhulpverlening aangevraagd bij de gemeente. Gedaagde meent dan ook dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde dienen te worden afgewezen.
2.4
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten verder toegelicht.

3.De beoordeling

De huurachterstand
3.1
Gedaagde erkent de juistheid van de specificatie van de actuele huurachterstand die door eiseres in het geding is gebracht. De huurachterstand bedraagt derhalve, gerekend tot en met september 2023, € 10.078,92. De vordering tot betaling van de achterstallige huur is in zoverre toewijsbaar.
Ontbinding en ontruiming
3.2
Op grond van artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Deze rechtsregel brengt tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding van deze huurovereenkomst gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
3.3
Aan haar vordering legt eiseres ten grondslag dat gedaagde tekort is geschoten ten aanzien van de verplichting om de huurpenningen tijdig te betalen. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de huurachterstand op het moment van dagvaarden bijna veertien huurtermijnen bedroeg en na het uitbrengen van de dagvaarding (aanvankelijk) verder is opgelopen. In beginsel rechtvaardigt dat, gelet op de aanbeveling Huurachterstand en ontbinding en ontruiming, toewijzing van de vordering. In de omstandigheden van het onderhavige geval ziet de kantonrechter echter redenen om daarvan af te wijken. De kantonrechter motiveert dit als volgt.
3.4
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam 2] een goed zelfinzicht toont in haar problematiek – zowel op financieel als op mentaal vlak – die ten grondslag ligt aan het ontstaan van de huurachterstand. Zij heeft daarvoor adequate hulp ingeschakeld, onder andere door (wederom) beschermingsbewind aan te vragen. De huurachterstand is ontstaan nadat het eerdere beschermingsbewind is beëindigd en doordat [naam 2] zonder schone lei uit de WSNP is gekomen. Vervolgens heeft zij te maken gekregen met loonbeslagen, en – zo erkent zij zelf – heeft zij verkeerde keuzes gemaakt, waardoor de (forse) huurachterstand is ontstaan. Nadat [naam 2] opnieuw onder bewind is gesteld en de bewindvoerder de schulden had geïnventariseerd, zijn de huurpenningen weer voldaan en wordt er daarnaast alvast € 50,00 per maand afgelost. De situatie is daarmee – inmiddels alweer enkele maanden – gestabiliseerd. Het risico dat de huurachterstand opnieuw zal oplopen, wordt daarom door de kantonrechter gering geacht. Daarnaast is van belang dat door gedaagde c.q. [naam 2] stappen zijn gezet om te werken aan een oplossing voor de huurachterstand; kort voorafgaand aan de zitting heeft een eerste gesprek met de gemeente plaatsgevonden en naar verwachting wordt op korte termijn een MSNP-traject gestart.
3.5
Daarnaast weegt de kantonrechter mee dat [naam 2] samen met haar dochter in de woning woont. Deze dochter is weliswaar meerderjarig, maar verkeert in een uiterst kwetsbare positie, waardoor zij momenteel niet in staat is om zelfstandig te wonen. De gevolgen van ontbinding van de huurovereenkomst en gedwongen ontruiming van het gehuurde zullen niet alleen voor [naam 2] , maar met name ook voor haar dochter zeer ingrijpend zijn.
3.6
Ten slotte heeft de kantonrechter mede in aanmerking genomen dat er geruime tijd is verstreken sinds de start van het incassotraject bij eiseres tot het uitbrengen van de dagvaarding. Niet valt uit te sluiten dat dit er mede aan heeft bijgedragen dat de huurachterstand zo fors is opgelopen. Bovendien heeft eiseres de mogelijkheid om, indien er binnen een jaar toch een nieuwe huurachterstand zou ontstaan, zich (in een nieuwe procedure) te beroepen op een herhaalde wanprestatie van de zijde van gedaagde.
3.7
De kantonrechter is daarom van oordeel dat de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van dit geval, ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. Deze vorderingen en de daarmee verband houdende vorderingen zullen worden afgewezen.
Nevenvorderingen
3.8
Eiseres heeft een bedrag van € 539,22, inclusief btw, aan buitengerechtelijke incasso-kosten gevorderd. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten voldoet aan de wettelijke eisen. Het gevorderde bedrag komt overeen met het daarvoor geldende tarief, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
3.9
De gevorderde rente die tot 11 april 2023 is berekend op € 183,09 en de gevorderde toekomstige rente zullen worden toegewezen, zoals hierna in de beslissing staat. Gedaagde heeft deze niet weersproken.
3.1
Gedaagde zal als de grotendeels in de ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de nakosten. Deze proceskosten worden tot op heden vastgesteld op:
- explootkosten € 130,48
- salaris gemachtigde € 792,00 (2 punten à € 396,00)
- griffierecht € 514,00
- nakosten
€ 132,00
totaal € 1.568,48
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde (QQ) om aan eiseres te betalen een bedrag van € 10.801,23 aan achterstallige huur tot en met september 2023 (inclusief € 539,22 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 183,09 aan verschenen wettelijke rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 8.881,00 vanaf 11 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde (QQ) in de kosten van dit geding, aan de zijde van eiseres tot op heden vastgesteld op € 1.568,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet gedaagde ook de kosten van betekening betalen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.