ECLI:NL:RBZWB:2023:7475

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
ZWB 22_3020
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot aftrek specifieke zorgkosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.919. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarin hij een persoonsgebonden aftrek voor specifieke zorgkosten van € 10.249 had geclaimd. De inspecteur had het bezwaar afgewezen, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende niet is verschenen op de zitting, ondanks dat hij op correcte wijze was opgeroepen. De rechtbank heeft vervolgens de aanslag beoordeeld en geconcludeerd dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de kosten voor hulpmiddelen en dieetkosten, verworpen op basis van de wettelijke voorwaarden voor aftrek. De rechtbank oordeelt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld en dat de belastingrente correct is berekend.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.919. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 20 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen en de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de inspecteur deelgenomen. Belanghebbende is niet verschenen en heeft zich ook niet afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2019 gedaan naar aan belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.670 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil (vanwege toedeling aan partner). Hierbij heeft belanghebbende een bedrag van € 10.249 als persoonsgebonden aftrek – uitgaven voor specifieke zorgkosten – in aftrek gebracht. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Kosten voor medicijnen
183
Uitgaven hulpmiddelen
11.364
Uitgaven vervoer
1.027
Dieetkosten
1.6
Extra uitgaven kleding en beddengoed
300
Genees- en heelkundige hulp
2.298
Reiskosten ziekenbezoek
520
Totaal specifieke zorgkosten
17.292
Drempel
7.043
Aftrek specifieke zorgkosten
10.249
5. De inspecteur heeft vragen gesteld over de in aftrek gebrachte zorgkosten. Ondanks de reactie van belanghebbende heeft de inspecteur aanleiding gezien om van de ingediende aangifte af te wijken.
6. Met dagtekening 11 februari 2022 heeft de inspecteur de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.919 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Gelijktijdig heeft de inspecteur € 20 belastingrente in rekening gebracht. De in aftrek toegestane zorgkosten verminderen het belastbare inkomen uit werk en woning niet omdat zij niet boven de drempel uitkomen. De inspecteur heeft de aanslag daarom feitelijk vastgesteld zonder de persoonsgebonden aftrek toe te staan.
7. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen.

Motivering

Zitting
8. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende én reguliere post verzonden brief uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De uitnodiging voor de zitting is op 27 juni 2023 verstuurd aan belanghebbende op het [adres] , [postcode] te [plaats] . De rechtbank heeft de aangetekende brief uiteindelijk retour ontvangen. Omdat belanghebbende de uitnodiging tevens per reguliere post heeft ontvangen en uit raadpleging van de basisregistratie personen is gebleken dat de uitnodiging naar het juiste adres is gestuurd concludeert de rechtbank dat belanghebbende op juiste wijze is opgeroepen voor de zitting. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van belanghebbende.
Persoonsgebonden aftrek
9. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. De inspecteur heeft gemotiveerd bestreden dat belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten dan reeds zijn toegestaan.
10. Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen alleen als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen als belanghebbende aannemelijk maakt dat aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan. [1] Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat hij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd [2] , dat de uitgaven op hem drukken (dus niet vergoed zijn of kunnen worden door bijvoorbeeld de zorgverzekeraar) en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.
11. De rechtbank ziet in de stellingen van belanghebbende geen aanleiding om meer zorgkosten in aftrek toe te staan dan de inspecteur reeds heeft gedaan. Voor de scootmobiel en de bril is op grond van artikel 6.17, tweede lid, onder 2, van de Wet IB 2001 geen aftrek mogelijk. Gelet op artikel 6.18, eerste lid, onder h van de Wet IB 2001 en artikel 39a, onderdeel c van de Uitvoeringsregeling IB is ook voor de rollator geen aftrek mogelijk.
Wat betreft de geclaimde dieetkosten van belanghebbende is geen verklaring van een persoon die bevoegd is tot het voeren van de titel diëtist overgelegd. Het reinigen van het tapijt wordt geacht te zijn opgenomen in de forfaitaire uitgaven voor kleding en beddengoed. Het eigen risico is niet aftrekbaar op basis van artikel 6.18, eerste lid, onderdeel f, van de Wet IB 2001. Voorts blijken uit de facturen van het zorghotel dat het verblijfskosten betreft en deze kosten zijn eveneens niet aftrekbaar. Wat betreft de geclaimde reiskosten is niet aannemelijk geworden dat de afstand meer dan 10 kilometer bedraagt en dan is niet voldaan aan de in de wet gestelde voorwaarden.
12. De rechtbank merkt wat betreft de kosten voor de traplift nog het volgende op. Belanghebbende verwijst naar een arrest van de Hoge Raad en meent dat dat arrest ook in zijn geval van toepassing is. Echter, de casus in het arrest betreft het jaar 2013. Met ingang van het jaar 2014 is de wet gewijzigd [3] en komt een traplift niet meer voor aftrek in aanmerking, zoals de inspecteur terecht aan belanghebbende heeft aangegeven.
13. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 30 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtsprtaak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en artikel 6.17 van de Wet IB 2001.
2.Artikel 6.40 van de Wet IB 2001.
3.Wijziging van artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB 2001. Zie ook Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nr. 13 pag. 24 waarin de traplift expliciet benoemd is.