Op 30 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker, geboren in 1995, die woonachtig is in Breda en vertegenwoordigd werd door mr. L.V. Romme. Het verzoek was ingediend op 6 april 2023 en betrof een schadevergoeding van € 553,10 voor kosten van rechtsbijstand, alsook een forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot teruggave van een in beslag genomen voertuig door de verzoeker niet succesvol was, aangezien het voertuig op 5 januari 2023 was teruggegeven aan de moeder van de verzoeker naar aanleiding van een klaagschrift dat door haar was ingediend.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2023 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. L.V. Romme, heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie, mr. G. Smid, heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv valt, omdat de teruggave van het voertuig niet het gevolg was van het verzoek van de verzoeker, maar van het klaagschrift van zijn moeder. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat het verzoek tot schadevergoeding niet kan worden toegewezen, omdat de verzoeker niet in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, aangezien het voertuig niet aan hem is teruggegeven. De rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding dan ook afgewezen.
De beslissing is genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.