ECLI:NL:RBZWB:2023:7496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413766 / JE RK 23-1596
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de gedeeltelijke gezagsuitoefening over de minderjarige [minderjarige01]. De gecertificeerde instelling (GI), vertegenwoordigd door Stichting Jeugdbescherming Brabant, had verzocht om het gezag over [minderjarige01] gedeeltelijk toe te kennen aan de GI, specifiek voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling. Dit verzoek was ingegeven door de noodzaak om [minderjarige01] op korte termijn passend onderwijs te bieden, aangezien de huidige school had aangegeven na de herfstvakantie geen ondersteuning meer te kunnen bieden.

De ouders van [minderjarige01] waren het echter niet eens over de keuze van de school. De vader pleitte voor een andere school, terwijl de moeder en de GI de voorkeur gaven aan [school01], een school voor speciaal onderwijs. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen machtiging tot uithuisplaatsing was verleend, wat een voorwaarde is voor het indienen van een verzoek op grond van artikel 1:265e BW. Hierdoor kon de kinderrechter de GI niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om hun belangen ondergeschikt te maken aan die van [minderjarige01] en samen te werken aan een oplossing voor zijn onderwijsbehoeften. De beslissing is openbaar uitgesproken en de ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/413766 / JE RK 23-1596
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een gedeeltelijke gezagsuitoefening
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2016 in [plaats01] , hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats02] ,
[de vader01],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats01] ,
advocaat: mr. L. Prop te Bergen op Zoom.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 september 2023;
  • de brief van mr. Prop van 10 oktober 2023 met bijlage.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige01] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 19 oktober 2020 is [minderjarige01] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 27 juli 2023 van 5 augustus 2023 tot 22 oktober 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt te bepalen dat het gezag over [minderjarige01] gedeeltelijk, namelijk voor zover het betreft de aanmelding van [minderjarige01] bij een onderwijsinstelling, wordt toegekend aan de GI, met ingang van 11 september 2023, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
Dit verzoek hangt nauw samen met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling in de zaak met het kenmerk C/02/414584 / JE RK 23-1766. Daarom heeft de kinderrechter de zaken tegelijk mondeling behandeld. De beslissing in die andere zaak staat in een aparte beschikking.

4.De standpunten

4.1.
Namens de GI is schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. In de afgelopen maanden is in het kader van de ondertoezichtstelling intensief gewerkt om voor [minderjarige01] een passende school te vinden. De ouders komen daar samen niet uit. In het mediationtraject dat destijds liep hebben beide ouders toegezegd om [minderjarige01] in te schrijven op [school01] , een school voor speciaal onderwijs, en op aandringen van de vader ook op [school02] . Omwille van de samenwerking heeft de moeder daar toen mee ingestemd. Inmiddels heeft [school02] aangegeven dat zij geen geschikte school zijn voor [minderjarige01] . Voor [minderjarige01] is een school voor speciaal onderwijs het beste, zoals uit het onderzoek voor schooladvies naar voren is gekomen. Beide ouders zijn het er inmiddels over eens dat voor [minderjarige01] speciaal onderwijs aangewezen is. De ouders worden het alleen niet eens op welke school hij dat onderwijs zou moeten volgen. Naar de mening van de GI is [school01] nu aan de orde. Het probleem is dat de huidige school van [minderjarige01] heeft aangegeven dat zij na de herfstvakantie voor [minderjarige01] niets meer kunnen betekenen. [minderjarige01] zou dan zonder school komen te zitten. Gezien de voortdurende ouderstrijd tussen ouders en het belang van [minderjarige01] om op zo kort mogelijke termijn speciaal onderwijs te kunnen volgen, verzoekt de GI om een overheveling van het gezag ten behoeve van de inschrijving van [minderjarige01] op een school voor speciaal onderwijs, [school01] .
4.2.
De vader betreurt dat hij wordt neergezet als een lastig en niet meewerkend persoon. Hij heeft enkel een andere visie met redelijke argumenten en betreurt dat hij daarin niet wordt gehoord. Het belang van [minderjarige01] staat voorop en dat belang is dat de vader als een volwaardige ouder de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] op zich kan blijven nemen. Dat zal veel minder het geval zijn als [minderjarige01] onderwijs gaat volgen op [school01] in [plaats03] . De tijd die de vader met [minderjarige01] kan doorbrengen wordt dan beduidend minder. Hierbij komt dat bij [school01] geen voor- en naschoolse opvang geregeld kan worden en [minderjarige01] vrij lang zal moeten reizen in de week dat hij bij de vader verblijft. De school die de vader voorstaat, [school03] in [plaats04] , kent al deze nadelen niet. De vader vindt dan ook dat het verzoek tot gedeeltelijke uitoefening van het gezag door de GI moet worden afgewezen.
4.3.
De moeder sluit aan bij hetgeen de GI naar voren heeft gebracht en staat achter het verzoek van de GI dat ertoe strekt om [minderjarige01] te kunnen aanmelden bij [school01] . Volgens de moeder is al zo’n jaar bekend dat voor [minderjarige01] speciaal onderwijs aangewezen is. De moeder betreurt dat er inmiddels bijna een jaar verstreken is en voor [minderjarige01] nog steeds geen passend onderwijs geregeld is. De moeder ziet dat [minderjarige01] op school nu niet op de juiste plek zit. [minderjarige01] heeft meer hulp nodig. De moeder begrijpt de bezwaren van de vader, maar is van mening dat het belang van [minderjarige01] centraal moet staan. Dat is volgens haar dat [minderjarige01] direct na de herfstvakantie onderwijs kan gaan volgen bij [school01] . Ouders waren het hier eerder ook over eens. Ook bij [school01] is leerlingenvervoer mogelijk. Naar voor- en naschoolse opvang moet nog worden gezocht, maar mogelijkheden daarvoor zijn zeker aanwezig. De moeder verwacht niet dat zij als ouders er samen nog uit zullen komen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265e lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter bij en na de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij kan dit onder meer doen met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling.
5.2.
De kinderrechter overweegt dat een verzoek op grond van artikel 1:265e BW alleen kan worden ingediend bij of na de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing. Voor [minderjarige01] is een machtiging tot uithuisplaatsing echter niet aan de orde. Dit betekent dat de kinderrechter nu niet anders kan dan de GI niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek.
5.3.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat zij zich met de GI ernstige zorgen maakt over de ouderstrijd en de gevolgen die dit heeft voor de schoolgang van [minderjarige01] . Op ouders rust een grote verantwoordelijkheid en ook een belangrijke taak. Ouders zullen ieder bij zichzelf te rade moeten gaan wat zij zelf kunnen doen om de strijd te staken en om als ouders tot een constructieve samenwerking in het belang van [minderjarige01] te komen. De kinderrechter doet dan ook uitdrukkelijk een beroep op ouders om hun eigen belangen ondergeschikt te maken aan het belang van [minderjarige01] , dat hij op zo kort mogelijke termijn alsnog gepast onderwijs kan gaan volgen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.