In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de gedeeltelijke gezagsuitoefening over de minderjarige [minderjarige01]. De gecertificeerde instelling (GI), vertegenwoordigd door Stichting Jeugdbescherming Brabant, had verzocht om het gezag over [minderjarige01] gedeeltelijk toe te kennen aan de GI, specifiek voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling. Dit verzoek was ingegeven door de noodzaak om [minderjarige01] op korte termijn passend onderwijs te bieden, aangezien de huidige school had aangegeven na de herfstvakantie geen ondersteuning meer te kunnen bieden.
De ouders van [minderjarige01] waren het echter niet eens over de keuze van de school. De vader pleitte voor een andere school, terwijl de moeder en de GI de voorkeur gaven aan [school01], een school voor speciaal onderwijs. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen machtiging tot uithuisplaatsing was verleend, wat een voorwaarde is voor het indienen van een verzoek op grond van artikel 1:265e BW. Hierdoor kon de kinderrechter de GI niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om hun belangen ondergeschikt te maken aan die van [minderjarige01] en samen te werken aan een oplossing voor zijn onderwijsbehoeften. De beslissing is openbaar uitgesproken en de ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.