ECLI:NL:RBZWB:2023:7499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
BRE 21/5408
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen met schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, alsook de Minister van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in [plaats 1], die door de heffingsambtenaar op 26 februari 2021 was vastgesteld op € 348.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 14 september 2023 hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de WOZ-waarde werd verlaagd tot € 328.000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil was overschreden met ongeveer zeven maanden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding voor de belanghebbende. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 100, waarbij de heffingsambtenaar € 25 en de Minister € 75 dient te betalen.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 en een proceskostenvergoeding van € 2.266 aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5408

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [B.V.] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, de heffingsambtenaar,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

Inleiding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 1] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 348.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Goirle voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, van [naam 1] , verbonden aan [B.V.] en namens de heffingsambtenaar, [naam 2] en [naam 3] . Ter zitting zijn zowel door de gemachtigde als door de heffingsambtenaar machtigingen overgelegd. Deze zijn aan het dossier toegevoegd. Belanghebbende ontvangt als bijlage bij deze uitspraak een afschrift van de machtiging van de heffingsambtenaar en vice versa.

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt. Het compromis houdt in dat de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning wordt verminderd tot een bedrag van € 328.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
3. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.
3.1.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 6 maart 2021. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 31 oktober 2021. Het geschil is beëindigd door de totstandkoming van het compromis tijdens de zitting op 14 september 2023. De redelijke termijn is overschreden met afgerond 7 maanden.
3.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100. De heffingsambtenaar dient daarom 2/8e deel van € 100 te betalen (oftewel € 25) en de Minister 6/8e deel van € 100 (oftewel € 75). De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting van € 296 per punt, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het deelnemen aan de zitting van de rechtbank van € 837 per punt, in totaal derhalve € 2.266.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van overige kosten. Opmerking verdient dat tot het dossier een document behoort dat is ingebracht door belanghebbende en de titel ‘ [B.V.] Taxatierapport’ draagt. Naar het oordeel van de rechtbank komt deze echter niet voor vergoeding in aanmerking. De titel van het document wijst er op dat het document binnen de eigen organisatie van gemachtigde gemaakt is. Belanghebbende heeft geen toelichting gegeven die het oordeel kan dragen dat sprake is van een terzake deskundige [1] (zoals bijvoorbeeld een inschrijving in een taxateurs-register, een vermelding van accreditaties of een kantoorspecialisatie). In de inleidende algemene opmerkingen is beschreven dat sprake is van een bureautaxatie. In zoverre onderscheidt het zich niet van de overige, meer woordelijke, documenten met beroepsgronden zoals opgesteld en ingediend door [gemachtigde] . Het document kan daarom niet worden aangemerkt als deskundigenrapport waarvan de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten die met deze werkzaamheden samenhangen worden daarom geacht te zijn vervat in de hiervoor toegewezen punten per proceshandeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van € 328.000;
- vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen tot een aanslag berekend naar een waarde van € 328.000;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 25;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 75;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:2021:3315, bijlage bij uitspraak, onderdeel 2, laatste alinea