ECLI:NL:RBZWB:2023:7502
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling WOZ-waarde van een woning en de ongegrondverklaring van het beroep tegen de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 november 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 373.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en het daaropvolgende besluit van de heffingsambtenaar, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 18 oktober 2023, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, maar schriftelijke gronden had ingediend.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste wijze heeft vastgesteld, gebruikmakend van de vergelijkingsmethode. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, die zijn gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de indexering van de verkoopprijzen naar de waardepeildatum adequaat is uitgevoerd. De rechtbank wijst erop dat de waarde van de woning voor elk tijdvak opnieuw moet worden bepaald, en dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende zijn om de vastgestelde waarde te betwisten.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde, de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) en de aanslag watersysteemheffing gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed.