ECLI:NL:RBZWB:2023:7528

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/410820 / FA RK 23-2869
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
  • mr. De Beer
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen na tegenstrijdige visies van Raad en GI

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen gezagsbeëindigende maatregel verzocht, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) dit wel noodzakelijk achtte. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 18 september 2023, waarbij zowel de Raad, de ouders en de GI aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, na hun echtscheiding, in een conflictueuze situatie zijn beland, wat heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen en een uithuisplaatsing bij de vader. De moeder heeft in de afgelopen jaren geen contact meer gehad met de kinderen, wat heeft geleid tot ernstige zorgen over hun ontwikkeling. De rechtbank concludeert dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat zij rust en duidelijkheid kunnen krijgen over hun toekomst. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/410820 / FA RK 23-2869
datum uitspraak: 18 oktober 2023
beschikking van de meervoudige kamer over de noodzaak van gezagsbeëindiging
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna: de Raad,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige01], geboren te [plaats01] op [geboortedatum01] 2008 (hierna: [minderjarige01] ),
-
[minderjarige02], geboren te [plaats01] op [geboortedatum02] 2010 (hierna: [minderjarige02] ).
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder01], hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats01] ,
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes,
[de vader01], hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats02] ,
advocaat: mr. D.A.H. Veldhof te Goes,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Middelburg.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 20 juni 2023 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen;
- het emailbericht van mr. Van der Sande d.d. 11 september 2023 met bijlagen;
- de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen van mr. Veldhof;
- het tijdens de mondelinge behandeling overgelegde schriftelijke betoog van de GI;
- de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde schriftelijke verklaring van de vader;
- de tijdens de mondelinge behandeling overlegde schriftelijke verklaring van de moeder.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 18 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling zijn op 12 september 2023 de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02] gehoord.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 6 maart 2018 is de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 6 april 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2.
Tijdens het huwelijk van de vader en de moeder zijn de thans nog minderjarige kinderen [minderjarige01] en [minderjarige02] geboren.
2.3.
De vader en de moeder hebben samen het gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 juli 2019 zijn [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 26 juli 2019 tot 26 januari 2020.
2.5.
Bij beschikkingen van 7 en 14 november 2019 is een machtiging verleend om [minderjarige01] en [minderjarige02] uit huis te plaatsen bij de vader tot 26 januari 2020.
2.6.
Bij beschikking van 6 januari 2020 zijn de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] verlengd tot 26 juli 2020.
2.7.
In december 2019 zijn de ouders in een ouderschapsplan overeengekomen dat [minderjarige01] en [minderjarige02] hun hoofdverblijf bij de vader hebben.
2.8.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 13 juli 2023 tot 26 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
Naar aanleiding van de tijdens de mondelinge behandeling door de Raad gegeven nadere mondelinge toelichting van het verzoek begrijpt de rechtbank dat de Raad de rechtbank verzoekt om te beoordelen of het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige01] en [minderjarige02] moet worden beëindigd als bedoeld in artikel 1:267 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft op basis van zijn bevindingen die voortkomen uit het onderzoek besloten om geen gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de moeder te verzoeken. Omdat de GI in tegenstelling tot de Raad hiertoe wel een noodzaak ziet, vraagt de Raad op dit punt het oordeel van de rechtbank. De Raad vindt een gezagsbeëindigende maatregel niet passend, nu niet aan de wettelijke criteria is voldaan. Hoewel de Raad wel zorgen ziet ten aanzien van de situatie van [minderjarige01] en [minderjarige02] , omdat zij inmiddels langdurig geen contact hebben met hun moeder, wordt hun ontwikkeling als gevolg van deze situatie niet ernstig bedreigd. Het gaat goed met [minderjarige01] en [minderjarige02] . De individuele hulpverlening is inmiddels afgesloten of wordt afgesloten zodra zij duidelijkheid hebben omtrent de rol van hun moeder. De Raad stelt vast dat de moeder geen misbruik maakt van haar gezag en dat zij meewerkt aan alle beslissingen die ten aanzien van [minderjarige01] en [minderjarige02] genomen moeten worden. De moeder staat open voor contactherstel met haar kinderen op het moment dat [minderjarige01] en [minderjarige02] hiervoor de ruimte ervaren. De Raad vreest dat een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de moeder ertoe zal leiden dat de verbinding tussen de moeder en de kinderen verloren gaat, de moeder nog meer uit beeld zal verdwijnen en dit de kans op een toekomstig contactherstel negatief zal beïnvloeden. De Raad vindt het een lastige afweging, maar komt tot de conclusie dat er thans onvoldoende gronden zijn om het gezag van de moeder te beëindigen. In het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] dient de mogelijkheid tot contactherstel te worden opengehouden. De Raad vindt daarom een gezagsbeëindigende maatregel een te zware en niet wenselijke maatregel.
4.2.
De GI is het niet eens met de visie en de conclusie van de Raad. De GI vindt namelijk dat de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] wel ernstig wordt bedreigd als zij nadat de ondertoezichtstelling is geëindigd vanuit het vrijwillig kader niet de juiste hulpverlening geboden krijgen. De kinderen hebben inmiddels langdurig geen contact meer met hun moeder. In de afgelopen jaren zijn er in het kader van de ondertoezichtstelling meerdere pogingen ondernomen om te komen tot contactherstel. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Beide kinderen hebben veel teleurstellingen in het contact met de moeder ervaren, waarbij gebleken is dat de moeder niet in staat is om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige01] en [minderjarige02] . De moeder leek voornamelijk te handelen vanuit haar eigen wensen en behoeften op dit vlak. De moeder heeft zich diverse malen teruggetrokken uit het traject tot contactherstel en sinds december 2021 is er helemaal geen contact meer. Omdat beide kinderen ervoor openstonden dat de moeder hen een kaartje zou sturen, is een laatste poging ondernomen in juli 2022. Omdat de moeder het nodig vond om hier haar eigen voorwaarden aan te verbinden, is ook deze poging niet verder van de grond gekomen. De GI acht het beëindigen van het gezag van de moeder in het belang van de kinderen. Wanneer de moeder haar gezag behoudt, blijven de onzekerheid en de angst voor nieuwe teleurstellingen en het belemmeren van zaken door de moeder bij de kinderen in stand. [minderjarige01] kan pas echt tot verwerking komen als de moeder geen gezag meer heeft, omdat zij dan pas de voor haar noodzakelijke rust zal ervaren. [minderjarige02] heeft in het verleden ervaringen gehad waarin hij zich afgewezen heeft gevoeld. Dit zorgt bij hem nog altijd voor gevoelens van minderwaardigheid. Om te leren omgaan met die gevoelens heeft hij rust en stabiliteit nodig en zolang de moeder belast is met het gezag over hem geeft hem dit onzekerheid en komt hij hier niet aan toe. De GI constateert dat de moeder in de afgelopen jaren niet in staat is gebleken om de verantwoordelijkheid ten aanzien van de verzorging en opvoeding te dragen. De huidige situatie, waarin het niet lukt om de situatie tussen de ouders maar ook tussen de moeder en beide kinderen te verbeteren, vormt een bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] . De GI vindt dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige01] en [minderjarige02] inmiddels is verstreken, waardoor voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een gezagsbeëindiging. Beide kinderen hebben dringend behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief en de rol van beide ouders daarin.
4.3.
De moeder was erg verrast door het verzoek van de Raad en heeft er veel moeite mee als haar gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] wordt beëindigd, omdat zij nog altijd bereid is om met de vader invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. De moeder is zich ervan bewust dat de kinderen door de situatie die is ontstaan schade hebben opgelopen. Het beëindigen van haar gezag zorgt er niet voor dat deze schade wordt weggenomen. De schade vindt namelijk zijn oorsprong in de omgang en heeft niets te maken met de gezagssituatie, aldus de moeder. Zij vindt het vreselijk om geen contact met haar kinderen te hebben, maar het steeds opnieuw proberen om het contact te herstellen is in strijd met de belangen van [minderjarige01] en [minderjarige02] . De moeder zal altijd openstaan voor contactherstel zodra de kinderen hiervoor de ruimte ervaren. De moeder betreurt het dat alle pogingen op niets zijn uitgelopen. Door de toenemende druk op de contacten merkte de moeder dat zij steeds verder verwijderd raakte van de kinderen en dat zij niet zichzelf kon zijn. Er is van alles geprobeerd, echter heeft dit niet mogen baten. Volgens de moeder heeft de vader in samenwerking met de GI er alles aan gedaan om de moeder uit het leven van de kinderen te verbannen. De GI heeft zich grotendeels laten leiden door de vader, waardoor zij een front vormden jegens de moeder en waardoor het haar onmogelijk werd gemaakt om er voor de kinderen te zijn. De moeder heeft uiteindelijk uit liefde voor [minderjarige01] en [minderjarige02] de keus gemaakt om een stap terug te doen om verdere schade bij hen te voorkomen alsmede om rust voor hen te creëren. De moeder heeft sindsdien altijd haar medewerking verleend aan zaken die voor de kinderen noodzakelijk werden bevonden. Er is nooit sprake geweest van een dreigende situatie wegens het ontbreken van haar toestemming of dat zij zaken heeft belemmerd. Wel ziet de moeder dat de vader de kinderen belast met volwassen zaken, waardoor het voor te stellen valt dat de kinderen zich druk maken over het verkrijgen van haar toestemming voor bijvoorbeeld een vakantie. Het zou fijn zijn als de vader meer naar de kinderen zou uitdragen dat de moeder hun moeder is en blijft. De Raad heeft uitgebreid onderzoek gedaan en komt tot de conclusie dat een gezagsbeëindiging in de huidige situatie geen passende maatregel is daar naar verwachting de moeder nog meer verwijderd zal raken van de kinderen. In artikel 1:266 BW is opgenomen dat de rechtbank het gezag van een ouder kàn beëindigen. Dit impliceert dat de rechtbank hier ook vanaf kan zien, ook al is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de wettelijke gronden hiervoor. De moeder wil graag het stukje verbinding met de kinderen in de vorm van haar gezag behouden.
4.4.
Volgens de vader is in het kader van de ondertoezichtstelling alles in de afgelopen jaren in het werk gesteld om de problemen tussen de ouders en rondom de kinderen op te lossen. Ondanks de inzet van hulpverlening vanuit meerdere professionele instanties is dit helaas niet gelukt. Volgens de vader is de moeder niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de kinderen te dragen binnen een voor hen aanvaardbare termijn. De moeder geeft een andere uitleg aan zaken, toont geen inzicht in haar eigen aandeel in de situatie die is ontstaan en legt de oorzaak hiervoor voornamelijk bij anderen. Er is geen overleg dan wel communicatie tussen de ouders en de moeder toont inmiddels langdurig geen betrokkenheid naar de kinderen, hetgeen bij de kinderen veel onzekerheid veroorzaakt. De vader heeft de kinderen in de afgelopen jaren zien worstelen en zij kampen nog altijd met veel spanningen omtrent de rol van hun moeder. De vader en zijn partner bieden de kinderen de veiligheid, stabiliteit en rust die zij nodig hebben, maar hun functioneren blijft door de huidige situatie met de moeder fragiel en kwetsbaar. Door de ervaringen in de afgelopen jaren is er bij de kinderen een behoorlijk wantrouwen naar de moeder ontstaan, waardoor zij vanuit de moeder inmiddels absoluut geen bemoeienis meer willen. Van belang is dat de kinderen onbelast en onbezorgd kunnen opgroeien en hun trauma’s kunnen verwerken. De vader gunt zijn kinderen een toekomst waarin zij niet klem komen te zitten tussen de vader en de moeder, maar hij vreest dat de moeder haar ouderlijk gezag zal gaan gebruiken om zaken te frustreren zodra de ondertoezichtstelling zal eindigen. Om deze reden is het noodzakelijk dat het gezag van de moeder wordt beëindigd, nu verbetering van de situatie niet meer in de lijn der verwachting ligt en de steeds terugkerende zittingen over de ondertoezichtstelling onrust en angst veroorzaken bij de kinderen.
4.5.
[minderjarige01] en [minderjarige02] hebben afzonderlijk van elkaar gesproken met de rechtbank. [minderjarige01] begrijpt niet dat ondanks dat zij geen contact met elkaar hebben de moeder nog steeds beslissingen kan en mag nemen over haar. Zonder ondertoezichtstelling vreest [minderjarige01] dat de moeder voor haar belangrijke zaken zal belemmeren. [minderjarige02] heeft zijn mening in vertrouwen aan de rechtbank verteld en wil liever niet dat dit met alle belanghebbenden wordt besproken.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:267 lid 2 BW kan de Raad, indien hij niet tot een verzoek tot gezagsbeëindiging overgaat na een verzoek van de GI tot onderzoek hiertoe, op verzoek van die GI het oordeel van de rechtbank vragen omtrent de vraag of beëindiging van het gezag noodzakelijk is. In dat geval kan de rechtbank de beëindiging van het gezag ambtshalve uitspreken.
5.2.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.3.
Niet is gebleken dat de moeder het gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] misbruikt. Van de grond zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 onder b BW is dus geen sprake.
5.4.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat wel aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW is voldaan. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat [minderjarige01] en [minderjarige02] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dat vindt.
5.5.
[minderjarige01] en [minderjarige02] hebben in de afgelopen jaren veel last ervaren van de spanningen tussen hun ouders en waarbij zij klem zaten in de echtscheidingsstrijd die zij voerden. Dit heeft ervoor gezorgd dat de kinderen te kampen hebben (gehad) met loyaliteitsproblemen. De moeder heeft uiteindelijk – na meerdere pogingen om tot contactherstel te komen – besloten om zich volledig terug te trekken uit hun leven. In deze situatie heeft [minderjarige01] een laag zelfbeeld ontwikkeld en heeft zij zich vaak afgewezen gevoeld door de moeder. In de afgelopen jaren heeft [minderjarige01] met hulpverlening gewerkt aan zichzelf en aan het verwerken van de ingrijpende gebeurtenissen in haar leven. [minderjarige01] kent veel wantrouwen en weerstand naar de moeder en heeft sinds juli 2020 geen contact meer met haar. Ook [minderjarige02] heeft veel last ondervonden van de situatie tussen zijn ouders en heeft veel baat gehad bij de diverse vormen van hulpverlening die voor hem zijn ingezet. Uit de informatie van de Raad en de GI volgt dat ook [minderjarige02] heeft geworsteld met de situatie en dat hij zich afgewezen heeft gevoeld toen de moeder besloot om zich volledig terug te trekken uit het contact met hem. [minderjarige02] is op school gepest en heeft veel moeite gehad om zich over de situatie uit te spreken, waardoor hij niet toekwam aan het ontwikkelen van een eigen identiteit. [minderjarige02] maakt zich druk als de moeder ergens over moet beslissen. Hij is bang dat zaken geen doorgang vinden, omdat de moeder dit belemmert. Hoewel er thans geen grote zorgen zijn over het welzijn van [minderjarige01] en [minderjarige02] , maakt de situatie rondom de moeder dat het functioneren van beide kinderen kwetsbaar en fragiel blijft en dat een terugval op de loer ligt. Dit vormt een ernstige bedreiging voor hun ontwikkeling.
5.6.
In de afgelopen jaren is in het kader van de ondertoezichtstelling getracht om na de echtscheiding het ouderschap van de ouders weer constructief vorm te geven. Gebleken is echter dat de strijd van de ouders op de voorgrond staat. De moeder heeft veel boosheid en verdriet omtrent de echtscheiding gekend en heeft de kinderen hiermee belast. De moeder was na de echtscheiding instabiel en reageerde vooral vanuit haar emoties. De onvoorspelbaarheid van de moeder heeft er in november 2019 toe geleid dat de kinderen met een daartoe strekkende machtiging bij de vader zijn geplaatst. Om het vertrouwen van de kinderen in de moeder te kunnen herstellen, is destijds begeleide omgang ingezet. Tijdens die omgangsmomenten heeft de hulpverlening geconstateerd dat het de moeder niet lukt om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Zij belastte de kinderen met haar verdriet en verloor daarbij hun belangen uit het oog. Gesprekken over haar emotieregulatie leidden bij de moeder tot een gevoel van miskenning en boosheid. Al met al bleek het niet mogelijk om naar constructief ouderschap toe te werken. De houding en het gedrag van de moeder, waarbij zij grenzen van de kinderen overschreed, hebben ertoe geleid dat in juli 2020 op initiatief van [minderjarige01] het contact met de moeder is verbroken. In december 2021 is het contact van [minderjarige02] met de moeder verbroken. In de afgelopen jaren zijn meerdere pogingen ondernomen om het contact tussen de moeder en beide kinderen te herstellen. Maar steeds is het de moeder niet gelukt om afspraken consequent na te komen en aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Zij handelt vooral vanuit haar eigen belang en wensen. De moeder legt de verantwoordelijkheid voor het contact(herstel) bij de kinderen. Met name [minderjarige02] kan hier niet mee omgaan. De moeder toont ook nu geen zelfreflectie in de situatie die is ontstaan. Volgens haar had zij zaken niet anders kunnen aanpakken en is de situatie veroorzaakt door het handelen van voornamelijk de vader in samenwerking met de GI. Beide kinderen hebben zich onveilig gevoeld in het contact met hun moeder en voelen zich afgewezen en onbegrepen door haar, waardoor [minderjarige01] en [minderjarige02] inmiddels een groot wantrouwen jegens hun moeder kennen. Dit zorgt ervoor dat zij zich druk maken als er zaken voor hen geregeld moeten worden en de moeder haar toestemming hiervoor moet verlenen. Door haar gezaghebbende rol heeft de moeder op cruciale momenten een stem en de kinderen ondervinden hier last van.
5.7.
Het is tot op heden niet gelukt om de communicatie tussen de ouders op dusdanige wijze te verbeteren dat zij samen en in overleg met elkaar uitvoering kunnen geven aan het gezamenlijk gezag. Beide ouders hebben daarin een aandeel te erkennen. Maar gegeven deze vaststelling en gelet op hetgeen in r.o. 5.6 is overwogen moet de rechtbank vaststellen dat de moeder niet in staat is gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor [minderjarige01] en [minderjarige02] aanvaardbare termijn. Gezien de last en de onzekerheid die [minderjarige01] en [minderjarige02] ervaren omtrent de moeder, is de rechtbank van oordeel dat de aanvaarbare termijn inmiddels is verstreken en dat zij duidelijkheid moeten krijgen over wie de belangrijke gezagsbeslissingen over hen kan en mag nemen. De rechtbank stelt daarbij ook vast dat de moeder inmiddels onvoldoende zicht heeft op de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] , omdat zij langdurig niet meer bij hen betrokken is. Dit heeft tot gevolg dat de moeder onvoldoende in staat is om bij vraagstukken omtrent [minderjarige01] en [minderjarige02] hun belangen daarbij te overzien en afgewogen beslissingen te nemen. Hoewel de moeder toezegt zaken ten aanzien van [minderjarige01] en [minderjarige02] niet te zullen belemmeren en per kerende post haar toestemming te zullen verlenen, behelst het gezag meer dan dat alleen. Er is geen communicatie tussen de ouders, waardoor het nemen van weloverwogen beslissingen in gezamenlijk overleg niet mogelijk is.
5.8.
De moeder heeft erop gewezen dat de rechtbank op grond van artikel 1:266 BW kàn overgaan tot het beëindigen van het gezag. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Zij stelt vast dat is voldaan aan de gronden voor een gezagsbeëindiging. Zoals reeds onder 5.5. overwogen wordt de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] ernstig bedreigd en is de moeder niet in staat gebleken om haar verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. In tegenstelling tot de Raad is de rechtbank met de GI van oordeel dat de kinderen rust en duidelijkheid nodig hebben, zodat zij zich kunnen gaan richten op hun eigen ontwikkelingstaken zonder zich daarbij zorgen te moeten maken over het al dan niet meewerken van de moeder in zaken die belangrijk voor hen zijn. Het in stand houden van het gezag van de moeder om hiermee de weg open te houden voor een mogelijk contactherstel in de toekomst met als gevolg dat de onrust en onzekerheid die de kinderen nu ervaren ten aanzien van de moeder eveneens in stand blijven acht de rechtbank niet in hun belang. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat in deze situatie het beëindigen van het gezag van de moeder in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] noodzakelijk is. De rechtbank zal derhalve deze maatregel ambtshalve uitspreken.
5.9.
De rechtbank wil benadrukken dat van de vader wordt verwacht dat hij zich zal houden aan zijn informatieplicht naar de moeder en dat hij de kinderen blijvend zal stimuleren in het contact met de moeder. Op het moment dat er ruimte lijkt te ontstaan bij de kinderen voor (contact met) hun moeder, dient hij – in samenwerking met passende hulpverlening - dit te faciliteren.
5.10.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing, welke beslissing de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.11.
Het is volgens de wet nodig dat iedereen, ook [minderjarige01] en [minderjarige02] , kan zien hoe het gezag over hen is geregeld. Daarom zal de rechtbank in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters, de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

6.De beslissing

De rechtbank
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder01] , geboren op [geboortedatum03] 1982 te [plaats03] , over de minderjarigen [minderjarige01] , geboren te [plaats01] op [geboortedatum01] 2008 en [minderjarige02] , geboren te [plaats01] op [geboortedatum02] 2010;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, voorzitter tevens kinderrechter, mr. De Beer en mr. Hendriks, rechters tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023 in aanwezigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.