ECLI:NL:RBZWB:2023:7529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/409078 / JE RK 23-718
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
  • De Beer
  • Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in afwachting beslissing tav gezag, afwijzing verzoek vervanging GI

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De zaak betreft de verzoeken van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar, en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een jeugdhulpvoorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd door de thuissituatie en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de benodigde zorg en opvoeding te bieden. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de ouders en de gezinshuisouders gehoord, waarbij de moeder zich niet verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader steunt de verlenging, terwijl de gezinshuisouders aangeven dat de kinderen in hun zorg goed gedijen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 2 juni 2024, en heeft het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de noodzaak voor de ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/409078 / JE RK 23-718 (verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
Zaaknummer: C/02/412461 / JE RK 23-1380 (wijziging GI)
Datum uitspraak: 29 september 2023
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak met zaaknummer C/02/409078 / JE RK 23-718 van:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer: C/02/412461 / JE RK 23-1380 van:
[de moeder01], hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.L. de Craen te ‘s-Gravenhage,
betreffende
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [minderjarige01] ,
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2017 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [minderjarige02] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
in de zaak met zaaknummer C/02/409078 / JE RK 23-718:
[de moeder01], hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.L. de Craen in ‘s-Gravenhage,
in de zaak met zaaknummer C/02/409078 / JE RK 23-718
en in de zaak met zaaknummer C/02/412461 / JE RK 23-1380:
[de vader01], hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet in Oostburg,
in de zaak met zaaknummer C/02/409078 / JE RK 23-718
en in de zaak met zaaknummer C/02/412461 / JE RK 23-1380:
Familie [gezinshuisouders01], hierna te noemen de gezinshuisouders,
[gezinshuis01] in [plaats01] ,
in de zaak met zaaknummer C/02/412461 / JE RK 23-1380:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Amsterdam,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in deze procedures gekend:
-
De RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad.

1.Het (verdere) verloop van de procedure:

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure met zaaknummer: C/02/409078 / JE RK 23-718 (verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing) blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 25 juli 2023 en de daarin vermelde stukken;
- het emailbericht van mr. De Craen van 11 september 2023, met bijlage.
1.2.
Het verloop van de procedure met zaaknummer: C/02/412461 / JE RK 23-1380 (het verzoek van de moeder tot vervanging GI) blijkt uit:
- het verzoekschrift wijziging gecertificeerde instelling ex artikel 1:259 Burgerlijk Wetboek, met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 3 augustus 2023;
- het emailbericht van mr. De Craen van 11 september 2023, met bijlage.
1.3.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de verzoeken (zaaknummer:
C/02/409078 / JE RK 23-718 en zaaknummer: C/02/412461 / JE RK 23-1380) mondeling
behandeld op 18 september 2023, gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot beëindiging
van het gezag van de ouders (C/02/405101 / FA RK 23-95).
1.4.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder, met haar advocaat;
- de vader, met zijn advocaat;
- de gezinshuisouder;
- twee vertegenwoordigsters namens de GI;
- een vertegenwoordiger namens de Raad.
1.5.
In de procedure waarin de Raad heeft verzocht om beëindiging van het gezag van de ouders (C/02/405101 / FA RK 23-95) en de moeder bij wijze van zelfstandig verzoek heeft verzocht om een deskundigenonderzoek ex 810a van Burgerlijke Rechtsvordering zal uiterlijk 17 oktober 2023 een afzonderlijke beschikking worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige01] en [minderjarige02] geboren.
2.2.
De vader heeft [minderjarige01] en [minderjarige02] erkend.
2.3.
De vader en moeder hebben samen het gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
2.4.
Bij beschikking van 2 juni 2020 zijn [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht gesteld tot 2 juni 2021. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 juli 2023 tot 2 oktober 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het hiertoe strekkende verzoek.
2.5.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 juli 2021 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, met ingang van 29 juli 2021 en tot 29 januari 2022. Ook de machtiging tot uithuisplaatsing is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 juli 2023 tot 2 oktober 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het hiertoe strekkende verzoek.
2.6.
Op grond van de voornoemde machtiging verblijven [minderjarige01] en [minderjarige02] in [gezinshuis01] .

3.De verzoeken en de standpunten

In de procedure met zaaknummer: C/02/409078 / JE RK 23-718 (verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing):
3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] te verlengen voor de duur van een jaar met ingang van 2 juni 2023 en tot 2 juni 2024. De GI heeft ook verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI heeft verzocht deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI voert ter onderbouwing van dit verzoek, samengevat, het volgende aan. De ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] wordt bedreigd. [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn beschadigd door het huiselijk geweld dat in het verleden heeft plaatsgevonden. [minderjarige01] zoekt continu naar veiligheid en toont een kwetsbare emotionele ontwikkeling. Hij heeft weinig vertrouwen in zijn omgeving. [minderjarige02] laat een ontwikkelingsachterstand zien op diverse gebieden. Ouders scoren onvoldoende op goed genoeg ouderschap. Het ontbreekt hen aan pedagogische vaardigheden en inzicht in wat [minderjarige01] en [minderjarige02] nodig hebben. Ondanks forse inzet van hulpverlening zijn de ouders niet in staat gebleken hun gedrag te veranderen en voldoende aan te sluiten bij [minderjarige01] en [minderjarige02] . De ouders herkennen de signalen en behoeften van [minderjarige01] en [minderjarige02] niet en kunnen hier onvoldoende op inspelen. De moeder doet regelmatig een beroep op [minderjarige01] en [minderjarige02] waarbij zij hen belast. Bij [minderjarige02] leidt dit tot verwijdering en behoefte aan afstand. De thuissituatie bij ouders is niet stabiel. De vader en de moeder wonen inmiddels apart en dit lijkt hen meer rust en ruimte te geven om aan hun persoonlijke problematiek te werken, maar hun relatie is het ene moment verbroken, het andere moment zijn zij weer bij elkaar. Dit kan per week wisselen. Tot op heden is het de ouders onvoldoende gelukt om de thuissituatie te verbeteren. [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben voorspelbaarheid, rust en stabiliteit nodig om de ontwikkelingsachterstanden te kunnen inhalen en het verleden te verwerken. Sinds september 2022 zijn de bezoeken meer ingekaderd en zien de vader en de moeder [minderjarige01] en [minderjarige02] afzonderlijk. Sindsdien is er meer rust in de omgang. De GI vindt het nodig dat [minderjarige01] en [minderjarige02] duidelijkheid krijgen over hun perspectief.
3.2.
De Raad adviseert de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen conform het verzoek van de GI. Het verblijf van [minderjarige01] en [minderjarige02] in het gezinshuis moet worden geborgd. [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben een forse ontwikkelingsachterstand. De vader en de moeder missen inzicht in wat [minderjarige01] en [minderjarige02] nodig hebben. Er is intensieve hulpverlening ingezet en de ouders hebben hard aan zichzelf gewerkt, maar er wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor goed genoeg ouderschap. Ouders werken wel mee, maar begrijpen onvoldoende wat er met [minderjarige01] en [minderjarige02] aan de hand is en stellen hun eigen wensen op de voorgrond. Het lukt hen niet om weloverwogen beslissingen te nemen op basis van eigen inzichten. Het heeft [minderjarige01] en [minderjarige02] veel gekost om vertrouwen in de gezinshuisouders te krijgen, maar dat lukt steeds meer. De voorspelbaarheid en duidelijkheid van het gezinshuis heeft voor hen veel opgeleverd.
3.3.
De moeder verweert zich niet tegen verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de verzochte termijn van verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder begrijpt dat [minderjarige01] en [minderjarige02] niet op korte termijn terug naar huis kunnen, maar wenst wel dat er nog wordt gewerkt aan thuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] . Daarom verzoekt zij de machtiging tot uithuisplaatsing voor maximaal zes maanden te verlengen, met afwijzing van het restant.
3.4.
De vader voert geen verweer tegen verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Hij merkt dat de situatie voor [minderjarige01] en [minderjarige02] door de uithuisplaatsing rustiger is geworden. De vader wil graag betrokken blijven in het leven van [minderjarige01] en [minderjarige02] , maar hij is van mening dat [minderjarige01] en [minderjarige02] in het gezinshuis op de juiste plaats zijn en de structuur en veiligheid krijgen die zij thuis niet hadden en wel nodig hebben.
3.5.
De gezinshuisouders zijn het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de gezinshuisouders naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige01] en [minderjarige02] in het gezinshuis. Zij hebben de afgelopen periode een enorme groei in stabiliteit en gevoel van veiligheid doorgemaakt. [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn erg kwetsbaar en snel in paniek. Er is veel begeleiding nodig. Het contact tussen het gezinshuis en de ouders is over het algemeen positief. De gezinshuisouder ziet twee ouders die veel van [minderjarige01] en [minderjarige02] houden, maar niet goed begrijpen hoe ze het beste met [minderjarige01] en [minderjarige02] om kunnen gaan.
In de procedure met zaaknummer: C/02/412461 / JE RK 23-1380(het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI):
3.6.
De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op grond van artikel 1:259 BW de huidige gecertificeerde instelling te vervangen met een andere gecertificeerde instelling. Zij voert hiertoe, kort samengevat, aan dat het in het belang van de kinderen is dat de GI wordt vervangen door een andere GI, omdat er sprake is van een slechte communicatie tussen de moeder en de vele jeugdbeschermers die reeds betrokken zijn geweest. Ook vindt zij dat de huidige GI onvoldoende in het belang van de kinderen heeft gehandeld door onvoldoende in te zetten op de thuisplaatsing van de kinderen. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij de gezinsvoogd soms moeilijk kan bereiken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij naar voren gebracht dat zij verder wel tevreden is over het contact met de huidige gezinsvoogd.
3.7.
De Raad is het niet eens met het verzoek van de moeder tot wijziging van de gecertificeerde instelling. [minderjarige01] , [minderjarige02] en de ouders vallen onder de doelgroep van William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en daarom sluit deze instantie het best bij hen aan. William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering kan inspelen op de beperkingen die er zijn en heeft de meeste kennis en ervaring op dit gebied.
3.8.
De vader vindt de door de moeder tot wijziging van de gecertificeerde instelling niet nodig. Niet alles loopt altijd soepel, maar hij ervaart de samenwerking met William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering over het algemeen als goed.
3.9.
De gezinshuisouders geven aan dat de begeleiding van de omgang niet altijd goed is gegaan, maar zij zijn verder tevreden over de samenwerking met William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
3.10.
Op de standpunten van verzoekster en belanghebbenden wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

In de procedure met zaaknummer: C/02/409078 / JE RK 23-718 (verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing):
4.1.
Op het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is al eerder gedeeltelijk beslist. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij beschikking van 26 mei 2023 met instemming van de ouders verlengd tot 2 augustus 2023, om het resterende deel van het verzoek van de GI gelijktijdig te kunnen behandelen met het verzoek van de Raad strekkende tot beëindiging van het gezag van beide ouders. Die gecombineerde behandeling was gepland bij de meervoudige kamer van deze rechtbank op 20 juni 2023. Omdat de advocaat van de moeder hierbij niet aanwezig kon zijn, is de mondelinge behandeling vervolgens verplaatst naar 18 september 2023. De ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] en de machtiging voor hun verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met instemming van de GI, de moeder, de vader en de pleegouders zijn toen bij beschikking van 25 juli 2023 verlengd tot 2 oktober 2023. Tijdens de mondelinge behandeling van 18 september 2023 ging het voor wat betreft de zaak met zaaknumer C/02/409078 / JE RK 23-718 dus nog over het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] , meer specifiek over de periode van 2 oktober 2023 tot 2 juni 2024. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen. Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
4.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond zoals bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
4.4.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat er nog steeds concrete bedreigingen zijn in de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] . [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben hebben een forse ontwikkelingsachterstand en kindeigen problematiek. Ook zijn zij relatief jong en zitten zij volop in hun hechtingsfase. Zij hebben duidelijkheid over hun perspectief nodig om zich gezond verder te ontwikkelen. Ouders ervaren veel verdriet sinds de uithuisplaatsing en doen erg hun best, maar het lukt hen ondanks de forse inzet van hulpverlening en handvatten onvoldoende om de benodigde stappen te zetten. De moeder en de vader willen voor de kinderen vechten, maar zijn wisselend in hun zelfinzicht en wat ze daarin uitdragen en delen. De thuissituatie bij ouders is niet stabiel. De vader en de moeder wonen inmiddels apart, maar hun relatie is het ene moment verbroken, het andere moment zijn ze weer samen. De Raad, GI, de moeder, de vader en de gezinshuisouders zijn het er over eens dat een thuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] op korte termijn niet aan de orde is.
4.5.
De rechtbank zal op korte termijn bij afzonderlijke beschikking beslissen over het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige01] en [minderjarige02] (C/02/405101 / FA RK 23-95) en het zelfstandige verzoek van de moeder strekkende tot gelasting van een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 810a Burgerlijke Rechtsvordering. Tot hierover definitief is beslist, dient de huidige situatie in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] bestendigd te worden.
4.6.
Gelet hierop is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:260 jo 1:255, eerste lid, BW. De kinderrechter zal daarom het (resterende deel van het) verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] verlengen met ingang van 2 oktober 2023 en tot 2 juni 2024. Ook de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. De rechtbank zal derhalve ook het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] verlengen met ingang van 2 oktober 2023 en tot 2 juni 2024. Verlenging voor een kortere periode, zoals door en namens de moeder is verzocht, acht de rechtbank niet in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] . Zittingen leveren veel spanning op en op korte termijn zal er zeker nog niets aan de situatie veranderen dat [minderjarige01] en [minderjarige02] niet bij de vader en/of de moeder wonen.
4.7.
De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door de GI is verzocht, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
In de procedure met zaaknummer: C/02/412461 / JE RK 23-1380(het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI):
4.8.
Krachtens artikel 1:259 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.
4.9.
Tot vervanging van de gecertificeerde instelling kan worden over gegaan wanneer de verhoudingen tussen de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert en de betrokkenen dermate slecht zijn dat het belang van de kinderen vereist dat een andere gecertificeerde instelling met het toezicht wordt belast. De rechtbank is van oordeel dat dit hier niet het geval is en dat vervanging van de gecertificeerde instelling op dit moment, mede gelet op het feit dat op korte termijn moet worden beslist op het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige01] en [minderjarige02] (C/02/405101 / FA RK 23-95) en het zelfstandige verzoek van de moeder strekkende tot gelasting van een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 810a Burgerlijke Rechtsvordering, niet in het belang van de minderjarigen te achten is. William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering is vanaf het begin van de ondertoezichtstelling betrokken bij [minderjarige01] en [minderjarige02] en heeft een goed zicht op hun ontwikkeling en wat zij nodig hebben. De ouders, in ieder geval moeder, en [minderjarige01] en [minderjarige02] vallen onder de doelgroep van William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en daarom sluit deze instantie het best bij hen aan. William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft laten zien oog te hebben voor zowel wat [minderjarige01] en [minderjarige02] nodig hebben, maar houdt ook rekening met de wensen, behoeften en mogelijkheden van de moeder en de vader.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] met ingang van 2 oktober 2023 en tot 2 juni 2024;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 2 oktober 2023 en tot 2 juni 2024;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, mr. De Beer en mr. Holierhoek, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2023, in aanwezigheid van Bakker-Maljers als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.