ECLI:NL:RBZWB:2023:753
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname en verwerking van zijn DNA-profiel. Het bezwaarschrift werd op 30 september 2022 ingediend en de behandeling vond plaats in besloten raadkamer op 17 januari 2023. De veroordeelde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.P.H. Brinkman, was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was, omdat er een wettelijke grondslag bestond voor de afname van DNA-materiaal. De veroordeelde had eerder een voorwaardelijke taakstraf opgelegd gekregen voor een overtreding van de Opiumwet, en de rechtbank oordeelde dat het DNA-onderzoek noodzakelijk was voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten.
De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden een uitgangspunt heeft dat bij iedere veroordeelde celmateriaal moet worden afgenomen, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn. De verdediging stelde dat de omstandigheden waaronder het misdrijf was gepleegd, een uitzondering rechtvaardigden, maar de rechtbank was van mening dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van het uitgangspunt af te wijken. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de veroordeelde in de toekomst geen strafbare feiten zou plegen, vooral gezien het feit dat hij een voorwaardelijke straf had gekregen. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde de verplichting tot afname van het DNA-profiel.