ECLI:NL:RBZWB:2023:7536

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/408689 / FA RK 23-1859
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
  • De Beer
  • Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel van de rechtbank over de noodzaak van gezagsbeëindiging van de vader over zijn kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om te beoordelen of beëindiging van het gezag van de vader noodzakelijk is, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) van mening is dat dit wel degelijk nodig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van zijn kinderen te dragen, wat leidt tot een ernstige bedreiging van hun ontwikkeling. De rechtbank heeft de feiten en standpunten van de betrokken partijen, waaronder de Raad en de GI, zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn, terwijl de GI stelt dat de kinderen kwetsbaar zijn en dat hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd zonder de juiste hulpverlening. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vader niet in staat is om zijn ouderlijke verantwoordelijkheden waar te nemen en heeft besloten het ouderlijk gezag van de vader over de kinderen te beëindigen. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen direct de nodige bescherming en ondersteuning kunnen krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/408689 / FA RK 23-1859
Datum uitspraak: 17 oktober 2023

Beschikking van de meervoudige kamer over de noodzaak van gezagsbeëindiging

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Middelburg,

hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2007 in [geboorteplaats01] , hierna te noemen [minderjarige01] ,
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2008 in [geboorteplaats01] , hierna te noemen [minderjarige02] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vader01] , hierna te noemen de vader,

wonende in [woonplaats01] ,
advocaat mr. D.J.A. Burlet te Terneuzen,
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI.

Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de rechtbank op 19 april 2023;
- de op 31 augustus 2023 ingekomen brief van mr. Burlet.
Het verzoek van de Raad is door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 18 september 2023. Daarbij waren aanwezig mr. Burlet, een tweetal vertegenwoordigsters van de GI en een vertegenwoordiger van de Raad.
De moeder en de vader zijn, hoewel op de juiste wijze opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft [minderjarige01] en [minderjarige02] in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven. Beiden hebben hier geen gebruik van gemaakt.

De feiten

Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
[minderjarige01] en [minderjarige02] wonen bij hun moeder.
Bij beschikking van 23 oktober 2020 zijn [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht gesteld. De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 juli 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] laatstelijk verlengd tot 23 oktober 2023.
De GI, die de ondertoezichtstelling over [minderjarige01] en [minderjarige02] uitvoert, heeft de Raad verzocht het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige01] en [minderjarige02] noodzakelijk is.

Het verzoek

De Raad verzoekt te beoordelen of beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige01] en [minderjarige02] noodzakelijk is.

De standpunten

De Raad heeft op basis van zijn bevindingen die voortkomen uit het onderzoek geconcludeerd dat een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de vader niet nodig is. Omdat de GI dit anders ziet, vraagt de Raad op dit punt het oordeel van de rechtbank. De Raad vindt een gezagsbeëindigende maatregel niet passend, nu er niet aan de wettelijke criteria is voldaan. Er worden namelijk geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige02] en [minderjarige01] gezien. De Raad vindt dat er op dit moment voldoende mogelijkheden liggen bij de moeder om de zorgen ten aanzien van [minderjarige02] en [minderjarige01] op eigen kracht en met behulp van vrijwillige hulpverlening weg te nemen. De Raad ziet wel als grote belemmering dat de vader zich gedurende de ondertoezichtstelling niet meewerkend heeft opgesteld. Indien het gezag van de vader uit praktische overweging wordt beëindigd daar de vader niet altijd zijn toestemming geeft, bestaat het risico dat de vader volledig uit beeld zal verdwijnen. De Raad ziet nog mogelijkheden in het vrijwillig kader. Vanuit dit kader kunnen er nieuwe hulpverleners ingezet worden, die mogelijk wel de samenwerking met de vader kunnen vinden en hem motiveren om betrokken te blijven bij [minderjarige02] en [minderjarige01] alsmede om te werken aan een contactherstel. Daarbij benoemt de Raad dat [minderjarige02] en [minderjarige01] binnen afzienbare tijd allebei 16 jaar zijn, waardoor de toestemming van de ouders met gezag voor de inzet van hulpverlening niet langer meer nodig is indien [minderjarige02] en [minderjarige01] deze hulpverlening zelf willen. Het risico op stagneren van hulpverlening door het ontbreken van de toestemming van de vader is daarmee ook weggenomen.
De GI is het niet eens met de visie en de conclusies van de Raad zoals hiervoor geschetst. De GI vindt namelijk dat de ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] wel ernstig wordt bedreigd als zij nadat de ondertoezichtstelling is geëindigd vanuit het vrijwillig kader niet de juiste hulpverlening geboden krijgen. Beide kinderen zijn als gevolg van hun kindeigen problematiek en trauma’s erg kwetsbaar. Hun ontwikkeling kan niet vlot getrokken worden zonder de inzet van hulpverlening. De moeder werkt mee aan de benodigde hulpverlening, maar de vader is niet bereikbaar wanneer zijn toestemming ten behoeve van [minderjarige01] of [minderjarige02] nodig is of hij weigert deze. De GI is in de afgelopen jaren intensief betrokken geweest en heeft moeten constateren dat de moeder onvoldoende bij machte is om achter de benodigde toestemming van de vader aan te zitten of de strijd hierover met de vader aan te gaan, om te zorgen dat de kinderen toch de juiste hulpverlening krijgen. De vrees bestaat dat zodra er sprake is van een vrijwillig kader dat zaken voor de kinderen zullen stagneren, omdat de vader niet bereikbaar is of de benodigde toestemming weigert. Daarbij komt dat de GI niet tot een samenwerking heeft kunnen komen met de vader. Hij houdt alle contacten af, behalve als hij de behoefte heeft aan contact met zijn kinderen. Op dat moment wordt door hem direct contact opgeëist en als blijkt dat dit niet mogelijk is, laat hij het afweten en geeft hij te kennen niet meer mee te willen werken. De vader legt hiermee veel druk op de kinderen. [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn loyaal naar beide ouders, maar kunnen hierdoor loyaliteitsconflicten gaan ervaren. De GI ziet een patroon dat de vader de kinderen op zijn behoefte wil zien en waarmee hij dan niet aansluit bij de behoeften en belevingswereld van de kinderen. De kinderen willen de vader alleen onder begeleiding zien en blokkeren hem met regelmaat zodra hij over hun grenzen gaat. De GI vreest niet dat beëindiging van het gezag van de vader ervoor zal zorgen dat de vader verder buiten beeld raakt van de kinderen. De moeder staat het contact van de kinderen met de vader niet in de weg en zal de vader bij belangrijke ontwikkelingen blijven informeren over [minderjarige02] en [minderjarige01] . Daarbij benoemt de GI dat de ervaring leert dat hulpverlening niet van de grond komt zodra er sprake is van gezamenlijk gezag en de toestemming van één van de ouders uitblijft, ook al heeft een kind de leeftijd van 16 jaar bereikt. Op basis van de eigen bevindingen concludeert de GI in tegenstelling tot de Raad dat er wel een noodzaak bestaat voor het beëindigen van het gezag van de vader. Op het moment dat het gezag van de vader wordt beëindigd, zal de GI een borgingsplan opstellen om de begeleiding van het gezin af te schalen naar het vrijwillig kader.
Mr. Burlet heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij ondanks meerdere pogingen hiertoe geen enkel contact heeft gehad met de vader. Nu zij door de rechtbank als advocaat voor de vader is aangewezen, vindt zij het noodzakelijk om toch zijn belangen te behartigen ondanks dat zij niet de visie van de vader kent. Mr. Burlet vindt dat niet voldaan wordt aan de wettelijke criteria voor een gezagsbeëindigende maatregel, nu de Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake is van ernstige ontwikkelingsbedreigingen. Tevens is het niet aannemelijk dat het beëindigen van het gezag de houding van de vader in positieve zin zal veranderen. Het risico bestaat zelfs dat de vader meer stappen terug zal doen dan hij nu al doet. Dit is niet in het belang van [minderjarige02] en [minderjarige01] . Mr. Burlet stelt zich dan ook op het standpunt dat uit de rapportage van de Raad en de informatie van de GI onvoldoende blijkt dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] .

De beoordeling

Op grond van artikel 1:267 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de Raad, indien hij niet tot een verzoek tot gezagsbeëindiging overgaat na een verzoek van de GI tot onderzoek hiertoe, op verzoek van die GI het oordeel van de rechtbank vragen omtrent de vraag of beëindiging van het gezag noodzakelijk is. In dat geval kan de rechtbank de beëindiging van het gezag ambtshalve uitspreken.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Niet is gebleken dat de vader het gezag over [minderjarige02] en [minderjarige01] misbruikt. Van de grond zoals genoemd in artikel 1:266, eerste lid, onder b, BW is dus geen sprake.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat wel aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat [minderjarige01] en [minderjarige02] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dat vindt.
[minderjarige02] en [minderjarige01] zijn beiden kinderen die problemen ervaren in hun ontwikkeling. [minderjarige01] is eerder gepest geweest en komt snel met leeftijdsgenoten in conflict. [minderjarige02] laat zien dat hij moeite heeft om zich te uiten en om zijn emoties te reguleren. Zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] kennen een lichte verstandelijke beperking, wat maakt dat zij kwetsbaar zijn en structuur, duidelijkheid en ondersteuning in hun ontwikkeling nodig hebben. Beide kinderen hebben veel meegemaakt in hun opvoedomgeving, waaronder de echtscheiding van hun ouders en huiselijk geweld tussen de moeder en haar latere partner en thans met als grootste zorg dat zij een zeer moeizaam contact kennen met de vader.
De vader is buiten beeld geraakt van de kinderen sinds 2021. Binnen het kader van de ondertoezichtstelling is veelvuldig ingezet op een contactherstel tussen de vader en de kinderen. De vader lijkt wel contact te willen met zijn kinderen, maar komt hiervoor niet tot samenwerking met de GI waardoor het contact niet of nauwelijks tot stand komt dan wel zeer moeizaam verloopt. Getracht is om het verloop van dit contact te reguleren, maar dit is niet gelukt omdat de vader weigert zich aan de (veiligheids)voorwaarden te houden. Ook weigert hij iedere medewerking aan hulpverlening en aan omgang, zolang dit onder begeleiding moet plaatsvinden. Dit is namelijk op verzoek van [minderjarige02] en [minderjarige01] , daar zij veel druk ervaren vanuit de vader en hij in het contact met regelmaat hun grenzen over gaat. Dit alles heeft ertoe geleid dat de vader nog nauwelijks betrokken is in het leven van [minderjarige02] en [minderjarige01] . Dit is een belastende situatie voor [minderjarige02] en [minderjarige01] , daar zij het contact met hun vader moeten missen en zijn houding voor veel onzekerheid en spanningen zorgt. Ook betekent dit in de praktijk dat de vader al jaren geen invulling geeft aan zijn ouderlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van [minderjarige01] en [minderjarige02] en dit mogelijk ook onvoldoende kan, omdat hij niet op de hoogte is van hun wel en wee. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze situatie een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] . De vader sluit niet aan bij de behoeften van [minderjarige02] en [minderjarige01] en eist het contact met zijn kinderen op wanneer en indien hij daar behoefte aan heeft. Ook weigert hij zonder enige onderbouwing zijn toestemming te geven voor zaken die voor (de ontwikkeling van) [minderjarige02] en [minderjarige01] noodzakelijk zijn, met als gevolg dat hulpverlening voor hen stagneert. De vader toont geen zicht op wat dit voor de kinderen betekent en de verwachting bestaat niet, mede gezien zijn afwezigheid tijdens de mondelinge behandeling en ontbreken van enig contact met zijn advocaat, dat de vader zijn houding binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn zal veranderen, ook niet in de situatie waarin de hulpverlening afgeschaald wordt naar het vrijwillig kader. De rechtbank is met de GI van oordeel dat een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de vader in het belang van [minderjarige02] en [minderjarige01] noodzakelijk is, nu hij in de afgelopen jaren heeft laten zien dat hij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige02] en [minderjarige01] te dragen. Hij geeft geen invulling aan zijn gezag en - indien hij dit wel doet - blokkeert hij zaken voor [minderjarige02] en [minderjarige01] , die gezien de leeftijd, de beperking van [minderjarige02] en [minderjarige01] alsmede de zorgen over hun ontwikkeling dringend noodzakelijk zijn. Uit niets is gebleken dat de vader actief informeert naar de kinderen waardoor hij inmiddels ook onvoldoende zicht heeft op hun ontwikkeling om weloverwogen beslissingen te kunnen nemen over zaken aangaande [minderjarige02] en [minderjarige01] . De rechtbank stelt dan ook vast dat voldaan is aan de gronden voor een gezagsbeëindiging en zal derhalve deze maatregel ambtshalve uitspreken.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing, welke de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Het is volgens de wet nodig dat iedereen, ook [minderjarige02] en [minderjarige01] , kan zien hoe het gezag over hen is geregeld. Daarom zal de rechtbank in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters, de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader01] , geboren op [geboortedatum03] 1980 te [geboorteplaats02] , over de minderjarigen [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2007 in [geboorteplaats01] , en [minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2008 in [geboorteplaats01] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. De Beer en mr. Holierhoek, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023, in aanwezigheid van Bakker-Maljers als griffier.
(wb)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.