ECLI:NL:RBZWB:2023:7599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
10656986 VV EXPL 23-64 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van diverse vorderingen in het kader van een arbeidsovereenkomst met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, [eiser01], en gedaagde, [gedaagde01]. De eiser vorderde diverse voorzieningen in het kader van een gestelde arbeidsovereenkomst, waaronder betaling van achterstallig loon en andere nevenvorderingen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, aangezien de arbeidsovereenkomst uit 2002 is vervangen door een nieuwe arbeidsovereenkomst uit 2004, die op 1 augustus 2022 door de kantonrechter is ontbonden. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, omdat deze zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 nog steeds van kracht zou zijn, wat niet het geval is. Eiser is bovendien veroordeeld in de proceskosten wegens misbruik van procesrecht, aangezien hij in eerdere procedures al in het ongelijk is gesteld. De kantonrechter heeft de werkelijke proceskosten aan de zijde van gedaagde vastgesteld op € 5.523,65, te betalen binnen een week na dagtekening van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10656986 VV EXPL 23-64
vonnis in kort geding d.d. 31 oktober 2023
inzake
[eiser01],
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] aan het adres [adres01] ,
eiser,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde01],
statutair gevestigd te Eindhoven, kantoorhoudende te [adres02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.J. Hendriks, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser01] ” en “ [gedaagde01] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 10 oktober 2023 met producties;
b. de brief van 13 oktober 2023 van [gedaagde01] met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2023. Ter zitting waren aanwezig [eiser01] in persoon, bijgestaan door mevrouw [gemachtigde] voornoemd, alsmede [gedaagde01] , vertegenwoordigd door mevrouw [naam01] , HR manager, bijgestaan door mr. Hendriks voornoemd. De gemachtigde van gedaagde en [eiser01] hebben ter gelegenheid van de zitting hun pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.3
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling en in de pleitnota van de gemachtigde van [gedaagde01] is door hem aangegeven dat het onduidelijk is welke stukken toegevoegd zijn aan het procesdossier. De kantonrechter heeft ter mondelinge behandeling aangegeven dat onderdeel van de processtukken is gaan uitmaken: de voornoemde dagvaarding met negen producties van [eiser01] , de door [gedaagde01] ingediende producties (tien in totaal) en hetgeen ter mondelinge behandeling is voorgelezen en besproken. Van deze stukken wordt ook in dit vonnis uitgegaan.
1.4
Daarnaast merkt de kantonrechter voor de volledigheid op dat op het begeleidend schrijven bij de dagvaarding is vermeld dat [eiser01] tevens een verzoek wenst te doen in het kader van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ter mondelinge behandeling heeft de kantonrechter uitgelegd dat een dergelijke procedure enkel met een gezamenlijk verzoek kan worden gestart en dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake is, zodat de dagvaarding enkel kan worden gekwalificeerd als een dagvaarding in kort geding.

2.Het geschil

2.1
[eiser01] vordert – kort gezegd – om bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van het achterstallige basisloon over de periode augustus 2022 tot november 2023, op straffe van verbeurte van een dwangsom en onder overlegging van deugdelijke salarisspecificaties;
2. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van het toekomstige loon vanaf 1 november 2023 tot de arbeidsovereenkomst(en) tussen [eiser01] en [gedaagde01] rechtsgeldig zijn geëindigd, op straffe van verbeurte van een dwangsom en onder overlegging van deugdelijke salarisspecificaties;
3. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van het basisloon, onder oplegging van de verplichting om werkzaamheden voor [eiser01] te zoeken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
4. [gedaagde01] te veroordelen tot afgifte van een deugdelijke jaaropgave over 2022 te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
5. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de kosten rechtsbijstand met betrekking tot deze procedure;
6. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover;
7. vast te stellen dat de arbeidsovereenkomst van 2002 nimmer is ontbonden;
8. vast te stellen dat [gedaagde01] geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst had kunnen vragen;
9. vast te stellen dat [gedaagde01] onrechtmatig 40% van de totale waarde heeft sinds juni 2010;
10. vast te stellen dat [gedaagde01] deze 40% van de totale waarde nog steeds vanaf 2015 in haar bezit moet hebben;
11. [gedaagde01] te veroordelen de advocaatkosten van € 8.400,00 van de procedure op 5 juni 2023 terug te betalen;
12. [gedaagde01] te veroordelen om de laptopkosten en boete terug te betalen;
13. [gedaagde01] te verbieden de door [eiser01] gemaakte software te verspreiden, dan wel haar te verplichten daarover afspraken te maken met [eiser01] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
14. [gedaagde01] te veroordelen in de onnodig gemaakte advocaatkosten door [eiser01] van € 45.000,00;
15. [gedaagde01] te veroordelen in de kosten van deze procedure van € 3.000,00;
16. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van € 2.600,000,00 van [bedrijf01] B.V., onder aftrek van 10% marge;
17. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de maximale wettelijke verhoging over voornoemde bedragen.
2.2
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser01] in de werkelijke proceskosten.
3. De beoordeling
3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- op 10 juni 1999 is [bedrijf01] B.V. opgericht. Zij exploiteert – kort gezegd – een holdingmaatschappij;
- [gedaagde01] exploiteert een ICT- en adviesbedrijf;
- op 11 september 2002 heeft [eiser01] een arbeidsovereenkomst met [bedrijf2] B.V. getekend, waarin is opgenomen dat hij bij die onderneming vanaf 1 november 2002 in dienst treedt;
- bij brief van 18 november 2004 zijn tussen [eiser01] en [bedrijf2] B.V. nadere afspraken gemaakt, waarin onder andere is opgenomen dat de ontslagbrief van [eiser01] wordt gezien als een intentie van zijn zijde om over te stappen naar de nieuwe constructie, zoals neergelegd in de hierna te noemen arbeidsovereenkomst;
- op 16 november 2004 heeft [eiser01] een arbeidsovereenkomst met [bedrijf2] B.V. getekend, waarin andere arbeidsvoorwaarden zijn opgenomen. Tevens is daarin opgenomen:
“(…) 1.1 Deze overeenkomst gaat in op 1 januari 2004 of zoveel eerder als een passende opdracht wordt gevonden, en komt in de plaats van de eerdere arbeidsovereenkomst met de werknemer, gedateerd 1 november 2002 (…)”en
“(…) 14.1 Het voorgaande vormt de volledige weergave van alle tussen partijen gemaakte afspraken en komt in de plaats van alle voordien tussen werknemer en de (organen van) de Vennootschap en/of met haar gelieerde vennootschappen gemaakte afspraken en gedane toezeggingen. Wijziging of aanvulling van de inhoud van deze overeenkomst is slechts geldig indien schriftelijk vastgelegd in een gedateerd en door beide partijen ondertekend stuk. (…)”;
- in maart 2007 is het [concern] verkocht aan [bedrijf01] B.V.;
- in mei 2010 zijn de Nederlandse dochtervennootschappen van [bedrijf3] B.V. opgegaan in [bedrijf3] B.V.;
- op 28 mei 2010 zijn [bedrijf3] B.V. en [bedrijf4] B.V. opgenomen in [bedrijf5] B.V.;
- kort daarna is [bedrijf5] B.V. [bedrijf4] B.V. gaan heten;
- vanaf 1 december 2007 zijn er diverse bijlagen bij de laatstgenoemde arbeidsovereenkomst gevoegd, waarin de steeds overeengekomen uurtarieven tussen [bedrijf2] B.V., dan wel haar rechtsopvolger, en [bedrijf6] zijn opgenomen;
- op 23 december 2021 heeft [gedaagde01] de ontbinding verzocht van de arbeidsovereenkomst tussen haar en [eiser01] aan de kantonrechter te [plaats01] . Daarnaast speelden er nog andere geschilpunten tussen partijen. De kantonrechter heeft per beschikking van 25 maart 2022 de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 augustus 2022, onder toekenning van diverse vergoedingen, (achterstallig) loon en onder toewijzing van diverse samenhangende nevenverzoeken;
- van de voornoemde beschikking van de kantonrechter te [plaats01] is [eiser01] op 24 juni 2022 in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft de beschikking van de kantonrechter bij beschikking van 10 november 2022 deels bekrachtigd, onder andere met betrekking tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Van de beschikking van het gerechtshof zijn partijen niet in cassatie gegaan;
- op 26 september 2022 is een conceptdagvaarding in kort geding van [eiser01] ontvangen op de griffie van de kantonrechter in ’s-Hertogenbosch. In deze dagvaarding vordert [eiser01] de betaling van loon vanaf 1 augustus 2022 tot de arbeidsovereenkomst tussen hem en [gedaagde01] rechtsgeldig is geëindigd en nevenvorderingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser01] afgewezen en overwogen:
“(…) De kantonrechter volgt [eiser01] niet in zijn standpunt dat er ná 1 augustus 2022 nog een arbeidsovereenkomst tussen hem en [gedaagde01] bestaat, en dat daaruit over en weer rechten en plichten voortvloeien. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen van [eiser01] wegens gebrek aan grondslag worden afgewezen. Dit wordt toegelicht als volgt.
Vast staat dat partijen (aan de zijde van werkgever: de rechtsvoorganger van [gedaagde01] ) met ingang van 1 november 2002 een arbeidsovereenkomst hebben gesloten.
De (oorspronkelijke) arbeidsovereenkomst uit 2002 is per 1 januari 2004 vervangen door een nieuwe arbeidsovereenkomst. In laatstgenoemde arbeidsovereenkomst (die is ondertekend door [eiser01] en [gedaagde01] ) staat immers:
“1.1 Deze overeenkomst gaat in op 1 januari 2004, of zoveel eerder als een passende opdracht wordt gevonden, en komt in de plaats van de eerdere arbeidsovereenkomst met de werknemer, gedateerd 1 november 2002” en:
“14.1 Het voorgaande vormt de volledige weergave van alle tussen partijen gemaakte afspraken en komt in de plaats van alle voordien tussen werknemer en de (organen van) de Vennootschap en/of met haar gelieerde vennootschappen gemaakte afspraken en gedane toezeggingen. Wijziging of aanvulling van de inhoud van deze overeenkomst is slechts geldig indien schriftelijk vastgelegd in een gedateerd en door beide partijen ondertekend stuk.”
Ook al zou de datum van 1 januari 2004 berusten op een typefout waarbij bedoeld zou zijn 1 januari 2005 (zoals door [gedaagde01] aangevoerd en door [eiser01] betwist), dan maakt dit geen verschil voor de conclusie, te weten dat de arbeidsovereenkomst uit 2004 in de plaats is gekomen van de arbeidsovereenkomst uit 2002 en deze heeft vervangen. Uit voornoemde beschikking van 25 maart 2022 en uit de eigen stellingen van [eiser01] (punt 1 concept-kort geding dagvaarding) volgt dat deze arbeidsovereenkomst van 2004 (in onderdeel 5.2 van de beschikking omschreven als “de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst”) per 1 augustus 2022 door de kantonrechter is ontbonden. Bij beschikking van 10 november 2022 is de beschikking op het punt van de ontbinding door het hof bekrachtigd. Uit de zinsnede ‘de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst’ maakt de kantonrechter op dat dit ten tijde van de ontbinding de enige tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst is. Dat - zoals [eiser01] onder andere in punt 1 van de concept kort geding dagvaarding betoogt - alleen de arbeidsovereenkomst van 2004 is ontbonden en dat daarnaast nog sprake was van een andere (niet ontbonden) arbeidsovereenkomst tussen partijen, blijkt niet uit twee voornoemde beschikkingen en evenmin uit hetgeen [eiser01] in de concept kort geding- dagvaarding naar voren heeft gebracht.
Dit volgt ook uit de door partijen in de procedure bij de rechtbank en bij het hof betrokken stellingen en de overgelegde - door beide partijen ondertekende - arbeidsovereenkomsten met addendum uit 2004. In beide procedures zijn immers zowel [eiser01] als [gedaagde01] steeds uitgegaan van het bestaan van één enkele arbeidsovereenkomst en niet van meerdere of parallelle arbeidsovereenkomsten. Dat na 2004 op enig moment door [gedaagde01] een - zoals [eiser01] het noemt - parallelle overeenkomst is gecreëerd (in punt 34 van de concept kort geding-dagvaarding stelt [eiser01] dat [gedaagde01] een parallelle overeenkomst heeft gecreëerd sinds 1 mei 2021) en dat alleen die overeenkomst is ontbonden per 1 augustus 2022, is niet, dan wel in elk geval volstrekt onvoldoende, aannemelijk geworden. [eiser01] heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 na ontbinding van “de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst” is herleefd of steeds is blijven bestaan maar hij heeft dit niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die erop wijzen dat de arbeidsovereenkomst van 2002 nog bestaat of heeft bestaan naast de (inmiddels reeds ontbonden) arbeidsovereenkomst uit 2004, en of dat er thans nog een andere (arbeids)overeenkomst tussen partijen geldt.
Gelet op de ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022 bestaat er met ingang van die datum geen arbeidsovereenkomst meer tussen partijen. [gedaagde01] is vanaf 1 augustus 2022 dan ook niet (meer) gehouden om aan [eiser01] loon te betalen en/of hem in de gelegenheid te stellen werkzaamheden te verrichten. (…)”;
- bij verzoekschrift van 3 oktober 2023 heeft [eiser01] de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch onder andere verzocht zijn arbeidsovereenkomst te herstellen. In de beschikking van 28 december 2022 overweegt de kantonrechter:
“(…) In de kern komt het betoog van [eiser01] hierop neer dat de arbeidsovereenkomst uit 2004 tussen hem en [gedaagde01] weliswaar per 1 augustus 2022 is ontbonden door de kantonrechter Tilburg (beschikking 25 maart 2022), welke beslissing is bekrachtigd door het hof (beschikking 10 november 2022) maar dat dit geen afbreuk doet aan het bestaan van de arbeidsovereenkomst uit 2002 tussen hem en [gedaagde01] . [eiser01] heeft expliciet bevestigd dat al zijn verzoeken in deze procedure zijn gebaseerd op die arbeidsovereenkomst uit 2002 (…). Het gaat dan om nakoming of (toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van bedoelde arbeidsovereenkomst of om onrechtmatig handelen ter zake van die arbeidsovereenkomst uit 2002. [gedaagde01] betwist dat per 1 augustus 2022 sprake is van die arbeidsovereenkomst uit 2002 of welke andere arbeidsovereenkomst dan ook tussen haar en [eiser01] . (…) Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst uit 2002 neemt de kantonrechter als uitgangspunt en beschouwt zij als hier herhaald en ingelast datgene wat op dit punt is overwogen en beslist in onderdeel 4.4 van het kort geding-vonnis tussen partijen van vandaag. Kort samengevat komt dit erop neer dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 is vervangen door de arbeidsovereenkomst uit 2004 en dat die arbeidsovereenkomst uit 2002 daarbij niet is blijven voortbestaan of is herleefd na ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022. In beide procedures zijn zowel [eiser01] als [gedaagde01] uitgegaan van één tussen hen geldende arbeidsovereenkomst, te weten die uit 2004. [eiser01] heeft in deze procedure nog nader aangevoerd dat zijn wisselende werknemersnummers, het voorkomen van dubbele jaaropgaven en de wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden erop duiden dat sprake is van het “doorlopen” van de arbeidsovereenkomst uit 2002. De kantonrechter deelt dit standpunt niet. Zowel de arbeidsovereenkomst uit 2002 als die uit 2004 zijn gesloten tussen [eiser01] en (de rechtsvoorganger van) [gedaagde01] . In de arbeidsovereenkomst van 2004 zijn partijen overeengekomen dat die overeenkomst in de plaats kwam van de arbeidsovereenkomst uit 2002. In de arbeidsovereenkomst uit 2004 hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt over hun arbeidsverhouding. [eiser01] heeft niet gesteld noch is zulks op andere wijze gebleken dat zij in die arbeidsovereenkomst van 2004 met addendum of op enig ander moment hebben afgesproken – en evenmin blijkt dit uit de feitelijke gang van zaken vanaf 2004 – dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 naast, tijdens of na de arbeidsovereenkomst van 2004 zou blijven bestaan, zou herleven of anderszins van kracht zou zijn of blijven. (…)”. In deze beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [gedaagde01] om bedrijfseigendommen, waaronder een laptop, terug te geven aan [gedaagde01] toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Van deze beschikking zijn partijen niet in hoger beroep gegaan;
- op 27 maart 2023 is door de griffie van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch een conceptdagvaarding van [eiser01] ontvangen, waarin hij onder andere doorbetaling van het loon vanaf 1 augustus 2022 en wedertewerkstelling vordert. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser01] bij vonnis van 20 juni 2023 afgewezen, waarbij wordt overwogen:
“(…) In dit geval gaat het niet om herroeping van een vonnis, maar om herroeping van een beschikking (te weten de beschikking van 28 december 2022 van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch). In artikel 390 Rv is vermeld dat een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende kan worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet. In artikel 391 Rv is bepaald dat de artikelen 382 Rv tot en met 384 Rv en artikelen 386 Rv tot en met 389 Rv (dus de artikelen die zien op de herroeping van vonnissen) van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. (…)
Vast staat dat de beschikking van 28 december 2022 van de kantonrechter te
’s-Hertogenbosch op 28 maart 2022 in kracht van gewijsde is gegaan. Dit is dus gebeurd kort na het opstellen van de concept dagvaarding door [eiser01] . De concept dagvaarding is immers op 27 maart 2023 ter griffie van de rechtbank ontvangen en op diezelfde dag heeft [eiser01] de concept dagvaarding naar de gemachtigde van [gedaagde01] en [gedaagde01] Holding gemaild. Uit de inhoud van de concept dagvaarding blijkt dat [eiser01] enige tijd voor het uitbrengen daarvan op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die hij aan herroeping ten grondslag zou willen leggen. Het opstellen van een concept dagvaarding met een omvang als hier aan de orde is, vergt immers enige tijd.
Tijdens de op 5 juni 2023 gehouden zitting bij de kantonrechter heeft [eiser01] , die samen met zijn levenspartner mevrouw [gemachtigde] het woord heeft gevoerd, verklaard dat hij (nog) niet om herroeping heeft verzocht en dat zo’n verzoek op korte termijn ook niet te verwachten is, omdat [eiser01] geen professionele rechtsbijstand kan krijgen. Deze mededeling rechtvaardigt de reële verwachting dat er niet binnen de in de wet gestelde termijn van drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en eiser daarmee bekend is geworden, een herroepingsverzoek zal worden ingesteld.
Daarnaast heeft [eiser01] verklaard dat er geen (gewone) rechtsmiddelen meer lopen tegen eerder gevoerde gerechtelijke procedures en in de concept dagvaarding heeft [eiser01] melding gemaakt van feiten en omstandigheden die zijns inziens grond zijn voor herroeping.
Als [eiser01] zou worden gevolgd in zijn stelling dat hij er niet in kan slagen een advocaat te vinden die namens hem een herroepingsverzoek indient of wil indienen, leidt dit niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Voor herroeping van een beschikking die is gegeven door de kantonrechter is namelijk niet wettelijk voorgeschreven dat dit dient te gebeuren door een advocaat.
Het voorgaande leidt dus, wat er verder ook zij van de door [gedaagde01] en [gedaagde01] Holding opgeworpen (formele en inhoudelijke) bezwaren, tot de slotsom dat niet aannemelijk is dat er herroeping van de kantonrechtersbeschikking van 28 december 2022 zal plaatsvinden omdat niet te verwachten is dat een verzoek hiertoe binnen de in de wet gestelde termijn zal zijn ingediend en een nadien ingediend verzoek zal leiden tot niet ontvankelijkheid.
Buiten een verzoek om herziening zijn er geen rechtsmiddelen voor handen om een onherroepelijke beslissing van tafel te krijgen.
Gelet op dit alles, is geen van de door [eiser01] in het petitum van de kort geding dagvaarding van 30 mei 2023 opgenomen vorderingen toewijsbaar omdat die allemaal gegrond zijn op de stelling dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen uit 2002 met gewijzigde salarisconstructie uit 2004 nog bestaat. Alle overige verzoeken die her en der in de dagvaarding zijn vermeld, zijn evenmin toewijsbaar omdat deze hetzij ook zijn terug te voeren op de hiervoor genoemde grondslag dan wel de grondslag waarop deze verzoeken berusten niet in de dagvaarding is vermeld of ondoorgrondelijk is gebleven. (…)”.
3.2
Gelet op de hoeveelheid geschilpunten zal ieder geschilpunt afzonderlijk worden behandeld, waarbij op dat moment de standpunten van partijen worden weergegeven.
Spoedeisend belang:
3.3
In deze procedure dient te worden beoordeeld of [eiser01] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen en of aannemelijk is dat de vorderingen van [eiser01] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
3.4
[eiser01] stelt dat een loonvordering naar haar aard spoedeisend is. Daarnaast voert hij aan dat hij thans geen inkomen heeft en failliet dreigt te gaan. Hij heeft geen inkomen, nu hij niet heeft gezocht naar een andere baan en geen WW-uitkering heeft aangevraagd. Hij heeft immers nog een arbeidsovereenkomst, op grond waarvan [gedaagde01] hem loon dient te betalen.
3.5
[gedaagde01] voert aan dat een loonvordering in beginsel spoedeisend van aard is, maar in de onderhavige zaak is al ruim een jaar geen sprake meer van een arbeidsovereenkomst. [eiser01] loopt met zijn vorderingen bovendien niet vooruit op een bodemprocedure, nu al die argumenten al in een bodemprocedure aan bod zijn gekomen en zijn verworpen. Daarbij staat het [eiser01] vrij om een andere baan te zoeken, dan wel een WW-uitkering aan te vragen.
3.6
De kantonrechter overweegt dat loon benodigd is om in inkomen te voorzien. Een loonvordering is dan ook naar haar aard spoedeisend. Dat partijen twisten over de vraag of er nog sprake is van een arbeidsovereenkomst doet aan het voorgaande niet af, nu dit in deze procedure moet worden beoordeeld. Voor het geval aannemelijk wordt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst heeft [eiser01] terecht zijn vorderingen ingesteld en geen andere baan gezocht of een WW-uitkering aangevraagd. Dit is al voldoende om hem ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen.
Rechtsverwerking:
3.7
[gedaagde01] voert als meest verstrekkende verweer aan dat sprake is van rechtsverwerking. [eiser01] heeft jaren als werknemer voor [gedaagde01] gewerkt en zijn loon ontvangen. Pas onlangs stelt hij zich op het standpunt dat er door [gedaagde01] en aan haar gelieerde bedrijven bedrog is gepleegd en gelden ten onrechte zijn onttrokken of achtergehouden van [eiser01] . Hier heeft [eiser01] tijdens zijn dienstverband nooit over geklaagd.
3.8
De kantonrechter overweegt dat niet is gebleken van een rechtshandeling op grond waarvan [gedaagde01] mocht begrijpen dat [eiser01] ex artikel 6:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) afstand deed van zijn eventuele rechten. Bovendien stelt [eiser01] dat hij in die tijd niet op de hoogte was van de door hem gestelde constructie en deze pas onlangs heeft doorgrond. Het voorgaande leidt ertoe dat niet kan worden aangenomen dat [eiser01] zijn rechten heeft verwerkt.
Bestaan van de arbeidsovereenkomst, betaling van het loon en nevenvorderingen:
3.9
[eiser01] stelt dat zijn arbeidsovereenkomst op enig moment is ondergebracht in [bedrijf7] GmbH, later genaamd [bedrijf8] GmbH, zonder dat dit voor hem op dat moment kenbaar was, waarbij [gedaagde01] enkel is gaan optreden als salarisverwerker. Er is in Nederland een constructie blijven bestaan op grond waarvan [eiser01] voor 25% van zijn werktijd in dienst bleef in Nederland. Op deze manier kan [eiser01] als werknemer ingeschreven blijven staan in Nederland. [gedaagde01] is uit hoofde van die constructie verplicht om het basisloon van € 3.066,15 bruto te voldoen op het moment dat [eiser01] geen opdracht uitvoert en een aanvulling op dat loon (naar afgesproken uurloon) op het moment dat [eiser01] bij een klant een opdracht uitvoert. [gedaagde01] is daarnaast verplicht om opdrachten voor [eiser01] te zoeken. Zij had echter uit hoofde van die constructie niet de bevoegdheid de arbeidsovereenkomst met [bedrijf7] GmbH te (laten) ontbinden, omdat zij niet zijn werkgever is, zodat zij in de eerdere procedures tussen partijen niet de waarheid heeft voorgehouden aan de rechtbanken en het gerechtshof, waardoor onjuiste uitspraken zijn gedaan. De arbeidsovereenkomst uit 2002, met een gewijzigde salarisconstructie in 2004, is dan ook doorgelopen, zodat [gedaagde01] gehouden is aan haar verplichtingen jegens [eiser01] te voldoen. Het voorgaande betekent dat de jaaropgave niet klopt en [gedaagde01] , naast het loon, ook wettelijke verhoging verschuldigd is geworden, aldus [eiser01] .
3.1
[gedaagde01] voert aan dat zij, dan wel haar rechtsvoorgangster(s), tot 1 augustus 2022 de werkgever van [eiser01] waren. Hij is ook altijd betaald door [gedaagde01] of haar rechtsvoorgangster(s) en heeft enkel voor die ondernemingen werkzaamheden verricht. In meerdere procedures is inmiddels geoordeeld dat die arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 augustus 2022. Deze uitspraken zijn in kracht van gewijsde gegaan. Bovendien is al geoordeeld dat er geen grond is voor herroeping van die uitspraken. Ook die uitspraak is in kracht van gewijsde gegaan. [eiser01] kan zich kennelijk niet neerleggen bij de uitkomsten van die procedures, maar kan daar geen verweer meer tegen voeren. Hooguit is in deze procedure nieuw dat [eiser01] zou zijn overgegaan op een andere onderneming binnen het [concern] , maar hiervan is nimmer sprake geweest. Dit blijkt nergens uit en wordt door de door hem overgelegde producties ook niet onderbouwd, zodat [eiser01] in strijd heeft gehandeld met zijn stel-, waarheids- en substantiëringsplicht, hetgeen al voldoende is om hem niet ontvankelijk te verklaren. Voor zover er een reden is het gevorderde loon toe te wijzen, kan daarop geen dwangsom worden gesteld, nu er geen dwangsom kan worden gesteld op de betaling van een geldvordering. De vordering tot afgifte van de jaaropgave dient te worden afgewezen, nu [eiser01] de mogelijkheid had die zelf op te zoeken en hem die op zijn verzoek is toegezonden.
3.11
Tussen partijen staat vast dat [eiser01] tegen de beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch niet in cassatie is gegaan en tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant geen hoger beroep heeft ingesteld. Deze zijn dan ook in kracht van gewijsde gegaan. Als gevolg daarvan hebben de in die beschikkingen genomen beslissingen op grond van artikel 236 Rv gezag van gewijsde en zijn bindend tussen partijen.
3.12
Het voorgaande betekent dat de beslissingen in die beschikkingen ook in deze procedure als vaststaand moeten worden beschouwd. In beginsel moet er in deze procedure dan ook vanuit worden gegaan dat [eiser01] op 1 november 2002 in dienst is getreden bij een rechtsvoorgangster van [gedaagde01] (waarover later meer), dat die arbeidsovereenkomst is vervangen door de tussen [eiser01] en de rechtsvoorgangster van [gedaagde01] gesloten arbeidsovereenkomst uit 2004, dat die overeenkomst is ontbonden door de kantonrechter te [plaats01] per 1 augustus 2022 en dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 nadien niet is gaan herleven. Dit zou betekenen dat er geen sprake meer is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, dan wel een andere arbeidsovereenkomst uit hoofde waarvan [gedaagde01] gehouden kan worden [eiser01] loon te betalen.
3.13
[eiser01] stelt voorts dat er bedrog is gepleegd door [gedaagde01] en andere aan haar gelieerde ondernemingen (in de eerdere procedures), waardoor de behandelend rechters en raadsheren van onjuiste feiten zijn uitgegaan. De kantonrechter begrijpt dat [eiser01] zich hiermee op het standpunt stelt dat die uitspraken herroepen zouden moeten worden, zoals bedoeld in artikel 382 onder a Rv.
3.14
De kantonrechter overweegt dat een dergelijke vordering ook al behandeld en afgewezen is door de kantonrechter te Oost-Brabant. Dit vonnis is ook in kracht van gewijsde gegaan. Dit betrof echter een vonnis in een kortgedingprocedure, zodat het vonnis in die zaak geen gezag van gewijsde heeft. Dit leidt er echter niet doe dat de vordering van [eiser01] in de onderhavige procedure wel toewijsbaar is, nu uit de overgelegde stukken niet aannemelijk wordt dat de arbeidsovereenkomst op enig moment in een Duitse GmbH is geplaatst. Uit de overgelegde stukken, de arbeidsovereenkomsten en de loonafspraken met [bedrijf6] , volgt dat (de rechtsvoorgangster van) [gedaagde01] de partij was die [eiser01] detacheerde. Uit de overgelegde stukken van de Kamer van Koophandel volgt vervolgens niet dat [bedrijf7] GmbH of [bedrijf8] GmbH op enig moment de rechtsvoorgangster van [gedaagde01] is geweest, zodat niet is onderbouwd op welke wijze de arbeidsovereenkomst van [eiser01] in die GmbH’s terecht is gekomen. De gestelde exploitatie van ‘Freelance [eiser01] B.V.’, die zou volgen uit de geldstromen tussen de verschillende ondernemingen, is evenmin aannemelijk geworden op basis van de thans voorhanden stukken, nu uit die stukken niet volgt dat die geldstromen zien op [eiser01] .
3.15
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat, als [gedaagde01] (voor een deel van de arbeidsovereenkomst) als salarisverwerker is aan te merken, [eiser01] de verkeerde partij heeft gedagvaard, nu zij (voor dat deel van de vordering) dan geen zelfstandige betalingsverplichting heeft jegens [eiser01] . [gedaagde01] zou in dat geval immers enkel de opdrachtnemer zijn van de werkelijke werkgever.
3.16
Het voorgaande betekent dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde01] nog loon verschuldigd is aan [eiser01] . De vorderingen (zoals opgenomen onder 2.1 en in het petitum van de dagvaarding) onder 1., 2. en 3. zijn niet toewijsbaar. Dit betekent voorts dat de jaaropgave, zoals verstrekt door [gedaagde01] , juist is en de vordering onder 4. ook wordt afgewezen. Tot slot is, nu geen loon verschuldigd is, ook geen wettelijke verhoging toewijsbaar. Ook de vordering onder 17. wordt afgewezen.
Verklaringen voor recht:
3.17
[eiser01] vraagt onder de vorderingen 7 tot en met 10 om meerdere vaststellingen te doen. De kantonrechter begrijpt dat hij hiermee beoogd een verklaring voor recht te verkrijgen, zoals bedoel in artikel 3:302 BW. De onderhavige procedure heeft echter een voorlopig karakter, zodat de kantonrechter geen constitutieve of declaratoire beslissingen kan nemen. Deze vorderingen worden dan ook afgewezen.
3.18
De stellingen en weren, die samenhangen met deze vorderingen, behoeven dus geen bespreking.
Advocaatkosten, laptopkosten en verbeurde dwangsommen:
3.19
[eiser01] vordert de door hem in totaal gemaakte advocaatkosten terug. Ook vordert hij de toegewezen proceskosten en daarmee samenhangende betekeningskosten, die voortvloeien uit het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2023, terug. Hij wijst op zijn eerdere stellingen met betrekking tot het door [gedaagde01] gepleegde bedrog en stelt dat de kosten nodeloos gemaakt zijn. Hetzelfde geldt voor de kosten en dwangsommen die zien op (het inleveren van) de laptop. De laptop is niet ingeleverd, omdat er onderzoek dient plaats te vinden door de Officier van Justitie.
3.2
[gedaagde01] voert aan dat er geen grondslag is voor toewijzing van de gevorderde advocaatkosten. Bovendien is geen sprake van een spoedeisend belang. Voor de terugbetaling van de laptopkosten en de verbeurde boetes is evenmin een grondslag. [eiser01] weigert de laptop in te leveren en inmiddels is de volledige dwangsom verbeurd. Ook met betrekking tot deze vordering ontbreekt het spoedeisend belang.
3.21
De kantonrechter overweegt dat het beroep op herroepping, zoals hiervoor overwogen, wordt afgewezen, zodat niet aannemelijk is dat deze kosten nodeloos gemaakt zijn, althans voor rekening van [gedaagde01] zouden moeten komen. Bovendien geldt voor de proces- en betekeningkosten (vonnis van 20 juni 2023) en de dwangsommen (beschikking van 28 december 2022) dat deze voortvloeien uit een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan en uitvoerbaar bij voorraad is. [gedaagde01] was dan ook gerechtigd die uitspraken te executeren. Ook de vorderingen onder 11., 12. en 14. worden afgewezen.
3.22
Voor de volledigheid merkt de kantonrechter nog op dat zij, als burgerlijke rechter, niet bevoegd is de opdracht te geven een criminologisch onderzoek door het Openbaar Ministerie te laten starten aan de betreffende laptop.
Verspreiding van software:
3.23
[eiser01] stelt dat in Duitsland de door werknemers of freelancers geprogrammeerde software onder het auteursrecht van de desbetreffende werknemer of freelancer valt. [gedaagde01] , dan wel aan [gedaagde01] gelieerde bedrijven, mogen de door [eiser01] geprogrammeerde software dus niet verspreiden, dan wel dienen zij daarover afspraken te maken met [eiser01] .
3.24
[gedaagde01] voert aan dat er geen grondslag bestaat voor toewijzing van de vordering. Bovendien is de vordering onvoldoende onderbouwd.
3.25
De kantonrechter overweegt dat hiervoor is overwogen dat de door [eiser01] gestelde constructie met betrekking tot zijn arbeidsovereenkomst en de exploitatie van hem in Duitsland niet aannemelijk is geworden. Dit betekent dat onvoldoende aannemelijk is dat er software van hem ten onrechte verspreid wordt. Bovendien is onvoldoende geconcretiseerd om welke software het in dat geval zou gaan. Ook de vordering onder 13. wordt afgewezen.
Betaling van € 2.600.000,00 onder aftrek van 10% marge:
3.26
[eiser01] stelt dat hij in Duitsland voor een hoger uurtarief is geëxploiteerd dan met hem is besproken, zodat [bedrijf01] B.V. geld heeft achtergehouden dat aan [eiser01] zou moeten toekomen.
3.27
[gedaagde01] voert aan dat er ook geen grondslag bestaat voor toewijzing van de vorderingen. Ook deze vordering is in haar ogen niet onderbouwd.
3.28
De kantonrechter overweegt dat [eiser01] [bedrijf01] B.V. niet in rechte heeft betrokken, zodat de kantonrechter haar niet kan veroordelen. Vervolgens is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde01] verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze betaling, zodat de vordering onder 16. wordt afgewezen.
Proceskosten:
3.29
[eiser01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Dit betekent dat de door hem gevorderde (proces)kosten (vordering onder 5., 6. en 15.) niet toewijsbaar zijn.
3.3
[gedaagde01] vordert de betaling van de werkelijke proceskosten. Zij voert aan dat [eiser01] zich niks aantrekt van alle in kracht van gewijsde gegane uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven. Hij blijft [gedaagde01] ten onrechte in procedures betrekken. Dit leidt tot misbruik van (proces)recht, zodat het gerechtvaardigd is de werkelijke proceskosten toe te kennen.
3.31
De kantonrechter overweegt dat een vordering tot volledige vergoeding van de proceskosten alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de gedaagde zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
3.32
Naar het oordeel van de kantonrechter is in de onderhavige zaak sprake van misbruik van procesrecht, nu de stellingen van [eiser01] al in meerdere procedures zijn behandeld, waarin hij steeds in het ongelijk wordt gesteld. Hij had moeten begrijpen dat zijn stellingen ook in deze procedure geen kans van slagen hebben. Het gevorderde bedrag van € 5.523,65 (inclusief btw) is dan ook toewijsbaar.

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [gedaagde01] in de werkelijke proceskosten, aan de zijde van [eiser01] vastgesteld op een bedrag van € 5.523,65 (inclusief btw), te betalen binnen één week na dagtekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.