ECLI:NL:RBZWB:2023:7603

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
C/02/414006 / JE RK 23-1662
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de ondertoezichtstelling van minderjarigen na positieve ontwikkelingen in de zorgregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 17 maart 2022 en verlengd op 9 maart 2023. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging, die bestond uit huiselijk geweld tussen de ouders, niet langer aanwezig is. De ouders hebben positieve stappen gezet in hun communicatie en samenwerking, wat heeft geleid tot een stabiele opvoedsituatie voor de kinderen. De kinderen wonen momenteel bij de vader in België en er is een zorgregeling afgesproken waarbij de kinderen regelmatig bij de moeder verblijven.

De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling op te heffen, toegewezen. De opheffing zal ingaan op 15 november 2023, mits de GI het borgingsplan aanvult met recente ontwikkelingen en de zorgregeling duidelijk vastlegt. De ouders hebben toegezegd hun handtekening onder het borgingsplan te zetten, wat essentieel is voor de opheffing van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders blijven samenwerken en communiceren in het belang van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de opheffing van de ondertoezichtstelling direct kan ingaan, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/414006 / JE RK 23-1662
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over opheffing van de ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2008 in [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
[minderjarige02],
geboren op [geboortedatum02] 2010 in [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
[de vader01],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats01] (België).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende stuk:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 19 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 21 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige01] en [minderjarige02] , die allebei in een apart kindgesprek zijn gehoord;
  • de vader;
  • de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 maart 2022 zijn [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 maart 2022 en tot 17 maart 2023 en heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 17 maart 2022 en tot 17 maart 2023.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 maart 2023 is de ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 17 maart 2023 en tot 17 maart 2024. Bij diezelfde beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 17 maart 2023 en tot 17 september 2023.
2.4.
[minderjarige02] en [minderjarige01] wonen op dit moment bij de vader in [woonplaats01] (België).

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om op grond van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] opgedragen aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland op te heffen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De ondertoezichtstelling kan per 1 november 2023 worden opgeheven, maar de GI begrijpt het ook als de ondertoezichtstelling per 1 december 2023 wordt opgeheven zodat er meer tijd is om de afspraken op papier te zetten.
De aanleiding van het verzoek is dat [minderjarige01] en [minderjarige02] (na een jaar bij de [zorginstelling01] te hebben gewoond) sinds maart 2023 bij de vader in België wonen. Dit verloopt positief. De vader en zijn partner kunnen goed aansluiten bij [minderjarige01] en [minderjarige02] . Verder volgen de kinderen passend onderwijs in België. Voorheen gingen zij drie keer per week na school naar het dagcentrum van [jeugdzorg01] , maar dit is recent gestopt. De ambulante hulpverlening vanuit [jeugdzorg01] in de thuissituatie bij de vader is nog steeds betrokken. In de thuissituatie van de moeder is [hulporganisatie01] betrokken. Verder is [minderjarige01] nog niet gestart met PMT. Hij is wel aangemeld.
Er ligt een borgingsplan, maar dit borgingsplan moet nog worden aangevuld met de recente ontwikkelingen. Sinds kort lukt het de ouders om met elkaar te communiceren. Zo hebben de ouders onderling afgesproken dat de kinderen één keer per 14 dagen een weekend van vrijdag tot en met zondag naar de moeder gaan en dat de vakanties evenredig worden verdeeld. Ook [minderjarige02] en [minderjarige01] zijn het hiermee eens. Voor zover de GI kan zien is het borgingsplan aan de moeder bezorgd, maar heeft zij hierop niet gereageerd. Als het de ouders in de toekomst onverhoopt toch niet lukt om met elkaar te communiceren, dan zal de hulpverlening van de moeder ( [hulporganisatie01] ) en de hulpverlening van de vader ( [jeugdzorg01] ) de ouders hierbij helpen. De begeleidster van de moeder en de begeleider van de vader hebben contact met elkaar. Dit is ook zo opgenomen in het borgingsplan. Het enige wat er verder nog moet gebeuren, is dat de afgesproken zorgregeling op papier worden gezet en dat beide ouders hun handtekening hiervoor zetten. Dit kan volgens de GI binnen enkele dagen, ieder geval voor 1 november 2023, worden geregeld. Juist omdat het voorstel wat er nu ligt door beide ouders wordt gedragen. Verder kan [jeugdzorg01] , zoals is opgenomen in het borgingsplan, bij eventuele zorgsignalen melden bij de Jeugdbrigade of het centrum kindermishandeling. De GI heeft nog geen melding gemaakt bij de centrale autoriteiten van België.
4.2.
De Raad merkt allereerst op dat zij geen borgingsplan heeft ontvangen en verzoekt de GI om het nieuwe borgingsplan ook aan de Raad te verstrekken. De Raad ziet dat er positieve ontwikkelingen zijn. Het is positief dat de ouders met elkaar over de kinderen communiceren. De Raad merkt op dat nieuw gedrag doorgaans weken of maanden nodig heeft om te bestendigen. In dat kader vindt de Raad de betrokkenheid van zowel [hulporganisatie01] als [jeugdzorg01] erg belangrijk. De communicatie tussen de ouders en de hulp van [hulporganisatie01] en [jeugdzorg01] voor als het de ouders in de toekomst niet meer lukt, vindt de Raad voldoende geborgd. Verder is de zorgregeling goed opgebouwd. Het is belangrijk dat de GI in het borgingsplan opneemt hoe de ouders op één lijn zijn gekomen als het gaat om de zorgregeling en hoe zij dat zo houden. De Raad kan de GI volgen in het verzoek. Als de GI zegt dat 1 november 2023 haalbaar is, dan is de Raad akkoord. Als er toch twijfels zijn, vindt de Raad dat er een ruimere periode nodig is om alle afspraken op papier te zetten en de situatie goed te borgen.
4.3.
De moeder is het eens met de opheffing van de ondertoezichtstelling, zodra (de uitbreiding van) de zorgregeling op papier staat. Dit voor het geval dat de vader onverhoopt niet langer wil meewerken aan de zorgregeling. De moeder ziet de kinderen op dit moment één keer per drie weken op zaterdag van 10.30 tot 18.30 uur. De ouders zijn onderling een uitbreiding van de zorgregeling overeengekomen. De kinderen zullen één keer per 14 dagen een weekend en de helft van de vakanties bij de moeder zijn. De moeder vindt dat de GI deze zorgregeling al had moeten vastleggen, maar dat is niet gebeurd.
Verder wil moeder niet dat de GI langer dan noodzakelijk betrokken blijft. Juist nu er rust is en de ouders weer met elkaar praten. Daarbij komt dat de moeder nooit meer iets heeft gehoord of gezien van de GI sinds de kinderen in maart 2023 bij de vader zijn gaan wonen. De moeder wordt door de GI buiten alle keuzes gehouden. Zo heeft de moeder ook het borgingsplan niet gezien. Zij weet niet wat er in het borgingsplan staat. Daarnaast vindt de moeder het vervelend dat de GI haar nog steeds als een alcoholistische moeder bestempeld. Ook wordt de stiefvader nog steeds genoemd, terwijl de moeder in december 2022 is gescheiden. De moeder is boos op de GI. De communicatie tussen de moeder en de GI verloopt daarom via de begeleidster van de moeder vanuit [hulporganisatie01] . Verder erkent de moeder dat [minderjarige02] soms verdrietig is. Zij is met [minderjarige02] naar [zorgorganisatie01] gegaan, maar volgens [zorgorganisatie01] heeft [minderjarige02] geen behandeling nodig. Omdat [minderjarige02] in België woont, kan de hulpverlening vanuit [hulporganisatie01] niets voor [minderjarige02] betekenen. Tot slot bevestigt de moeder dat zij haar handtekening gaat zetten onder het nieuwe borgingsplan waarin zal worden opgenomen dat de kinderen één keer per 14 dagen een weekend en de helft van de vakanties bij de moeder zijn. Ook is de moeder ermee akkoord dat in het nieuwe borgingsplan wordt opgenomen dat [hulporganisatie01] betrokken blijft bij de moeder en dat [jeugdzorg01] minder betrokken gaat zijn in de thuissituatie van de vader, maar dat zij nog steeds ingeroepen kunnen worden.
4.4.
De vader is het eens met het verzoek. De ondertoezichtstelling kan per 1 november 2023 worden opgeheven. Het is niet nodig dat er langer wordt gewacht. Het gaat goed tussen de ouders. Zij communiceren, komen weer goed met elkaar overeen en er heerst rust. Als er wat met de kinderen is, nemen de ouders over en weer contact met elkaar op. De vader ziet in dat dit belangrijk is voor de kinderen en wil dit voor de kinderen zo houden. Ook is de vader het eens met de zorgregeling zoals door de moeder naar voren is gebracht. Hij vindt het goed dat de kinderen bij de moeder slapen en dat zij de helft van de vakanties bij de moeder zijn. [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben zelf ook aangegeven dat zij dit willen. Verder is de begeleider vanuit [jeugdzorg01] al twee tot drie weken niet langsgekomen. Dit terwijl hij voorheen wekelijks op huisbezoek kwam. Ondanks dat de begeleider al een tijd niet is geweest, gaat het thuis nog steeds goed. De vader heeft anders dan in het begin minder behoefte aan de ondersteuning vanuit [jeugdzorg01] . Juist ook nu de ouders weer communiceren. Ook de kinderen hebben minder behoefte aan de ondersteuning vanuit [jeugdzorg01] . Als [jeugdzorg01] betrokken blijft, dan vindt de vader dat ook prima. Verder doet de vader de toezegging dat hij bij [jeugdzorg01] gaat aankaarten dat [minderjarige02] soms verdrietig is en dat het goed is als hij met iemand gaat praten. Tot slot bevestigt hij dat hij zijn handtekening onder het nieuwe borgingsplan zal zetten.
4.5.
Tijdens het kindgesprek heeft [minderjarige01] aangegeven dat het zowel thuis als op school goed gaat. [minderjarige01] gaat na school niet meer naar het dagcentrum van de [jeugdzorg01] en daar is hij blij mee. De ambulante begeleider van [jeugdzorg01] is al een tijd niet langsgekomen. Dat wil [minderjarige01] zo houden. Hij heeft geen behoefte meer aan hulpverlening. Verder is de PMT nog niet gestart. [minderjarige01] is wel aangemeld voor een vechtsport. Verder geeft [minderjarige01] zijn leven het cijfer 8 of 9, terwijl dit een jaar geleden het cijfer 7 was. De reden is dat hij toen bij de [zorginstelling01] verbleef en hij weinig kon afspreken met vrienden. [minderjarige01] vindt het fijn om bij de vader en zijn partner te wonen. Hij voelt zich daar prettig. Ook vindt hij het fijn om naar de moeder te gaan. [minderjarige01] heeft het idee dat het tussen de ouders beter gaat. Zij praten weer met elkaar.
4.6.
Tijdens het kindgesprek heeft [minderjarige02] aangegeven dat het goed met hem gaat. [minderjarige02] is het ermee eens als de hulpverlening stopt. Hij gaat al een tijd niet meer naar het dagcentrum van [jeugdzorg01] en daar is hij blij mee. Hij vond het dagcentrum saai. [minderjarige02] vindt het soms fijn en soms niet fijn als de begeleider vanuit [jeugdzorg01] thuis langskomt om met [minderjarige02] te praten en te kijken of het thuis goed gaat. De begeleider is nu al een tijd niet langsgekomen. Op school gaat het goed met [minderjarige02] . Ook is het thuis bij de vader gezellig. [minderjarige02] kan goed praten met de vader en zijn partner. [minderjarige02] is vaak blij, maar ook weleens verdrietig. Over de verdrietige dingen wil [minderjarige02] met niemand anders dan zijn familie praten, want dan moet hij daaraan denken en veel huilen. Verder vindt [minderjarige02] het leuk om naar de moeder te gaan. Hij zou ook weleens bij de moeder willen slapen. Hij geeft zijn leven het cijfer 8, terwijl hij zijn leven een jaar geleden het cijfer 6 gaf. [minderjarige02] vindt het fijn dat de ouders goed met elkaar omgaan. Ook kunnen de moeder en de partner van de vader het goed met elkaar vinden.

5.De beoordeling

Wettelijk kader

5.1.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW, niet langer is vervuld. Op grond van artikel 1:261 lid 2 BW kan de kinderrechter dit – in dit geval – doen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] opheffen met ingang van 15 november 2023. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige01] en [minderjarige02] , die met name bestond uit het getuige zijn van huiselijk geweld tussen de ouders en het klem zitten tussen de ouders, niet langer aanwezig is. De kinderrechter stelt vast dat er veel is gebeurd en dat de ouders van ver zijn gekomen, maar dat zij positieve stappen hebben gezet. Het lukt de ouders om samen te werken, met elkaar te communiceren en het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] voorop te stellen. Er heerst rust voor [minderjarige01] en [minderjarige02] . Zo wonen [zorgorganisatie01] en [minderjarige02] bij de vader in België en zijn de ouders onderling een (uitbreiding van de) zorgregeling overeengekomen. Er is afgesproken dat [minderjarige01] en [minderjarige02] één keer per 14 dagen een weekend van vrijdag tot en met zondag bij de moeder zijn. Ook zullen de kinderen de helft van de vakanties naar de moeder gaan. De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige01] en [minderjarige02] niet langer worden geconfronteerd met loyaliteitsproblematiek. De kinderrechter geeft de ouders hiervoor een groot compliment. Ook vindt de kinderrechter het heel positief dat de moeder een eigen woning heeft en dat haar ex-partner niet langer in beeld is. Daarnaast is het positief dat zowel de hulpverlening vanuit [hulporganisatie01] bij de moeder als de hulpverlening vanuit [jeugdzorg01] bij de vader (en de kinderen) zijn betrokken. Verder is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige01] en [minderjarige02] op dit moment een stabiele en veilige opvoedsituatie hebben, waarbij de kinderen de samenwerking tussen de ouders ervaren. Zowel de GI, de Raad als de ouders hebben er voldoende vertrouwen in dat de huidige situatie zonder de betrokkenheid van de jeugdbeschermer kan worden voortzet, zodra de nieuwe ontwikkelingen en de afgesproken zorgregeling in het borgingsplan worden opgenomen en beide ouders hun handtekening hieronder zetten. De kinderrechter sluit zich hier graag bij aan. Het is goed om te zien dat beide ouders het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] voorop blijven stellen en dat zij met elkaar willen blijven communiceren en samenwerken.
5.4.
Voordat de ondertoezichtstelling kan worden opgeheven, moeten er nog een paar stappen worden gezet. Ten eerste moet de GI het borgingsplan aanvullen met de recente ontwikkelingen waaronder dat de ouders met elkaar communiceren en samenwerken. Ook moet in het nieuwe borgingsplan (de uitbreiding van) de zorgregeling die de ouders onderling overeen zijn gekomen heel duidelijk door de GI worden vastgelegd. De inhoud van het nieuwe borgingsplan moet bij beide ouders kenbaar worden gemaakt, waarna beide ouders hun handtekening onder het borgingsplan zetten. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders toegezegd dat zij voor 15 november 2023 hun handtekening onder het borgingsplan zullen zetten, mits het borgingsplan wordt aangevuld zoals besproken. Aan de GI geeft de kinderrechter de opdracht om het nieuwe, getekende borgingsplan naar de Raad te sturen. Indien nodig kan de Raad (buiten de kinderrechter om) nog adviseren over het borgingsplan. Ten tweede vindt de kinderrechter het belangrijk dat er opnieuw wordt gekeken naar de inzet van mogelijke hulpverlening voor [minderjarige01] en [minderjarige02] . De kinderrechter vindt het belangrijk dat de vader dit gaat bespreken met de begeleider van [jeugdzorg01] , hetgeen de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd om te gaan doen. Dit vanwege het verdriet bij [minderjarige02] over bepaalde gebeurtenissen en omdat [minderjarige01] last kan hebben van oplopende emoties. Ten derde vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI voor 15 november 2023 melding doet bij de centrale autoriteiten van België. De kinderrechter vindt het onvoldoende als alleen [jeugdzorg01] eventuele zorgsignalen kan melden. Om deze stappen te realiseren, vindt de kinderrechter een periode van drie weken nodig en daarom zal hij de ondertoezichtstelling per 15 november 2023 opheffen.
5.5.
Aan de ouders geeft de kinderrechter nog mee dat het belangrijk is dat de ouders met elkaar blijven samenwerken en communiceren en dat zij de belangen van de kinderen voorop blijven stellen. Het is van belang dat [minderjarige01] en [minderjarige02] blijven ervaren dat de ouders samenwerken. Als het de ouders in de toekomst onverhoopt niet meer lukt om met elkaar te communiceren, dan is het belangrijk dat de moeder haar begeleidster van [hulporganisatie01] en de vader zijn begeleider van [jeugdzorg01] inschakelen om de ouders hierbij te helpen.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
heft de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] op met ingang van 15 november 2023;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 2 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.