4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] en verdachte contact hebben gekregen via Instagram en dat [slachtoffer 1] in de tenlastegelegde periode twee keer bij verdachte thuis is geweest. [slachtoffer 1] was op dat moment dertien jaar oud.
Feit 1, primair
Volgens [slachtoffer 1] is verdachte in die periode meermalen seksueel haar lichaam binnengedrongen, door zijn vingers in haar vagina en zijn penis in haar vagina en anus te brengen. Verdachte ontkent dit.
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 1] geloofwaardig en betrouwbaar is. Zij constateert in dat kader dat door [slachtoffer 1] ten aanzien van de tenlastegelegde seksuele handelingen niet consistent wordt verklaard.
Zo wordt door [slachtoffer 1] wisselend verklaard over het aantal keer dat er seks zou hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode. In het informatief gesprek zeden van 20 juli 2020 wordt door [slachtoffer 1] niet verklaard over een aantal keer en ook haar moeder verklaart hier niet over. In het verhoor van 2 augustus 2020 wordt door [slachtoffer 1] verklaard dat ze niet meer precies weet hoe vaak er seks is geweest, maar dat verdachte op 14 juli 2020 twee keer zijn piemel in haar vagina heeft gebracht. Dit terwijl door haar nicht, [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), wordt verklaard dat [slachtoffer 1] denkt dat ze ongeveer acht keer seks heeft gehad, omdat verdachte twee pakjes condooms van drie stuks had en er ook nog losse condooms waren. Verder verklaart [slachtoffer 1] pas op het einde van het verhoor van 2 augustus 2020 over het plaatsvinden van anale seks. Ook dit is door [slachtoffer 1] niet verklaard in het informatief gesprek zeden van 20 juli 2020. Daarnaast blijkt uit geen van de andere afgelegde getuigenverklaringen dat [slachtoffer 1] iets heeft gezegd over het plaatsvinden van anale seks. Tot slot verklaart [slachtoffer 1] in haar verhoor bij de politie van 2 augustus 2020 dat verdachte haar dwong om hem te pijpen, maar dat ze dit niet heeft gedaan. Ook uit de verklaring van haar moeder blijkt niet dat [slachtoffer 1] heeft gezegd dat ze verdachte heeft gepijpt. Dit terwijl door [getuige 1] wordt verklaard dat [slachtoffer 1] tegen haar heeft gezegd dat ze verdachte niet wilde pijpen, maar dat ze het toch heeft gedaan omdat verdachte boos werd. Ook door [getuige 2] , de partner van [getuige 1] , wordt verklaard dat [slachtoffer 1] zou hebben gezegd dat ze verdachte heeft moeten pijpen en dat dit bovendien in de auto zou zijn gebeurd.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde punten waar [slachtoffer 1] niet consistent over heeft verklaard zien op het kernverwijt dat verdachte onder feit 1 primair wordt gemaakt, namelijk de seksuele handelingen. Het betreffen aldus hoofdpunten en geen details. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer 1] op hoofdpunten dus niet consistent verklaard. Dit maakt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] voor zover die zien op de seksuele handelingen niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Haar verklaringen kunnen daarmee ook niet worden gebruikt voor het bewijs van feit 1 primair.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen ander wettig bewijs bevat voor de tenlastegelegde seksuele handelingen. Het DNA dat is aangetroffen op de onderkleding van [slachtoffer 1] , waarvan de rechtbank uitgaat dat dit gelet op de sterke bewijskracht die voortvloeit uit het DNA-rapport en de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 1] in de betreffende periode contact met hem heeft gehad, afkomstig is van verdachte, maakt dit oordeel niet anders. Niet valt uit te sluiten dat dit DNA van verdachte op een andere manier dan door direct lichamelijk contact tussen verdachte en dit ondergoed daar terecht is gekomen. Daardoor acht de rechtbank feit 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 1, subsidiair
Onder feit 1 subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd het laten betasten van zijn penis door [slachtoffer 1] , het samen in bed liggen, het geven van knuffels, zoenen en kusjes aan [slachtoffer 1] en het samen slapen.
Door [slachtoffer 1] is verklaard dat zij verdachte heeft moeten aftrekken. De rechtbank begrijpt hieruit dat [slachtoffer 1] volgens haar verklaring de penis van verdachte heeft betast. Naar het oordeel van de rechtbank is het betasten van de penis een seksuele handeling. Zoals hiervoor overwogen onder feit 1 primair is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] voor zover dit ziet op de seksuele handelingen als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt en dit deel van de verklaring niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Nu verdachte deze seksuele handeling ontkent en het dossier voor het overige geen wettig bewijs bevat voor dit onderdeel van de tenlastelegging, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde handelingen verklaren zowel [slachtoffer 1] als verdachte dat ze in de tenlastegelegde periode samen in bed hebben gelegen, dat ze geknuffeld hebben, dat verdachte [slachtoffer 1] kusjes heeft gegeven en dat ze samen hebben geslapen. Nu de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte voor wat betreft het samen in bed liggen, het kusjes geven en het samen slapen overeenkomen, acht de rechtbank voornoemde handelingen alsook het knuffelen wettig en overtuigend bewezen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of voornoemde handelingen moeten worden aangemerkt als
ontuchtige handelingenin de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ontuchtige handelingen als bedoeld in dit artikel zijn handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of een handeling kan worden gekwalificeerd als strijdig met de sociaal-ethische norm hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval, zoals de context waarin de handelingen hebben plaatsgevonden en de verhouding tussen de betrokkenen.
De rechtbank overweegt in dat kader dat verdachte en [slachtoffer 1] elkaar ongeveer twee weken voor de tenlastegelegde periode via internet hebben leren kennen. Zij kenden elkaar dus kort en er was geen sprake van een affectieve relatie. De rechtbank ziet in het dossier evenmin aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat de handelingen tussen verdachte en [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden op basis van gelijkwaardigheid. [slachtoffer 1] was nog maar dertien jaar oud en verdachte was twintig jaar oud. Dit grote leeftijdsverschil van zeven jaar maakt dat sprake is van ongelijkwaardigheid. Iemand van twintig jaar verkeert immers in een andere ontwikkelingsfase dan iemand van dertien jaar. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een kwetsbare positie van [slachtoffer 1] . Dit omdat zij verbleef in het huis van de ouders van verdachte en de handelingen aldus hebben plaatsgevonden in een voor [slachtoffer 1] niet-vertrouwde omgeving. Daarnaast was sprake van een afhankelijkheidsrelatie, omdat [slachtoffer 1] door verdachte is opgehaald met de auto en zij afhankelijk was van verdachte om weer thuis te komen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de handelingen tussen verdachte en [slachtoffer 1] in deze omstandigheden in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De handelingen tussen verdachte en [slachtoffer 1] zijn daarom als ontuchtig aan te merken in de zin van artikel 247 Sr. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair zodanig als onder 4.4 is omschreven.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 14 juli 2020 tot en met 16 juli 2020 de minderjarige [slachtoffer 1] heeft onttrokken aan het wettig gezag. Onder het onttrekken aan het wettig gezag wordt volgens de Hoge Raad in beginsel verstaan het ‘elk doen verkeren van een minderjarige buiten het wettig gezag’. Daaronder kan dus ook worden begrepen het opvangen van een minderjarige die van huis is weggegaan. Of een kind al dan niet op eigen initiatief is weggelopen, is daarbij niet van belang. Evenmin is van belang dat de minderjarige heeft meegewerkt aan de onttrekking. Volgens de Hoge Raad is vereist dat verdachte beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen ouder en kind. De omstandigheden van het geval zijn daarvoor beslissend.
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] op 14 juli 2020 bij haar ouders verbleef en die avond uit de woning van haar ouders is weggelopen. Verdachte en [slachtoffer 1] hebben contact gehad en hij heeft [slachtoffer 1] om ongeveer 23:00 uur met de auto opgehaald bij een school in [plaats 1] . Verdachte is vervolgens met de minderjarige [slachtoffer 1] vertrokken richting zijn ouderlijk huis, zonder iemand hiervan op de hoogte te stellen. De rechtbank overweegt dat door verdachte over de minderjarigheid van [slachtoffer 1] bij de politie is verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft gevraagd naar haar leeftijd en dat ze zei dat ze 13 jaar oud was, waardoor verdachte begon te twijfelen vanwege het leeftijdsverschil. Uit zijn verklaring volgt overigens niet op welk moment verdachte dit aan [slachtoffer 1] heeft gevraagd. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat zij in een van de eerste gesprekken op Instagram, voorafgaand aan het feit, desgevraagd tegen verdachte had gezegd dat zij dertien jaar oud was. Ook wist verdachte dat [slachtoffer 1] was weggelopen van huis. Toen [slachtoffer 1] in de auto stapte heeft verdachte namelijk gevraagd of haar ouders hiervan afwisten. Hierop heeft zij geantwoord dat zij haar ouders niet had ingelicht en zij het stiekem deed. Dit past bij de minderjarigheid nu een meerderjarige geen toestemming van de ouders nodig heeft. Op grond van het voorgaande in samenhang bezien, begrijpt de rechtbank aldus dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] minderjarig was toen zij op 14 juli 2020 in zijn huis was. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij haar om 06:00 uur de volgende ochtend terug naar huis zou brengen en dit is ook gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierbij berekenend te werk is gegaan, omdat hij wist dat haar vader avonddienst had tot 07:00 uur en haar moeder lag te slapen. Door zo te handelen heeft verdachte een beslissende invloed gehad op de scheiding tussen de minderjarige [slachtoffer 1] en haar ouders, zodat gezegd kan worden dat verdachte van 14 juli 2020 tot en met 15 juli 2020 [slachtoffer 1] aan het wettig gezag heeft onttrokken in de zin van artikel 279 Sr.
De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft 16 juli 2020 uit het dossier blijkt dat verdachte en [slachtoffer 1] overdag hadden afgesproken voor de duur van twee uur. Er zijn onvoldoende omstandigheden naar voren gekomen die maken dat [slachtoffer 1] op 16 juli 2020 door verdachte zou zijn onttrokken aan het gezag. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.