ECLI:NL:RBZWB:2023:7667

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
C/02/406363/ HA ZA 23-85 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van facturen wegens onvoldoende stelplicht en toewijzing opheffing conservatoire beslagen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser in conventie01] B.V. en [gedaagde in conventie01] B.V. [eiser in conventie01] vorderde betaling van twee facturen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser in conventie01] niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank concludeerde dat [eiser in conventie01] onvoldoende gemotiveerd heeft ingegaan op het verweer van [gedaagde in conventie01], die de verschuldigdheid van de facturen betwistte. Hierdoor werden de vorderingen van [eiser in conventie01] afgewezen.

Daarnaast heeft [gedaagde in conventie01] een vordering in reconventie ingediend tot opheffing van conservatoire beslagen die door [eiser in conventie01] waren gelegd. De rechtbank oordeelde dat het voortduren van het beslag niet gerechtvaardigd was, vooral omdat de vorderingen in conventie werden afgewezen en [gedaagde in conventie01] niet had voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank heeft de vordering tot opheffing van de beslagen toegewezen.

De proceskosten werden aan [eiser in conventie01] opgelegd, die in beide procedures in de kosten werd veroordeeld. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser in conventie01] afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen, met een veroordeling tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/406363 / HA ZA 23-85
Vonnis van 1 november 2023
in de zaak van
[eiser in conventie01] B.V.,
te [plaats01] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie01] ,
advocaat: mr. E. van der Kolk te Tilburg,
tegen
[gedaagde in conventie01] B.V.,
te [plaats02] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie01] ,
advocaat: mr. I.J. van Vloten te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 april 2023;
- de akte houdende overlegging producties en vermeerdering van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met de producties 13 tot en met 18;
- de antwoordakte tevens akte houdende overlegging nadere producties en akte houdende intrekking van vordering in reconventie, met de producties 14 en 15;
- de akte van [eiser in conventie01] ;
- de mondelinge behandeling van 11 september 2023, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben ingediend en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[eiser in conventie01] vordert betaling van een tweetal facturen. [gedaagde in conventie01] betwist de verschuldigdheid hiervan. Op het verweer van [gedaagde in conventie01] is [eiser in conventie01] onvoldoende ingegaan waardoor zij haar stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. Dit leidt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie01] en toewijzing van de vordering van [gedaagde in conventie01] tot opheffing van de door [eiser in conventie01] gelegde beslagen.

3.De feiten

3.1.
[eiser in conventie01] is een 100% dochtervennootschap van [groep01] B.V. (“ [groep01] ”) en wordt tevens (en alleen) door haar bestuurd. [groep01] wordt bestuurd door de heer [naam01] .
3.2.
[gedaagde in conventie01] is een 100% dochtervennootschap van [holding01] B.V. (“ [holding01] ”) en wordt tevens (alleen) door haar bestuurd. [bedrijf01] B.V. (“ [bedrijf01] ”) is enig aandeelhouder en bestuurder van [holding01] en wordt op haar beurt bestuurd door [groep02] B.V. ( [groep02] ). De dochtervennootschappen van [groep02] exploiteren met name horecagelegenheden. Een van de aandeelhouders van [groep02] is [bedrijf02] B.V., die onderdeel is van [investeerder01] (“ [investeerder01] ”).
3.3.
Sinds 2016 verricht [eiser in conventie01] werkzaamheden voor [gedaagde in conventie01] . [eiser in conventie01] is een ‘creative agency’.
3.4.
Op 2 juli 2021 hebben [bedrijf03] B.V., [bedrijf01] , [holding01] , en [groep02] een Share Purchase and Investment Agreement (“SPIA”) gesloten. Op grond van deze SPIA heeft [bedrijf01] alle aandelen in [holding01] van [bedrijf03] gekocht en is [bedrijf03] minderheidsaandeelhouder van [groep02] geworden. De overdracht van de aandelen in [holding01] door [bedrijf03] aan [bedrijf01] vond plaats op 16 augustus 2021 (“de Overname”). [holding01] houdt indirect alle aandelen in alle [restaurantketen01] groepsmaatschappijen, die zich hebben aangesloten bij Restaurant Company Europe (RCE).
3.5.
Tot 16 augustus 2021 was [bedrijf03] BV, bestuurd door [naam02] , enig aandeelhouder van [holding01] . [holding01] werd bestuurd door [naam02] . In de periode van 16 augustus 2021 tot 4 april 2022 werd het statutair bestuur van [holding01] gevormd door [bedrijf01] , die zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd was, en [bedrijf03] , die alleen gezamenlijk met [bedrijf01] vertegenwoordigingsbevoegd was. [bedrijf03] is op 4 april 2022 teruggetreden als bestuurder van [holding01] .
3.6.
Op 3 augustus 2021 hebben [eiser in conventie01] , [gedaagde in conventie01] en [bedrijf01] een kennismakingsgesprek met elkaar gevoerd. Tijdens dit gesprek heeft [bedrijf01] medegedeeld, dat marketing en branding gerelateerde werkzaamheden na de Overname in principe intern binnen de groep RCE verzorgd zullen worden. Er zal niet langer gebruik worden gemaakt van een externe creative agency zoals [eiser in conventie01] .
3.7.
[eiser in conventie01] heeft op 9 augustus 2021 een e-mail gestuurd naar [bedrijf01] . Hierin worden via een ‘wetransfer’-link documenten aan [bedrijf01] beschikbaar gesteld. Ook staat hierin het volgende:
“ [eiser in conventie01] (…) stelt voor de volgende werkzaamheden de komende 6 maanden uit te voeren:
> Afronden en actualiseren Brand Book
> Update styleguide
> Development Social Media Strategie
> Restyling vrachtwagens en Signing Restaurants e.a. identity carriers indien nodig
> Uitwerken concept opening Happy Drive
In werkzaamheden komt dit neer voor de komende 6 maanden op € 10.000,- per maand. (…)”
3.8.
Op 9 september 2021 heeft [bedrijf01] in een gesprek met [eiser in conventie01] aangegeven geen gebruik te zullen maken van de diensten van [eiser in conventie01] .
3.9.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft [eiser in conventie01] in een e-mail van 9 september 2021 aan [naam03] van RCE onder meer geschreven:
“Dank voor je tijd vanmiddag. Het was een klap in ons gezicht (…) Waarom liet je ons komen eigenlijk? (…) Ons voorstel voor samenwerking had je niet eens gelezen. (…) Ik wens je heel veel succes met alles (…)”
Deze e-mail is doorgestuurd naar [naam02] , die daarop deze reactie heeft gegeven:
“Hij is gek”
3.10.
Op 4 oktober 2021 heeft de oud-CFO van [restaurantketen01] per e-mail aan [naam02] en de CFO van RCE een kopie gestuurd van alle nog openstaande facturen van [eiser in conventie01] . [naam02] heeft hierop op 7 oktober 2021 de volgende reactie geschreven:
“Die twee keer € 3750 begrijp ik niet en € 1350 voor persbericht is wel heel erg veel. Betaal maar akkoord. Vraag wel eerst even of dit alles is. Moet niets meer bij komen.”
3.11.
Bij factuur van 24 mei 2022 heeft [eiser in conventie01] verzocht om betaling van een bedrag van € 72.600,- (€ 60.000,- plus btw) voor de door haar verrichte werkzaamheden. Deze factuur bevat de volgende omschrijving:
“Hierbij brengen wij de overeengekomen kosten in rekening voor de afgesproken werkzaamheden in 2021. Deze afspraken zijn gemaakt met [naam02] ivm de overname van het bedrijf door RCE. Na betaling van deze factuur zijn alle gebruiksrechten voor alles wat [eiser in conventie01] B.V. ooit heeft ontwikkeld voor het merk [restaurantketen01] (incl ideeën die nog niet uitgevoerd zijn) overgedragen aan [holding01] .”
3.12.
[gedaagde in conventie01] heeft aan [eiser in conventie01] gevraagd de factuur nader te onderbouwen. In reactie hierop heeft [eiser in conventie01] geschreven dat mondelinge afspraken zijn gemaakt met de heer [naam02] toen hij nog CEO en mede-eigenaar was.
3.13.
[gedaagde in conventie01] heeft juridische hulp ingeschakeld. Per brief van 31 augustus 2022 heeft [gedaagde in conventie01] nogmaals gevraagd om de factuur toe te lichten. [eiser in conventie01] heeft daarop het volgende geantwoord:
“Deze was ook deels bedoeld om ons te compenseren voor het feit dat we zoveel voor [restaurantketen01] hebben gedaan. Over de overdracht van auteursrechten zijn nooit afspraken gemaakt.”
3.14.
Ook heeft [gedaagde in conventie01] bij [naam02] navraag gedaan over de factuur en of [gedaagde in conventie01] gehouden is deze factuur te betalen. Hierop wilde [naam02] niet antwoorden.
3.15.
Bij e-mail van 16 januari 2023 heeft [naam02] aan [eiser in conventie01] het volgende geschreven:
“Ik kan inderdaad bevestigen dat jullie via mij medio 2021 de opdracht hebben gekregen om nog een aantal werkzaamheden uit te voeren waaronder het afronden van projecten en het opleveren van alle ontwikkelde materialen. Overigens weet en wist RCE dit allang. Indien nodig ben ik bereid dit bij de rechter te verklaren. Ik hoop echter dat RCE het niet zo (onzinnig) hoog zal laten oplopen.”
3.16.
Na verleend verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiser in conventie01] op 31 maart 2023 ten laste van [gedaagde in conventie01] conservatoir beslag laten leggen onder de bank van [gedaagde in conventie01] .

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser in conventie01] vordert – samengevat – na eisvermeerdering veroordeling van [gedaagde in conventie01] tot betaling van € 80.451,68, vermeerderd met de beslagkosten, rente en proceskosten.
4.2.
[gedaagde in conventie01] voert verweer. [gedaagde in conventie01] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conventie01] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie01] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conventie01] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[eiser in reconventie01] vordert – samengevat – na eisvermeerdering en eisvermindering dat de rechtbank alle door [verweerder in reconventie01] ten laste van [eiser in reconventie01] gelegde conservatoire verhaalsbeslagen opheft, vermeerderd met proceskosten en rente.
4.5.
[verweerder in reconventie01] voert verweer. [verweerder in reconventie01] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in reconventie01] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in reconventie01] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in reconventie01] in de kosten van deze procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Het beroep van [gedaagde in conventie01] op nietigheid van de dagvaarding
5.1.
[gedaagde in conventie01] stelt dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard omdat [eiser in conventie01] niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). In de dagvaarding heeft zij ten onrechte niet vermeld dat [gedaagde in conventie01] de verschuldigdheid van de factuur heeft betwist.
5.2.
De rechtbank zal de dagvaarding niet nietig verklaren. Op grond van artikel 120 lid 4 Rv levert schending van de substantiëringsplicht uitdrukkelijk geen nietigheid van de dagvaarding op. Wel kan de rechtbank [eiser in conventie01] bevelen alsnog de ontbrekende gegevens te verstrekken als zij zich niet aan de substantiëringsplicht heeft gehouden. [eiser in conventie01] heeft daaraan wel voldaan, zodat voor zo’n bevel geen aanleiding bestaat. De substantiëringsplicht houdt onder andere in, dat een eisende partij de tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor moet aanvoeren. [gedaagde in conventie01] stelt dat die betwisting volgt uit de e-mail van 1 september 2022 van haar advocaat aan de advocaat van [eiser in conventie01] . [eiser in conventie01] heeft echter precies dezelfde e-mail van 1 september 2022 bij dagvaarding in het geding gebracht. Het op basis hiervan door [gedaagde in conventie01] gevoerde verweer is in de dagvaarding genoemd zodat geen sprake is van ontbrekende gegevens.
De grondslag van de vordering tot betaling van de factuur van € 72.600,-
5.3.
[eiser in conventie01] vordert in deze procedure in de eerste plaats betaling van haar factuur van 24 mei 2022 van € 72.600,-. [eiser in conventie01] legt daaraan ten grondslag, dat zij in opdracht van [gedaagde in conventie01] werkzaamheden heeft verricht. De omschrijving op de factuur bestaat uit twee elementen:
1. kosten voor afgesproken werkzaamheden; en
2. overdracht van alle gebruiksrechten voor wat [eiser in conventie01] heeft ontwikkeld.
5.4.
In de dagvaarding heeft [eiser in conventie01] gesteld dat de werkzaamheden (element 1) hebben bestaan uit:
- het opstellen van een persbericht met betrekking tot de overname van [restaurantketen01] ;
- het opstellen van een nieuw concept drive-in [restaurantketen01] ;
- aanscherping huisstijl en aanpassing styleguide;
- update brandboek;
- voorstel restyling vrachtwagens.
Deze werkzaamheden zijn medio 2021 opgeleverd. Op dat moment is tussen de CEO van [eiser in conventie01] , de heer [naam01] , en de CEO van [gedaagde in conventie01] , de heer [naam02] , overeengekomen dat [eiser in conventie01] hiervoor € 60.000,- ex btw in rekening zou brengen bij [gedaagde in conventie01] .
5.5.
Wat betreft overdracht van de gebruiksrechten (element 2) stelt [eiser in conventie01] dat in artikel 15.2 van de haar algemene voorwaarden is opgenomen, dat de intellectuele eigendomsrechten van het ontwikkelde werk bij haar liggen. De slogan van [restaurantketen01] ‘ [slogan] ’ heeft [eiser in conventie01] in opdracht van [gedaagde in conventie01] ontwikkeld. Deze slogan wordt nog steeds door [gedaagde in conventie01] gebruikt.
5.6.
[eiser in conventie01] heeft als onderbouwing van haar stellingen de e-mail van [naam02] van 16 januari 2023 in het geding gebracht (zie randnr. 3.15).
[gedaagde in conventie01] betwist dat zij opdracht heeft verstrekt
5.7.
[gedaagde in conventie01] betwist dat zij opdracht heeft gegeven voor de door [eiser in conventie01] gestelde werkzaamheden. Het heeft er volgens [gedaagde in conventie01] de schijn van dat [naam02] en [eiser in conventie01] pas nadat het conflict tussen [naam02] en de nieuwe eigenaar van [gedaagde in conventie01] was ontstaan, hebben geprobeerd een rechtsgrond te creëren voor de factuur. [gedaagde in conventie01] wijst daarbij onder meer op het volgende.
5.7.1.
[eiser in conventie01] heeft op 9 augustus 2021 (zie randnr. 3.7) een voorstel gedaan aan de nieuwe eigenaar van [gedaagde in conventie01] tot het verrichten van precies dezelfde werkzaamheden waarop de factuur volgens de dagvaarding zou zien, en voor precies hetzelfde bedrag. Dit voorstel is afgewezen, en uit de reactie van [eiser in conventie01] op 9 september 2021 (zie randnr. 3.9) blijkt niet dat er volgens haar al een overeenkomst zou zijn gesloten.
5.7.2.
Het in randnr. 3.10 genoemde citaat uit een e-mail van [naam02] van 7 oktober 2021 rijmt niet met de e-mail die [naam02] op 16 januari 2023 heeft gestuurd (zie randnr. 3.15). In het licht van de vraag van [naam02] “Of dit alles is” en de opmerking dat er “niets meer bij [moet] komen” is het zeer onwaarschijnlijk, zo niet ongeloofwaardig, dat [naam02] bekend was met een door hemzelf beweerdelijk verstrekte opdracht namens [gedaagde in conventie01] aan [eiser in conventie01] ter grootte van maar liefst € 72.600 (inclusief btw). Blijkbaar ging [naam02] er op 7 oktober 2021, ongeveer 3 maanden na de overname, zelf van uit dat er geen facturen van [eiser in conventie01] meer bij moesten (en zouden) komen.
5.7.3.
De factuur is pas op 24 mei 2022 verzonden aan [gedaagde in conventie01] , ongeveer een maand na aftreden van [naam02] als indirect bestuurder van [gedaagde in conventie01] , terwijl de bij de factuur in rekening gebrachte werkzaamheden al een jaar daarvoor, medio 2021, zouden zijn verricht. [eiser in conventie01] stuurde haar facturen voor die tijd zeer kort na afronding van de werkzaamheden. [eiser in conventie01] heeft er naar haar zeggen mee gewacht omdat zij op de hoogte zou zijn van de spanningen tussen [gedaagde in conventie01] en [naam02] . Die verklaring is niet overtuigend.
5.7.4.
[eiser in conventie01] geeft een wisselende onderbouwing voor de factuur. In haar e-mail van 31 augustus 2022 (zie randnr. 3.13) stelt zij dat de factuur ook bedoeld was om haar te compenseren voor het feit dat zij veel voor [restaurantketen01] heeft gedaan.
5.7.5.
[gedaagde in conventie01] heeft meerdere malen vragen gesteld over de gestelde opdracht maar die vragen zijn niet beantwoord. [gedaagde in conventie01] heeft ook [naam02] vragen gesteld, maar de advocaat van [naam02] heeft medegedeeld dat [naam02] geen aanleiding ziet daarop in te gaan.
5.7.6.
De stelling dat de factuur ziet op de overdracht van IE-rechten strookt niet met:
a. de verklaring van [naam02] , waarin hij verklaart dat de beweerdelijk verstrekte opdracht betrekking had op het afronden van projecten en het opleveren van materialen, en dus niet op de overdracht van IE-rechten;
b. de garanties die [naam02] , namens [bedrijf03] , in het overnamecontract aan [bedrijf01] heeft verstrekt, waaronder de garantie dat alle IE-rechten ofwel aan de [restaurantketen01] vennootschappen in eigendom toebehoren, dan wel dat daarvoor een “adequate license” is verstrekt.
Reactie hierop door [eiser in conventie01]
5.8.
In reactie hierop heeft [eiser in conventie01] gesteld, dat [naam02] namens [gedaagde in conventie01] opdracht heeft verstrekt voor het afronden van de projecten en de overdracht van documenten (foto’s, films en producties) uit het verleden aan de overnemende partij. Het voorstel van 9 augustus 2021 aan de overnemende partij doet niet af aan de overeenkomst tussen [eiser in conventie01] en [gedaagde in conventie01] . De vergoeding zag ook op het overdragen van alle intellectuele eigendomsrechten en producties met betrekking tot [restaurantketen01] . Er is geen sprake van een opzetje. [eiser in conventie01] merkt op dat zij ook heeft vernomen dat de overnemende partij het bedrag van € 72.600,- op haar beurt in een andere rechtszaak van [naam02] vordert.
De beoordeling
5.9.
[eiser in conventie01] draagt overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht (en bewijslast) voor de feiten die zij aan haar vordering ten grondslag legt. De stelplicht houdt ook in, dat [eiser in conventie01] gemotiveerd moet ingaan op de met documenten onderbouwde feiten en stellingen van [gedaagde in conventie01] . Doet zij dit niet, dan zal de conclusie zijn dat zij haar stellingen over de vordering onvoldoende handhaaft. Dat heeft tot gevolg dat de vordering wordt afgewezen.
5.10.
De rechtbank vindt dat [eiser in conventie01] haar stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. [eiser in conventie01] houdt vast aan de e-mail van [naam02] van 16 januari 2023, maar die is niet te verenigen met de inhoud van de e-mail van [naam02] van 7 oktober 2021. [eiser in conventie01] heeft niet uitgelegd hoe deze e-mails met elkaar te rijmen zijn. Ook is [eiser in conventie01] niet ingegaan op de stelling van [gedaagde in conventie01] dat de werkzaamheden waarvan betaling wordt gevorderd, eerder zijn gepresenteerd als een voorstel dat door [gedaagde in conventie01] is afgewezen. Het moment waarop de factuur is gestuurd en de vage omschrijving hierop dragen evenmin bij aan de stelling dat [gedaagde in conventie01] een opdracht heeft verstrekt. Op de betwisting van de IE-rechten is [eiser in conventie01] eveneens onvoldoende ingegaan. Al met al heeft [eiser in conventie01] na de gedetailleerde betwisting door [gedaagde in conventie01] te weinig details gegeven over de gestelde opdracht en ontbreekt het daardoor aan een plausibel feitenrelaas. Daar komt bij, dat [gedaagde in conventie01] al in de buitengerechtelijke fase meerdere malen om een concrete toelichting en onderbouwing van de factuur heeft gevraagd en [eiser in conventie01] die niet voldoende heeft gegeven.
Uit het voorgaande moet de conclusie worden getrokken, dat [eiser in conventie01] haar stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. Het bewijsaanbod van [eiser in conventie01] wordt gepasseerd. Aan een bewijslevering kan de rechtbank namelijk pas toekomen, als [eiser in conventie01] de stellingen van [gedaagde in conventie01] voldoende gemotiveerd heeft betwist en dat is niet het geval. Dit moet leiden tot afwijzing van de vordering tot betaling van deze factuur.
De factuur van € 3.025,-
5.11.
[eiser in conventie01] heeft bij eisvermeerdering gevorderd dat [gedaagde in conventie01] een factuur met een bedrag van € 3.025,- moet betalen. [gedaagde in conventie01] heeft bij antwoordakte erkend deze factuur verschuldigd te zijn en een betaalbewijs ingediend. [eiser in conventie01] heeft vervolgens bij akte erkend dat de factuur is betaald.
5.12.
[eiser in conventie01] heeft haar vordering voor deze factuur niet ingetrokken of de eis verminderd. Ook niet op de zitting. Omdat [eiser in conventie01] niet gemotiveerd heeft gesteld waarom zij haar vordering voor deze factuur handhaaft wordt deze afgewezen.
Conclusie in conventie
5.13.
De conclusie in conventie is dat de vorderingen van [eiser in conventie01] moeten worden afgewezen.
in reconventie
5.14.
[eiser in reconventie01] vordert opheffing van de door [verweerder in reconventie01] ten laste van haar gelegde beslagen. Volgens [eiser in reconventie01] heeft [verweerder in reconventie01] geen vordering op haar en is daarmee gebleken van de ondeugdelijkheid van de gelegde beslagen. [eiser in reconventie01] wil kunnen beschikken over haar rekeningen bij de Rabobank en dit is als gevolg van het beslag niet mogelijk. [verweerder in reconventie01] heeft dit betwist onder verwijzing naar haar stellingen in conventie.
5.15.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 704 lid 2 Rv een conservatoir beslag van rechtswege vervalt als de eis in de hoofdzaak is afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van een conservatoir beslag daarvóór worden uitgesproken door een rechter als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt.
De beoordeling van een opheffingsvordering vereist voorts een afweging van wederzijdse belangen waarin alle omstandigheden moeten worden betrokken.
5.16.
De rechtbank vindt dat het voortduren van het beslag niet kan worden gerechtvaardigd. Daarbij is met name van belang dat de vorderingen in conventie worden afgewezen omdat [verweerder in reconventie01] niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Bovendien heeft zij buiten rechte ondanks herhaalde verzoeken van [eiser in reconventie01] geweigerd een goed onderbouwd antwoord te geven op vragen van [eiser in reconventie01] . Het belang van [eiser in reconventie01] om weer te kunnen beschikken over haar bankrekening weegt onder deze omstandigheden zwaarder dan het belang van [verweerder in reconventie01] bij handhaving van de beslagen. De vordering tot opheffing van de beslagen zal daarom worden toegewezen.
in conventie en in reconventie
De proceskosten
5.17.
Vanwege de uitkomst in conventie en in reconventie moet [eiser in conventie01] in beide procedures in de kosten worden veroordeeld en bestaat geen aanspraak op vergoeding van de gevorderde beslagkosten.
5.17.1.
De kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie01] in conventie worden begroot als volgt:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat €
2.957,50(2,5 punt x tarief IV)
Totaal € 5.794,50
5.17.2.
De kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie01] in reconventie worden begroot als volgt:
- salaris advocaat € 1.478,75 (helft conventie)
5.17.3.
Daarbij komen voor conventie en reconventie gezamenlijk:
- nakosten € 271,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
5.17.4.
Dit is in totaal € 7.544,25.
5.17.5.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
6.2.
heft op alle door [verweerder in reconventie01] ten laste van [eiser in reconventie01] gelegde conservatoire verhaalsbeslagen;
in conventie en in reconventie
6.3.
veroordeelt [eiser in conventie01] in de proceskosten van € 7.544,25 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser in conventie01] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt [eiser in conventie01] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.5.
verklaart de onderdelen 6.2 tot en met 6.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.