ECLI:NL:RBZWB:2023:7670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
C/02/405837 / JE RK 23-166
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot de ouders en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2023 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige01]. De ouders van [minderjarige01] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige woont bij de moeder. De ondertoezichtstelling is oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 20 maart 2019 en is voor het laatst verlengd op 7 maart 2023. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een periode van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de vader als de moeder verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige01], die al langere tijd ernstig bedreigd is. De GI heeft aangegeven dat er kindgesprekken hebben plaatsgevonden, waaruit blijkt dat [minderjarige01] het contact met haar vader als belastend ervaart en niet meer wil zien. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om zelfstandig het contactherstel te realiseren en dat er hulpverlening voor beide ouders noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 20 maart 2024, met de verwachting dat de GI de regiefunctie oppakt en de ouders zich inzetten voor de hulpverlening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien de noodzaak voor de ontwikkeling van [minderjarige01].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/405837 / JE RK 23-166
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg,
betreffende

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Mink, te Oost-Souburg

[de vader01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Kalle, te Middelburg.

Het (verdere) procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 7 maart 2023, met de daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 25 juli 2023, met bijlagen.
Op 9 augustus 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. M. Kalle;
- de moeder, bijgestaan door mr. H. Mink;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.
De feiten
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
[minderjarige01] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 20 maart 2019 is [minderjarige01] onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 7 maart 2023 is deze maatregel voor het laatst verlengd, te weten tot 20 augustus 2023.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Bij beschikking van 7 maart 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van vijf maanden, onder aanhouding van het restant. Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek, te weten voor de periode van 20 augustus 2023 en tot 20 maart 2024.

De standpunten

De GI handhaaft haar verzoek. De afgelopen periode hebben er kindgesprekken plaatsgevonden tussen [minderjarige01] en de jeugdbeschermer en ook tussen [minderjarige01] en de kindbehartiger van [jeugdhulp01] . Hieruit is naar voren gekomen dat [minderjarige01] weigert te praten over haar vader. Ze blokkeert dan en schakelt snel over naar een ander onderwerp. Ook heeft [minderjarige01] het contact met haar vader de laatste periode als belastend en negatief ervaren. Op dit moment wil ze hem niet meer zien. Er is op dit moment nog geen sprake van contactherstel. De GI is van mening dat onderzocht moet worden wat de wensen en de belastbaarheid van [minderjarige01] is door een onafhankelijke derde. De moeder is de afgelopen periode gegroeid volgens de GI; zij is open en stelt duidelijke vragen over het traject. De samenwerking met de moeder, IPT en de GI is positief. Het tot stand komen van contact tussen de vader en de GI verloopt daarentegen moeizaam. De GI loopt aan tegen een (deels) niet meewerkende vader. Op dit moment heeft er enkel een intakegesprek plaatsgevonden tussen de vader en [jeugdhulp01] . De GI zal de komende periode gaan gebruiken om haar regiefunctie te blijven vervullen. De GI vindt het van groot belang dat beide ouders mee gaan werken aan de op te starten psycho-educatie en ouderschapsbemiddeling alvorens een start gemaakt kan worden met het onderzoeken van een eventueel contactherstel tussen vader en [minderjarige01] en de daarbij benodigde hulpverlening voor [minderjarige01] . Daarnaast wil de GI zich meer focussen op de hoofdtaken zoals genoemd in de beschikking van de kinderrechter van 7 maart 2023. Op dit moment is de jeugdbeschermer veel tijd kwijt met de klachten die de vader neer heeft gelegd bij de kinderombudsman alsmede bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Hierdoor is de jeugdbeschermer momenteel vooral bezig met het aangaan van randzaken in plaats van met de uitvoering van de OTS en het proces tot contactherstel tussen vader en [minderjarige01] . Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling licht de GI toe dat na drie gesprekken tussen [minderjarige01] en de kindbehartiger van [jeugdhulp01] , zij tot de conclusie zijn gekomen dat duidelijk is wat [minderjarige01] nodig heeft. Op dit moment zal de GI zich richten op hulpverlening ten aanzien van de ouders. De ouders gaan los van elkaar een eigen traject aan bij [jeugdhulp01] , om een vorm van parallel solo ouderschap vorm te gaan geven. Voor [minderjarige01] zal een vertrouwenspersoon worden ingeschakeld. De GI heeft hierin goede ervaringen met KiSZ. Zij kunnen [minderjarige01] helpen om ervoor te zorgen dat zij weer een positief beeld van vader krijgt, in plaats van het statische beeld dat zij nu heeft. De GI heeft een andere ervaring van de vader in het contact. De GI stelt dat zij wel contact hebben met [jeugdhulp01] en ook stukken doorsturen aan de vader. Ten aanzien van de IPT-er van de moeder geeft de GI aan een goede samenwerking met hem te hebben en vertrouwen in hem te hebben. De GI heeft de IPT-er doelen meegegeven, welke vooral zien op het stuk emotionele toestemming bij de moeder. De GI is veel tijd kwijt met de klachten van de vader. Deze tijd gaat ten koste van het traject voor [minderjarige01] .
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de afgelopen periode als positief heeft ervaren. De moeder heeft vertrouwen in het traject. Ook begrijpt zij goed dat ze er nog niet zijn. De moeder geeft aan dat er in het verleden te veel nare dingen zijn gebeurd, waardoor het voor [minderjarige01] moeilijk is om hier over te praten. De moeder heeft nooit slecht over de vader gepraat met [minderjarige01] . De mening van [minderjarige01] is gebaseerd op hetgeen er is gebeurd. Dit vindt de moeder zorgelijk. Er is een deskundige nodig om hieraan te werken met [minderjarige01] . Ook moet er gewerkt worden aan de emotionele toestemming vanuit de moeder. De bereidheid hiervoor is er. De moeder vindt dat de ondertoezichtstelling verlengd moet worden. Er zijn de afgelopen periode enorme stappen gezet. Er is nu een jeugdbeschermer betrokken die zich inzet voor de situatie. [minderjarige01] zit op slot en daar moet iets in gebeuren. De moeder vindt dat zij zich volledig inzet voor de gestelde doelen en de hulpverlening. De moeder vindt het vervelend dat de vader nog steeds strijd voert met de GI, waardoor de GI zich niet op hoofdzaken kan richten.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij nergens bij wordt betrokken. De vader heeft de rapporten niet gehad en heeft enkel een intakegesprek met [jeugdhulp01] gehad. [jeugdhulp01] kan niet verder omdat ze niks van de GI ontvangen. De GI negeert de vader. Het verslag van de GI is anders dan hoe de vader de afgelopen periode heeft ervaren. Er is weer bijna een half jaar niks gedaan. Eerst zou [minderjarige01] gesprekken moeten hebben met een kindbehartiger en toen dit uiteindelijk gebeurde, moest het toch een vertrouwenspersoon zijn. De vader vindt het ernstig dat de IPT-er waar het ooit allemaal mee begon weer terug is als hulpverlener voor de vrouw. De vader heeft geen enkel vertrouwen in deze IPT-er, terwijl hij juist moet helpen ruimte te creëren bij de minderjarige. De vader heeft eerder een klachtenprocedure gestart. Alle klachten zijn gegrond verklaard, maar de GI is tot op heden het gesprek met de vader niet aangegaan. Zelfs een excuus is niet gevolgd. De vader heeft de afgelopen periode het AKJ alsook de Kinderombudsman ingeschakeld. Het heeft lang geduurd, maar dit heeft er wel toe geleid dat er in september eindelijk gesprekken tussen de vader, AKJ, de begeleider van de vader en de GI gaan plaatsvinden. Hier valt veel te winnen. De vader vindt wel dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. De moeder moet worden verplicht om positieve berichten over de vader aan [minderjarige01] over te brengen. De vader heeft daar nu geen vertrouwen in. Er moet nu wat gebeuren, anders is [minderjarige01] weg. Er moet duidelijkheid komen.

De (verdere) beoordeling

Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is behandeld ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, is de kinderrechter van oordeel dat het (restant van het) verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling – als niet weersproken – dient te worden toegewezen nu voldaan wordt aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld.
De zorgen ten aanzien van [minderjarige01] gelden onverminderd. Zoals de kinderrechter reeds in de beschikking van 7 maart 2023 heeft overwogen, is er ten aanzien van [minderjarige01] al langere tijd sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling. De huidige situatie is nog steeds zeer schadelijk voor [minderjarige01] . Ondanks dat in voornoemde beschikking is overwogen dat in de komende periode ingezet zou moeten worden op herstel van het contact tussen [minderjarige01] en de vader, heeft dat herstel nog niet plaatsgevonden. [minderjarige01] en de vader hebben al een lange periode geen contact met elkaar. Omdat de ouders niet met elkaar communiceren, zijn zij niet in staat zelfstandig het contactherstel te realiseren.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de kinderrechter vast dat de GI naar aanleiding van de vorige beschikking tot actie is gekomen. Voor [minderjarige01] is een kindbehartiger ingezet, welke na drie gesprekken tot de conclusie is gekomen dat een vertrouwenspersoon passender is voor [minderjarige01] , omdat zij erg vastzit. [minderjarige01] heeft het gevoel dat er keuzes voor haar worden gemaakt en dat er niet naar haar wordt geluisterd. Ook is bij de kindgesprekken naar voren gekomen dat [minderjarige01] op dit moment erg afwijzend is jegens contact met de vader. [minderjarige01] wil niet over de vader praten en wanneer dit wel gebeurt blokkeert zij en schakelt ze over naar een ander onderwerp. [minderjarige01] heeft het contact met de vader de laatste periode als belastend en negatief ervaren en wil hem niet meer zien. Naar aanleiding van de kindgesprekken is de hulpverlening tot de conclusie gekomen dat eerst ingezet dient te worden op de hulpverlening van de ouders. De ouders hebben reeds een intakegesprek gehad bij [jeugdhulp01] .
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij de regiefunctie verder oppakt. Het is van groot belang dat de recent ingezette hulpverlening voor beide ouders in de vorm van psycho-educatie en ouderschapsbemiddeling de komende periode wordt voortgezet. Dit wordt immers nodig geacht alvorens een start kan worden gemaakt met het contactherstel tussen de vader en [minderjarige01] . Voor [minderjarige01] zal een vertrouwenspersoon worden ingezet. De taak van de GI is om deze hulpverleningstrajecten te monitoren en hier regie op te voeren.
Verder is het belangrijk dat de GI met de vader rond de tafel gaat. De kinderrechter is gebleken dat de (vertrouwens)band tussen de vader en de GI ernstig is beschadigd, hetgeen in de weg staat aan een effectieve uitvoering van de hulpverlening. Het is van essentieel belang voor een positief vervolg van de ondertoezichtstelling dat de GI zich intensief inzet om de (vertrouwens)band tussen de GI en de vader te herstellen en om ervoor te zorgen dat de ruis en strijd eruit gaat. Er moet worden geïnvesteerd in de onderlinge verstandhouding om weer tot een samenwerking te komen. De vader zal zich (weer) gehoord en betrokken moeten voelen. Een goede start hierin is dat de eerder gegrond verklaarde klachten van de vader in september worden besproken.
Het beoogde einddoel is nog steeds dat [minderjarige01] onbelast contact kan hebben met beide ouders en dat uiteindelijk de zorgregeling, zoals vastgelegd, wordt uitgevoerd. De weg naar dit einddoel zal op het tempo van [minderjarige01] moeten worden doorlopen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij op korte termijn een plan van aanpak zullen opstellen, zodat voor alle betrokkenen duidelijk is hoe het traject naar dit beoogde einddoel eruit zal gaan zien.
Niet alleen de GI zal aan de slag moeten. De ouders zullen zich ook moeten (blijven) inzetten om het beoogde einddoel te kunnen behalen. De kinderrechter verwacht van de vader dat hij zich de komende periode gaat openstellen om de band met de GI te doen verbeteren en om te komen tot een samenwerking. De vader zal de GI een kans moeten geven om het wantrouwen te doen wegnemen. Dit is immers essentieel om te kunnen komen tot contactherstel met [minderjarige01] . Van de moeder verwacht de kinderrechter dat zij positieve berichten over de vader aan [minderjarige01] overbrengt. De moeder moet ervoor zorgen dat er bij [minderjarige01] ruimte komt om weer een positief beeld van de vader te creëren. Zij kan hierbij ondersteund worden door de hulpverleners. Voor beide ouders is het van belang dat zij niet meer kijken naar wat er in het verleden fout is gegaan, maar dat zij zich gaan focussen op de toekomst en het te behalen einddoel.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] met ingang van 20 augustus 2023 en tot 20 maart 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023 door mr. Dijkman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 28 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.