ECLI:NL:RBZWB:2023:7671

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
C/02/411034 / JE RK 23-1116
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI), Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, toegewezen. De ondertoezichtstelling van beide minderjarigen is verlengd tot 17 augustus 2024, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd door de onderlinge strijd tussen de ouders, wat leidt tot loyaliteitsconflicten bij de kinderen. De ouders zijn niet in staat om op een constructieve manier met elkaar te communiceren, wat de situatie voor de kinderen bemoeilijkt. De kinderrechter heeft benadrukt dat het noodzakelijk is dat de ouders hulpverlening accepteren en dat de GI de regie moet voeren over de hulpverlening en de omgangsregeling. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan een eenduidig verhaal voor de kinderen, zodat zij niet het gevoel hebben te moeten kiezen tussen hun ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/411034 / JE RK 23-1116
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERINGte Eindhoven,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2012 in [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] ,
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2007 in [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader01],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. C.J.M. Veth te Rijen.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder01],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat mr. N.P.M. Planthof te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 26 juni 2023;
- de evaluatierapportage van de GI met bijlagen van 1 augustus 2023.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige zaak en het verzoek van de moeder in zaaknummer C/02/402338 / FA RK 22-4597, zijn de zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling van 9 augustus 2023 met gesloten deuren behandeld. Op het verzoek van de moeder is afzonderlijk beslist.
Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De kinderrechter heeft [minderjarige02] naar haar mening gevraagd. [minderjarige02] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige02] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

Bij beschikking van 20 februari 2020 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige02] en [minderjarige01] beëindigd en bepaald dat het gezag voortaan door de vader alleen zal worden uitgeoefend.
Bij beschikking van 6 juni 2017 zijn [minderjarige02] en [minderjarige01] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 17 augustus 2023.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 november 2022 een machtiging verleend [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 17 augustus 2023. Op grond van deze machtiging verblijf [minderjarige01] thans bij een pleeggezin te [plaats01] .
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 juli 2023 een machtiging verleend [minderjarige02] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 17 augustus 2023. Op grond van deze machtiging verblijf [minderjarige02] thans in een gezinshuis te [plaats02] .

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg en van [minderjarige02] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

In een apart gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige02] verteld dat de omgang met de moeder heel goed gaat. [minderjarige02] heeft veel vragen over alles wat er in het verleden is gebeurd. Ze vindt het vervelend dat de ouders hier vaak allebei een heel ander verhaal over hebben. [minderjarige02] heeft het gevoel dat ze tussen de ouders in staat, terwijl ze graag met beide ouders goed contact wil hebben. Elke keer moet ze omgaan met de problemen van de ouders. [minderjarige02] is de ruzies tussen de ouders beu. [minderjarige02] vindt het vervelend dat ze steeds naar de rechtbank moet komen, ook omdat ze dan steeds weer hoort hoe de ouders over elkaar praten. [minderjarige02] vertelt dat niemand de huidige situatie leuk vindt. Ze wil dat er iets gebeurt waardoor de ouders op een normale manier met elkaar omgaan. De ouders moeten niet altijd de schuld bij de ander neerleggen en negatief over de ander praten. [minderjarige02] zou graag meer app- en belcontact met de vader hebben. [minderjarige02] wil zich graag focussen op haar school, maar de situatie tussen haar ouders blijft in haar hoofd zitten. Ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft [minderjarige02] verteld dat het even niet anders kan. [minderjarige02] heeft het goed bij de gezinshuisouders en zij is blij met [naam01] .
De GI handhaaft haar verzoek. De afgelopen periode zijn de meeste doelen deels of niet behaald. De GI maakt zich zorgen over [minderjarige02] en [minderjarige01] en de situatie met de ouders. Het lukt de ouders niet om op een goede manier met elkaar te communiceren. [minderjarige02] zit op dit moment nog midden in haar behandeling bij [behandelaar01] en [minderjarige01] zit in de opbouwfase van de behandeling bij [behandelaar02] . Het is noodzakelijk dat de behandeling voor [minderjarige02] en [minderjarige01] doorgaat. De situatie bij de vader thuis is nog onvoldoende in balans en overbelast. [minderjarige02] en [minderjarige01] kunnen op dit moment niet terug bij de vader gaan wonen. De GI heeft contact gehad met de hulpverlener van [behandelaar01] van [minderjarige02] , [naam01] . [naam01] geeft aan dat het contact met de moeder [minderjarige02] goed doet. Ook met de hulpverlener van [minderjarige01] van [behandelaar02] heeft de GI contact gehad. Op dit moment wordt er vooral gewerkt aan opbouwen van vertrouwen, elkaar leren kennen en om vanuit ontspanning bezig te kunnen zijn. Er wordt gewerkt om [minderjarige01] zijn zelfbeeld te versterken en ook is er aandacht voor de dynamiek binnen het pleeggezin. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat er inmiddels een vaste jeugdbeschermer is gevonden, welke volgende week aan de slag gaat. De GI betreurt dat dit tot op heden niet is gebeurd. De situatie van de minderjarigen roept om regievoering. [minderjarige02] is nu bij een aantal zaken zelf aan het schipperen, zoals de omgang. Hierin wordt teveel van haar gevraagd en ligt een duidelijke taak voor de GI weggelegd. De ouders hebben reeds stappen gezet in het traject parallel solo ouderschap. Mocht dit niet het aangewezen traject blijken, kan worden gekeken naar een ander traject, zoals bijvoorbeeld SCHIP-therapie, psycho-educatie of een combinatie hiervan. De ouders moeten de strijdbijl begraven, zodat [minderjarige02] en [minderjarige01] niet langer belast worden met de onderlinge strijd. De GI gaat daarnaast inzetten op het contact tussen het pleeggezin en de hulpverlening van [minderjarige01] en de moeder. Ook zal de GI regie gaan voeren op de omgangsregeling door deze te monitoren en regelmatig te evalueren.
Door en namens de vader is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat hij geen verweer voert tegen de verzoeken van de GI. De vader heeft contact met het pleeggezin van [minderjarige01] . De vader vindt het jammer dat de vaste jeugdbeschermer opeens is gestopt en dat er nog geen nieuwe jeugdbeschermer betrokken is. De vader vindt het geen probleem zich in te zetten voor hulpverlening. Het kernprobleem is de onderlinge relatie tussen de ouders. De ouders zijn allebei van goede wil, maar onbewust wordt er toch vervelend over elkaar gepraat. [minderjarige02] en [minderjarige01] moeten het gevoel krijgen dat ze bij de andere ouder mogen zijn. De ouders moeten dit dan ook uitstralen. Belangrijk hierin is dat de omgangsmomenten helder, duidelijk en gestructureerd worden vastgelegd, waar iedereen zich dan vervolgens ook aan houdt. De vader vindt het ook belangrijk dat de ouders eenzelfde verhaal uitdragen naar [minderjarige02] en [minderjarige01] . Hij zou het fijn vinden als de spanning weggaat. De vader gaat akkoord dat de moeder alle informatie ten aanzien van [minderjarige01] vanuit [behandelaar02] krijgt.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij graag met de vader en de GI in gesprek gaat om samen een eenduidig verhaal voor [minderjarige02] en [minderjarige01] af te stemmen en om aan hun onderlinge samenwerking te werken. De moeder wil aan de slag met ouderschapsbemiddeling of een hulpverleningstraject dat de GI passend vindt. De moeder voert geen verweer tegen de verzoeken van de GI. De moeder wenst betrokken te worden in de hulpverlening en het systeem van [minderjarige01] .
De raad ondersteunt de verzoeken van de GI. Het is de raad opgevallen dat loyaliteit bij [minderjarige02] en [minderjarige01] een grote rol speelt in het onbelaste contact met beide ouders. Vanuit het klem zitten tussen de ouders bespreken [minderjarige02] en [minderjarige01] veel en kunnen zij mogelijk negatief over de andere ouder praten of aangeven juist wel of niet vaker contact met de andere ouder te willen. Dit omdat ze denken dat de andere ouder dat zo wil. [minderjarige02] en [minderjarige01] moeten uit de situatie worden gehaald. Ouderschapsbemiddeling is de sleutel hiertoe. Beide ouders willen in gesprek met elkaar, maar een spanning is nog wel voelbaar. [minderjarige02] en [minderjarige01] voelen dit ook. Een goedlopende omgangregeling zorgt er al voor dat zij minder klem zitten. Het is belangrijk dat de GI aandacht heeft voor de vragen van [minderjarige02] en [minderjarige01] . De raad vindt ‘ [traject01] ’ een aangewezen hulpverleningstraject. Hierin kunnen ouders in een door beiden gedragen brief omschrijven hoe het verleden is gelopen. Dit kan voor rust zorgen bij [minderjarige02] en [minderjarige01] . Ook is het belangrijk dat [minderjarige02] en [minderjarige01] dan voelen dat de ouders eenzelfde verhaal uitdragen. Daarnaast is het belangrijk dat de moeder wordt betrokken in het hulpverleningstraject van [minderjarige01] bij [behandelaar02] .

5.De beoordeling

Wettelijk kader

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI – als niet weersproken – dient te worden toegewezen nu voldaan wordt aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige02] en [minderjarige01] wordt verlengd voor de duur van een jaar, te weten tot 17 augustus 2024. Ook wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige02] en [minderjarige01] verlengd voor diezelfde duur. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
De kinderrechter is gebleken dat een verlenging van de ondertoezichtstelling nog altijd zeer noodzakelijk is. De doelen binnen de ondertoezichtstelling zijn nog niet bereikt. De kinderrechter maakt zich zorgen over het effect van de onderlinge strijd tussen de ouders op de ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] . [minderjarige02] en [minderjarige01] kunnen op dit moment geen (onbelast) contact met beide ouders hebben. [minderjarige02] en [minderjarige01] zitten klem tussen de ouders waardoor zij ernstig in hun loyaliteits- en identiteitsontwikkeling worden bedreigd.
Er zullen de komende periode stappen gezet moeten gaan worden. Op dit moment is er nog altijd geen sprake van communicatie tussen de ouders. Er is over en weer veel wantrouwen en strijd. De ouders hebben allebei een ander verhaal over de situatie en hetgeen in het verleden is gebeurd. De ouders brengen dit, bewust of onbewust, over op [minderjarige02] en [minderjarige01] . [minderjarige02] en [minderjarige01] moeten uit de onderlinge strijd tussen de ouders worden gehaald. Zij moeten het gevoel krijgen dat zij van beide ouders mogen houden en dat zij met allebei een goed contact mogen hebben. Hierin is het essentieel dat de ouders zich jegens [minderjarige02] en [minderjarige01] niet negatief uitlaten over de ander en dat de ouders een eenduidig verhaal overbrengen, zodat zij niet meer het gevoel hebben te moeten kiezen welke ouder de waarheid spreekt. De situatie moet worden genormaliseerd. Het is hiertoe noodzakelijk dat de ouders aan de slag gaan met de hulpverlening in de vorm van ouderschapsbemiddeling of een traject dat de GI aangewezen acht. De kinderrechter vindt daarnaast het voorstel van de raad, te weten hulpverlening via ‘ [traject01] ’, dan wel een vergelijkbaar alternatief, een passende en aangewezen interventie om de ouders te helpen in het overbrengen van eenzelfde boodschap aan [minderjarige02] en [minderjarige01] . Bovendien kan een dergelijke brief [minderjarige02] en [minderjarige01] steun en houvast bieden.
Ten aanzien van [minderjarige02] is de kinderrechter gebleken dat zij veel baat heeft bij de hulpverlening vanuit [behandelaar01] . Voor [minderjarige01] is recent hulpverlening vanuit [behandelaar02] in de vorm van traumabehandeling gestart. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat ook deze hulpverlening wordt voortgezet.
De kinderrechter benadrukt dat het van groot belang is dat de regie bij de GI ligt en dat zij nauw moet toezien op deze regievoering, hetgeen zij de afgelopen periode, mede door het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer, heeft nagelaten. De kinderrechter is dan ook verheugd te horen dat er (weer) een vaste jeugdbeschermer gevonden is. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij op korte termijn met de ouders en de betrokken hulpverlening om de tafel gaat om ervoor te zorgen dat er stappen gezet gaan worden en dat alle neuzen dezelfde richting op gaan wijzen. De GI zal moeten toezien op de voortzetting en het verloop van de hulpverlening van [minderjarige02] en [minderjarige01] en de ouders. Ook zal zij een belangrijke rol hebben in de monitoring en evaluatie van de bij separate beschikking vastgelegde omgangsregeling tussen [minderjarige02] en [minderjarige01] en de moeder. De GI heeft de taak er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat [minderjarige02] en [minderjarige01] de rust, duidelijkheid en structuur krijgen waar zij behoefte aan hebben.
Voorts is de kinderrechter gebleken dat de ouders niet op dezelfde wijze informatie krijgen over [minderjarige02] . De GI zal met de gezinshuisouders in gesprek moeten om zich te laten informeren over het huidige welzijn en reilen en zeilen omtrent [minderjarige02] , om er vervolgens voor te zorgen dat de informatieverstrekking vanuit de gezinshuisouders naar de beide ouders soepel gaat verlopen. Daarnaast wordt de moeder thans niet betrokken in, en geïnformeerd over het hulpverleningstraject van en de situatie bij de pleegouders van [minderjarige01] . Gezien ook de instemming van de vader vindt de kinderrechter het belangrijk dat dit in de toekomst wel gaat gebeuren en dat de GI dit in de gaten houdt.
Voor alle betrokkenen is duidelijk dat verblijf bij de vader thuis op dit moment voor [minderjarige02] en [minderjarige01] niet de juiste omgeving is om te werken aan hun ontwikkeling. De thuissituatie van de vader is nog te overbelast om [minderjarige02] en [minderjarige01] de nodige rust en stabiliteit te kunnen bieden. Het is de kinderrechter bovendien gebleken dat [minderjarige02] en [minderjarige01] goed gedijen in het gezinshuis/pleeggezin.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige02] en [minderjarige01] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] met ingang van 17 augustus 2023 tot 17 augustus 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 17 augustus 2023 tot 17 augustus 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige02] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 17 augustus 2023 tot 17 augustus 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 28 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.