ECLI:NL:RBZWB:2023:7673

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
C/02/414319 / JE RK 23-1705
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderlijke conflicten en zorgtrajecten

Op 25 oktober 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige01], [minderjarige02] en [minderjarige03]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de scheidingsproblematiek van hun ouders. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er is momenteel geen contact tussen de kinderen en hun vader, wat leidt tot een loyaliteitsconflict en zorgen over de ontwikkeling van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2023, waarbij de ouders, de Raad en een vertegenwoordiger van de Gecertificeerde Instelling aanwezig waren, is de mening van de kinderen over hun situatie besproken. Beide oudere kinderen hebben aangegeven momenteel geen contact met hun vader te willen, wat de kinderrechter heeft meegenomen in zijn beoordeling. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor hulpverlening en dat het contact met de vader op een begeleide manier moet worden hersteld.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al hulp aanwezig is voor de kinderen en dat de moeder deze hulp accepteert. Gezien de huidige situatie en de noodzaak voor contactherstel, heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden uit te spreken, met de mogelijkheid om het verzoek van de Raad voor het overige aan te houden. De kinderrechter verwacht dat de Gecertificeerde Instelling verslag zal uitbrengen over de voortgang van de ondertoezichtstelling en de ingezette hulpverlening. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/414319 / JE RK 23-1705
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Breda,
over
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2010 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ,
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2013 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] ,
[minderjarige03], geboren op [geboortedatum03] 2020 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige03] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat mr. D.C.M. Smeulders-Martens te Raamsdonksveer.
[de vader01],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats02] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Etten-Leur.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige01] en [minderjarige02] naar hun mening gevraagd. Beiden hebben zij een briefje naar de kinderrechter gestuurd met daarin hun mening over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige03] .
2.3.
[minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] wonen bij hun moeder.
2.4.
Bij deze rechtbank is momenteel een bodemzaak van de ouders aanhangig betreffende wijziging gezag en vaststelling van een zorg- en contactregeling dan wel omgangsregeling, bekend onder zaaknummer C/02/392574 / FA RK 21-5804. Het geschil tussen de ouders in die zaak betreffende levensonderhoud is afgedaan. Aangaande het gezag en de zorg- en contactregeling dan wel omgangsregeling is de zaak aangehouden tot 9 januari 2024 pro forma, in afwachting van het resultaat van het ingezette zorgtraject.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de kinderen belast worden met de scheidingsproblematiek van hun ouders. De ouders komen er samen niet uit. Een van de gevolgen van de ouderstrijd is dat er momenteel helemaal geen contact meer is tussen de kinderen en hun vader. Tussen de vader en [minderjarige02] sinds december 2022 niet meer. Tussen de vader en de beide andere kinderen sinds april/mei 2023 niet meer. Beide jongens wijzen hun vader momenteel af. [minderjarige03] weet nog niet wie haar biologische vader is, omdat de moeder het te vroeg vindt om [minderjarige03] statusvoorlichting te geven. Er zijn aanwijzingen dat de vader in pedagogisch opzicht niet sterk is, maar als er geen herstel van het contact komt zal de vader daarin ook niet kunnen groeien. Naar de mening van de Raad zal het contactverlies van de vader met de kinderen zonder hulp vanuit een gedwongen kader niet in positieve zin veranderen en zullen de kinderen dan nog meer in een loyaliteitsconflict terechtkomen. De Raad ziet dat de moeder hulpverlening accepteert voor het welzijn van de kinderen, zoals bij de [hulpverlener 1]. De grote zorg over het contactverlies tussen de vader en de kinderen blijft. De Raad acht het in het belang van de minderjarigen dat onder de regie van de GI gewerkt gaat worden aan contactherstel.
4.2.
[minderjarige01] schrijft dat hij zijn vader nog een kans wil geven (over 2 tot 3 jaar), maar nu nog niet. Volgens [minderjarige01] is er daarvoor teveel gebeurd, zoals dat zijn vader ineens een baby kreeg zonder eerder verteld te hebben dat hij een nieuwe (Engelse) vriendin had. Ook het gebeuren dat zijn vader [minderjarige02] heeft geslagen is voor [minderjarige01] ingrijpend geweest. [minderjarige01] wil geen jeugdbeschermer. Hij wil dat alleen zijn moeder over hem kan beslissen.
4.3.
[minderjarige02] schrijft in zijn briefje dat hij zijn vader voorlopig niet wil zien. Hij vond het niet fijn dat zijn vader hem heeft geslagen. [minderjarige02] staat er voor open als zijn vader hem kaartjes zal sturen. Ook [minderjarige02] wil dat enkel zijn moeder over hem kan beslissen.
4.4.
De moeder verwijst naar de briefjes van [minderjarige01] en [minderjarige02] waaruit blijkt dat zij hun vader op dit moment afwijzen. Naar de mening van de moeder is er tussen de ouders al veel geprobeerd om gezamenlijk tot afspraken te kunnen komen over de kinderen. Volgens de moeder heeft zijzelf altijd meegewerkt aan de ingezette hulpverlening en zal zij blijven meewerken. De moeder vindt het belangrijk dat de kinderen een vader hebben.
De moeder heeft inmiddels bij de hulpverlening informatie ingewonnen hoe [minderjarige03] het beste statusvoorlichting kan worden gegeven. Dat loopt.
Naar de mening van de moeder zal het afdwingen van contact (bij de jongens) averechts werken. Zij willen niet nog meer tijd kwijt zijn aan hulpverlening. De moeder ziet in dat het contact met de vader niet “vanzelf” hersteld gaat worden. Gebleken is dat de vader in pedagogisch opzicht niet sterk is. Om die reden acht de moeder als eerste stap bij contactherstel begeleide omgang tussen de vader en de kinderen noodzakelijk. Die hulp kan binnen een vrijwillige kader worden ingezet. Bij de [hulpverlener 1], waarbij de vader kan worden betrokken, dienen de jongens eerst te worden geholpen bij het gebeurde. Vervolgens dient in alle rust het contact tussen de vader weer opgebouwd te worden, bijvoorbeeld door het sturen van kaartjes en bellen. De moeder hoort de Raad zeggen dat dat te vrijblijvend is. De moeder is het daar niet mee eens, ook omdat er nu nog een bodemzaak betreffende gezag en omgang loopt. Nu er volstaan kan worden met hulp op vrijwillige basis vindt de moeder dat het verzoek van de vader afgewezen moet worden.
4.5.
De vader zou het betreuren als het huidige negatieve beeld dat [minderjarige01] en [minderjarige02] momenteel van hem hebben in stand blijft en contactherstel tussen hem en de kinderen zou uitblijven. De vader wil graag de kans krijgen om het negatieve beeld dat [minderjarige01] en [minderjarige02] op dit moment van hem hebben bij te kunnen stellen. De vader verwacht niet dat hij er met de moeder uit zal komen. Daarom vindt hij een ondertoezichtstelling nodig. Hij wil niet meer met de moeder communiceren. De vader ziet in dat hij bij de omgang begeleiding nodig zal gaan hebben omdat hij de kinderen, met name [minderjarige02] gezien diens autisme, nog onvoldoende kan bieden. De vader merkt tot slot op dat hij zo mogelijk altijd de afspraken met de [hulpverlener 1] zal nakomen, maar dat hij soms verstek moet laten gaan omdat hij in ploegendienst werkt.
4.6.
De GI acht het belangrijk dat de drie kinderen allen een positief en onbelast contact kunnen hebben met hun beide ouders en is van mening dat om dat te realiseren een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Zij merkt daarbij op dat zij bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling de reeds ingezette hulp voor de kinderen, zoals bij de [hulpverlener 1], zal handhaven.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er sprake is van een ouderstrijd. Een van de gevolgen ouderstrijd is dat er momenteel helemaal geen contact meer is tussen de kinderen en hun vader. Met [minderjarige02] is dat sinds december 2022 het geval. Ten aanzien van de beide andere kinderen is dat sinds april/mei 2023 het geval. Gezien het verbroken contact tussen de vader en de kinderen worden zij ernstig in hun (identiteits)ontwikkeling bedreigd.
5.3.
Vraag is of de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarigen of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Gebleken is dat er voor het gezin van de moeder reeds veel hulp aanwezig is, met name vanuit de [hulpverlener 1]. De moeder accepteert deze hulp ten volle. De (systemische) hulp vanuit de [hulpverlener 1] is met name gericht op [minderjarige02] , die kampt met ASS-problematiek. [minderjarige01] ontvangt vanuit de [hulpverlener 1] psycho-educatie, zodat ook hij handvaten aangereikt krijgt hoe om te gaan met het autisme van zijn broertje. Ook bij [minderjarige03] zijn er nu vermoedens van ASS-problematiek. De moeder doet haar best om dit alles in goede banen te leiden. De kindbehartiger van [hulpverlener 2] heeft geadviseerd de omgang tussen [minderjarige02] en [de vader01] stil te leggen vanwege zorgen over de fysieke en psychische veiligheid van de kinderen en daarna is er geen contact meer geweest. De kinderrechter betwijfelt of het de ouders zal lukken om contactherstel tussen de vader en de kinderen in het vrijwillig kader van de grond te laten komen. Om die reden wordt regie van de GI noodzakelijk geacht. Daarnaast zal de GI moeten inzetten op verbetering van de oudercommunicatie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven dat hij niet meer met de moeder wil communiceren, maar dat is in dit geval onaanvaardbaar, zeker gezien de ASS-problematiek van [minderjarige02] ( en misschien [minderjarige03] ). Ouders zullen moeten leren als ouderteam op te trekken. Gezien de problematiek is – als ook de vader weer contact zou hebben met de kinderen – afstemming cruciaal. De kinderen nog erg jong. De ouders zullen daardoor nog lang als ouders aan elkaar verbonden blijven.
Positief is wel dat de vader inziet dat hij gebaat is bij psycho-educatie om in het vervolg beter te kunnen omgaan met de ASS-problematiek. De vader dient ook zoveel als mogelijk bij de reeds ingezette hulpverlening vanuit de [hulpverlener 1] betrokken te zijn. De moeder dient de vader op haar beurt weer over de kinderen te gaan informeren, zodat de vader op de hoogte blijft van belangrijke ontwikkelingen rondom de kinderen. Ook dat zal helpend gaan zijn bij het contactherstel tussen de vader en de kinderen. De vader zal dan bij ieder stapje voorwaarts beter in staat zijn om in te spelen op de belevingswereld van de kinderen.
5.4.
Nu reeds de nodige hulp aanwezig is en de ouders beiden van goede wil zijn om stappen te gaan zetten om de zaak vlot te kunnen trekken, ziet de kinderechter daarin voldoende aanleiding om de ondertoezichtstelling vooraleerst voor de duur van negen maanden uit te spreken en het resterende gedeelte van het verzoek aan te houden. Dan zal tijdens een volgende zitting ook de bodemzaak erbij besproken kunnen worden. In de bodemzaak inzake het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bekend onder zaaknummer
C/02/392574 / FA RK 21-5804heeft de Raad immers geadviseerd de beslissingen aan te houden voor een periode van 10 maanden.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op de na te melden
pro forma datumschriftelijk verslag zal uitbrengen over het verloop van de ondertoezichtstelling en de ingezette hulpverlening. Voorts dient de Raad zijn standpunt te geven of hij het overige gedeelte van het verzoek handhaaft. Indien het verzoek wordt gehandhaafd, zal deze te zijner tijd gelijktijdig mondeling worden behandeld met de bodemzaak.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 25 oktober 2023 tot 25 juli 2024 en houdt het verzoek van de Raad voor het overige aan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot
donderdag 20 juni 2024 pro forma, in afwachting van het verslag van de GI zoals weergegeven in de beoordeling en het standpunt van de Raad of hij zijn verzoek voor het overige handhaaft;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 3 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.