ECLI:NL:RBZWB:2023:769

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2043
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor huurkosten na woningsluiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R. el Bellaj, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de betaling van huurkosten, nadat zijn woning was gesloten vanwege drugsgerelateerde activiteiten. Het college had de aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten voor de huur niet noodzakelijk waren, aangezien de huurovereenkomst per 19 oktober 2020 was ontbonden. Eiser was van mening dat hij huur moest blijven betalen om aanspraak te houden op zijn woning en dat het college geen belangenafweging had gemaakt.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand vroeg, niet noodzakelijk waren, omdat hij geen huurder meer was van de woning. De rechtbank volgde het standpunt van het college dat de door eiser opgevoerde kosten niet voldaan konden worden uit de bijstandsnorm, en dat er geen ruimte was voor een belangenafweging in dit geval. De rechtbank verwees ook naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar oordeel. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden voor bijzondere bijstand zoals vastgelegd in de Participatiewet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2043 PW

uitspraak van 3 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam],

gemachtigde: mr. R. el Bellaj,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 29 december 2020 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de betaling van huurkosten afgewezen.
In een besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 december 2022. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door mr. N.C.J.P Melsen.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser ontving voorheen een bijstandsuitkering van het college, die is beëindigd nadat drugs werden aangetroffen in zijn woning aan het [adres] te [plaatsnaam]. Eiser was gedetineerd in de periode van 30 juli 2020 tot en met 3 november 2020, en zijn woning is gesloten voor de duur van zes maanden vanaf 19 oktober 2020 op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Eiser heeft op 29 november 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de doorbetaling van huurpenningen voor de periode dat zijn woning gesloten is. In het primaire besluit heeft het college deze aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, onder wijziging van de onderbouwing van zijn standpunt.
Standpunt van het college
2. Volgens het college kan voor de door eiser aangevoerde kosten geen bijzondere bijstand worden verleend. Deze kosten doen zich in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 niet voor, omdat eiser de huur over de maand oktober 2020 al heeft voldaan op 1 oktober 2020. Volgens het college zijn eisers kosten over de periode van 1 november 2020 tot en met 18 april 2021 niet noodzakelijk, omdat eisers woning met ingang van 19 oktober 2020 is gesloten voor de duur van zes maanden en er geen huur meer is verschuldigd.
Eisers standpunt
3. Eiser voert aan dat woningbouwvereniging [naam vereniging] zijn huurovereenkomst weliswaar heeft ontbonden met ingang van 19 oktober 2020, maar dat hieruit niet volgt dat de betrokken kosten niet noodzakelijk zijn nu hij is aangemaand om de huurpenningen tot en met april 2021 te betalen. Eiser stelt verder dat hij juridische procedures heeft opgestart om de woningsluiting en ontbinding van de huurovereenkomst ongedaan te maken, en dat het in dat kader van belang is om huur te blijven betalen om aanspraak op zijn woning te behouden. Verder stelt hij dat het college ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Eiser heeft zijn beroep ter zitting toegespitst op de afwijzing van bijzondere bijstand, voor zover het gaat om de periode van 1 november 2020 tot en met 18 april 2021.
Toetsingskader
4. In artikel 35, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de Participatiewet niet van toepassing zijn.
5. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Tenslotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat het college eiser over de te beoordelen periode niet tegenwerpt dat de betrokken kosten zich niet voordoen, en dat voor huurkosten in beginsel geen bijstand kan worden verleend. De rechtbank zal daarom niet treden in de beoordeling van deze aspecten.
7. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat de door eiser opgevoerde kosten niet noodzakelijk zijn, en acht daarvoor van belang dat [naam vereniging] eisers huurovereenkomst blijkens een brief van 8 oktober 2020 per 19 oktober 2020 eenzijdig heeft ontbonden. Hierdoor is eiser vanaf deze datum niet langer de huurder van de betrokken woning, en was hij ook geen huur meer verschuldigd. Eiser is bij brieven van 17 november 2020 en 26 mei 2021 door [naam vereniging] weliswaar aangemaand om betalingen te doen, maar deze hebben gezien de ontbonden huurovereenkomst geen betrekking op verschuldigde huur, maar op leegstands- dan wel mutatiekosten. De rechtbank wijst hierbij ook op de brief van [naam vereniging] van 8 oktober 2020, waarin het voornemen is opgenomen om gederfde huurinkomsten wegens de woningsluiting en eventuele mutatieschade te verhalen op eiser.
8. Eisers stelling dat het van belang is om huur te blijven betalen om aanspraak op zijn woning te behouden geeft geen aanleiding om de betrokken kosten noodzakelijk te achten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet. Met het doorbetalen van huurpenningen kan eiser namelijk niet het door hem beoogde doel bereiken, nu zijn woning over de betrokken periode gesloten was en er geen procedure is gestart tegen de ontruiming van de woning.
9. Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn stelling dat het college ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Hij doelt hiermee op het evenredigheidsbeginsel, zoals vervat in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor toetsing aan die bepaling is geen ruimte, omdat artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet een verplichtend karakter heeft. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:784).
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 3 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.