Uitspraak
1.De procedure
- de akte van [gedaagde] met producties;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de zorgplicht van de advocaat centraal. De zaak betreft een geschil tussen een advocaat en zijn cliënte, [gedaagde], over de intrekking van een toevoeging. De procedure begon met een tussenvonnis op 3 mei 2023, waarin [gedaagde] werd bevolen om stukken over te leggen die haar verzamelinkomen en vermogen in 2020 aantonen. [gedaagde] gaf aan dat zij vanwege het faillissement van haar echtgenoot geen definitieve aanslag inkomstenbelasting kon overleggen, maar wel vooraf ingevulde gegevens van de Belastingdienst. De advocaat betwistte de waarde van deze gegevens en stelde dat [gedaagde] niet in aanmerking kwam voor een toevoeging.
De kantonrechter oordeelde dat de overgelegde gegevens voldoende waren om vast te stellen dat [gedaagde] in 2020 onder de inkomensgrens viel en recht had op een toevoeging. De kantonrechter verwierp het verweer van de advocaat en concludeerde dat deze zijn zorgplicht had geschonden door [gedaagde] niet te adviseren over de mogelijkheid van peiljaarverlegging. Hierdoor kon de advocaat geen aanspraak maken op betaling van zijn declaratie van € 3.070,03. De vordering van de advocaat werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die voor [gedaagde] op nihil werden vastgesteld, aangezien zij zonder gemachtigde had geprocedeerd.
Dit vonnis, gewezen door mr. P. Ponds, werd op 26 juli 2023 in het openbaar uitgesproken.