ECLI:NL:RBZWB:2023:7692

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
10233481 CV EXPL 22-3544 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de advocaat en peiljaarverlegging in het kader van toevoeging

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de zorgplicht van de advocaat centraal. De zaak betreft een geschil tussen een advocaat en zijn cliënte, [gedaagde], over de intrekking van een toevoeging. De procedure begon met een tussenvonnis op 3 mei 2023, waarin [gedaagde] werd bevolen om stukken over te leggen die haar verzamelinkomen en vermogen in 2020 aantonen. [gedaagde] gaf aan dat zij vanwege het faillissement van haar echtgenoot geen definitieve aanslag inkomstenbelasting kon overleggen, maar wel vooraf ingevulde gegevens van de Belastingdienst. De advocaat betwistte de waarde van deze gegevens en stelde dat [gedaagde] niet in aanmerking kwam voor een toevoeging.

De kantonrechter oordeelde dat de overgelegde gegevens voldoende waren om vast te stellen dat [gedaagde] in 2020 onder de inkomensgrens viel en recht had op een toevoeging. De kantonrechter verwierp het verweer van de advocaat en concludeerde dat deze zijn zorgplicht had geschonden door [gedaagde] niet te adviseren over de mogelijkheid van peiljaarverlegging. Hierdoor kon de advocaat geen aanspraak maken op betaling van zijn declaratie van € 3.070,03. De vordering van de advocaat werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die voor [gedaagde] op nihil werden vastgesteld, aangezien zij zonder gemachtigde had geprocedeerd.

Dit vonnis, gewezen door mr. P. Ponds, werd op 26 juli 2023 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10233481 \ CV EXPL 22-3544
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna (in mannelijk enkelvoud) te noemen: de advocaat,
gemachtigde: mr. [naam] ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 mei 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de akte van [gedaagde] met producties;
- de akte van de advocaat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 3 mei 2023 en wat daarin is overwogen en beslist. [gedaagde] is in dit vonnis op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevolen om stukken te overleggen waaruit blijkt wat het verzamelinkomen en vermogen van haar en haar echtgenoot was in 2020.
2.2.
[gedaagde] heeft bij akte - samengevat - aangegeven dat vanwege het faillissement van haar echtgenoot er geen vermogen was in 2020 en dat zij geen definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2020 kan overleggen vanwege problemen met de Belastingdienst. Om toch te kunnen voldoen aan de gevraagde informatie heeft [gedaagde] van zowel haar als haar echtgenoot de zogenoemde vooraf ingevulde gegevens die bij de Belastingdienst bekend zijn ten aanzien van de belastingaangifte over 2020, overgelegd. Daarnaast heeft zij ook een brief van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) overgelegd van 5 mei 2023 waarin de Raad aangeeft dat haar echtgenoot op het moment van de aanvraag toevoeging failliet was en dat daarom op de toevoeging de laagste eigen bijdrage van toepassing is.
2.3.
De advocaat heeft bij akte - samengevat en voor zover van belang - aangevoerd dat uit de overgelegde producties niet blijkt dat peiljaarverlegging naar 2020 wel zou leiden tot vernietiging van de intrekking van de toevoeging na hercontrole. Hij voert aan dat er delen uit de (concept) belastingaangiftes over 2020 zijn overgelegd, terwijl niet duidelijk is of die (concept) belastingaangiftes daadwerkelijk zijn ingediend. De advocaat betwist dat deze (concept) belastingaangiftes gezaghebbende waarde hebben, ze zijn onvolledig en hij vindt het ondoorzichtig dat niet de definitieve aangifte inkomstenbelasting 2020 is ingediend. Verder voert hij aan dat uit de brief van de Raad niet volgt dat [gedaagde] in 2020 na peiljaarverlegging in aanmerking komt voor een toevoeging, de brief is gericht aan haar echtgenoot zodat de brief niet kan dienen als bewijs voor [gedaagde] .
2.4.
De gegevens van de Belastingdienst die [gedaagde] heeft overgelegd zijn naar het oordeel van de kantonrechter voldoende om te kunnen vaststellen wat het verzamelinkomen en vermogen van haar en haar echtgenoot was in 2020 en dat dit onder de door de Raad gehanteerde inkomens- of vermogensgrens lag. Gelet op die gegevens zou [gedaagde] bij een peiljaarverlegging naar 2020 recht hebben gehad op een toevoeging. Het verweer van de advocaat wordt verworpen. De kantonrechter motiveert dit als volgt.
2.4.1.
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 3 mei 2023 [gedaagde] bevolen om stukken aan te leveren waaruit blijkt wat het verzamelinkomen en vermogen van haar en haar echtgenoot was in 2020. Daarbij is aangegeven dat de kantonrechter bij voorkeur de (definitieve) aanslag inkomstenbelasting 2020 zou ontvangen, maar dat laat onverlet dat [gedaagde] ook andere stukken dan de (definitieve) aanslag inkomstenbelasting 2020 mocht aanleveren teneinde aan het bevel te voldoen. Dat heeft zij gedaan en daarbij komt dat [gedaagde] heeft toegelicht waarom zij geen definitieve aanslag inkomstenbelasting kan tonen.
2.4.2.
Het verweer dat de (concept) belastingaangiftes onvolledig zijn en dat niet duidelijk is dat die zijn ingediend, treft geen doel. [gedaagde] heeft immers geen delen uit (concept) belastingaangiftes overgelegd, maar zij heeft de door de Belastingdienst vooraf ingevulde gegevens ten behoeve van de belastingaangifte over 2020 overgelegd. De Belastingdienst krijgt de gegevens over het loon, de WOZ-waarde van de woning, de hypotheekgegevens en de banksaldi van respectievelijk de werkgever, de gemeente en de bank van de betreffende burger. Dit is dus geen informatie die de burger, in dit geval [gedaagde] , zelf heeft ingevuld. Deze vooraf ingevulde gegevens kunnen door de burger worden gedownload in een document. [gedaagde] heeft deze gegevens volledig overgelegd omdat in de nummering van het document zichtbaar is uit hoeveel pagina’s het bestand bestaat en daaruit blijkt dat [gedaagde] alle pagina’s heeft overgelegd. De advocaat heeft niet aangevoerd wat niet juist zou zijn aan die gegevens, dan wel welke relevante informatie er zou ontbreken. Uit de gegevens volgt dat [gedaagde] in 2020 niet over inkomsten uit loondienst beschikte; zij heeft blijkens die gegevens ook alleen recht op algemene heffingskorting en geen recht op arbeidskorting. De kantonrechter gaat gelet op voorgaande dan ook voorbij aan het niet, althans onvoldoende gemotiveerde verweer dat die gegevens geen gezaghebbende waarde hebben.
2.4.3.
De door [gedaagde] overgelegde brief van de Raad van 5 mei 2023 en hetgeen de advocaat daarover heeft aangevoerd, behoeft geen verdere beoordeling, nu de vooraf ingevulde gegevens van de Belastingdienst voldoende zijn om te kunnen vaststellen wat het verzamelinkomen en vermogen van [gedaagde] en haar echtgenoot was in 2020.
2.5.
Zoals is overwogen in het vonnis van 3 mei 2022 heeft de advocaat zijn zorgplicht geschonden doordat hij [gedaagde] na de beslissing van de Raad om de toevoeging in te trekken ten onrechte niet heeft geadviseerd over de mogelijkheid om een verzoek tot peiljaarverlegging naar 2020 in te dienen. Met de door [gedaagde] overlegde stukken is voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] wel recht zou hebben gehad op een toevoeging als een peiljaarverlegging naar 2020 zou zijn aangevraagd. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de advocaat onder die omstandigheden geen aanspraak maken op betaling van zijn declaratie van 24 juni 2022 en is [gedaagde] niet gehouden om het gevorderde bedrag van € 3.070,03 te betalen. De vordering van de advocaat wordt dan ook afgewezen.
2.6.
De advocaat is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil, omdat [gedaagde] zonder bijstand van een gemachtigde heeft geprocedeerd en gesteld noch gebleken is dat zij kosten heeft gemaakt in het kader van deze procedure die voor vergoeding in aanmerking komen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering van de advocaat af,
3.2.
veroordeelt de advocaat in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.