In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een voorlopige voorziening voor partneralimentatie. De bewindvoerder van de vrouw heeft op 18 september 2023 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzoekt om vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage van € 605 per maand, met ingang van 11 mei 2023, 3 juli 2023 of 24 juli 2023. De man heeft hierop gereageerd met een verweerschrift op 5 oktober 2023, waarin hij de onderbouwing van het verzoek betwist.
De mondelinge behandeling vond plaats op 11 oktober 2023, waarbij de man en zijn advocaat aanwezig waren, maar de bewindvoerder en de vrouw niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, die sinds juli 2021 in een zorginstelling verblijft, geen eigen inkomen heeft en dat haar behoefte aan partneralimentatie voldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft de ingangsdatum voor de te betalen partneralimentatie vastgesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift, 18 september 2023.
De rechtbank heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekend op basis van de werkelijke kosten, in plaats van de hofnorm, omdat de vrouw in een zorginstelling verblijft en daardoor lagere kosten heeft. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 751,60 per maand, en de aanvullende behoefte op € 495,77 netto per maand. De man is in staat om deze bijdrage te betalen, en de rechtbank heeft bepaald dat de man met ingang van 18 september 2023 een bijdrage van afgerond € 786 bruto per maand moet voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.