ECLI:NL:RBZWB:2023:771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van verzoek om waarnemingstoelage en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de korpschef van politie. De eiser had een verzoek ingediend om een waarnemingstoelage, dat eerder door de korpschef was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De korpschef had het verzoek van de eiser om een waarnemingstoelage afgewezen in een besluit van 15 december 2021, en dit besluit was later in een bestreden besluit van 15 februari 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank stelde vast dat de korpschef ten onrechte had gesteld dat de eiser te lang had gewacht met het indienen van zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht, niet was overschreden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de korpschef op om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van de eiser, waarbij het verzoek om een waarnemingstoelage inhoudelijk behandeld moest worden. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1652 AW

uitspraak van 3 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam],

gemachtigde: mr. K. Kromhout,
en

de korpschef van politie (de korpschef), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 15 december 2021 (primair besluit) heeft de korpschef eisers verzoek van 5 maart 2020 om een waarnemingstoelage afgewezen.
In een besluit van 15 februari 2022 (bestreden besluit) heeft de korpschef eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 december 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De korpschef werd vertegenwoordigd door mr. A.H.G.M. van den Boomen-Meeuwissen.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. In een besluit van 10 juni 2016 heeft de korpschef eiser aangewezen als herplaatsingskandidaat met ingang van 1 juli 2016. Hij heeft eiser met ingang van deze datum ook herplaatst in de functie van [functie titel1].
In een besluit van 5 april 2018 heeft de korpschef eiser met ingang van 1 januari 2018 geplaatst in de functie van [functie titel2].
In een besluit van 19 november 2019 is aan eiser met ingang van 30 april 2020 eervol ontslag verleend wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Op 5 maart 2020 heeft eiser verzocht om toekenning van een toelage voor de waarneming van werkzaamheden voorafgaand aan zijn plaatsing in de functie van [functie titel2]
In het primaire besluit heeft de korpschef eisers verzoek om een waarnemingstoelage afgewezen. In het bestreden besluit heeft hij eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van de korpschef
2. Volgens de korpschef heeft eiser onredelijk lang gewacht met het indienen van een verzoek om een waarnemingstoelage, omdat hij bijna twee jaar heeft stilgezeten na het plaatsingsbesluit van 5 april 2018. De korpschef acht het toekennen van een waarnemings-toelage met terugwerkende kracht in strijd met de rechtszekerheid.
Eisers standpunt
3. Eiser stelt – kort samengevat – dat nog niet eerder is besloten over zijn aanspraak op een waarnemingstoelage, waardoor artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is. De inhoudelijke beoordeling van zijn verzoek kan enkel achterwege worden gelaten als zijn vordering verjaard is, en dit is – anders dan de korpschef suggereert met zijn beroep op het rechtszekerheidsbeginsel – niet het geval.
Beoordeling door de rechtbank
4. Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van de korpschef dat eiser te lang heeft stilgezeten met het indienen van een verzoek om een waarnemingstoelage niet worden gevolgd. Op eisers verzoek is de hoofdregel van artikel 4:104, eerste lid, van de Awb van toepassing, die inhoudt dat geen nakoming kan worden gevorderd van bestuursrechtelijke geldschulden van meer dan vijf jaren geleden. De rechtbank wijst hierbij op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1139), waarin is geoordeeld dat financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar zijn. Zowel bij aanspraken die gebaseerd zijn op een rechtspositioneel voorschrift als in geval van een aansprakelijkstelling voor geleden schade legt de CRvB de aanvang van deze verjaringstermijn bij het moment waarop de ambtenaar met betrekking tot de rechtspositionele aanspraak dan wel zijn schade in actie had kunnen komen.
5. Eiser is in een besluit van 5 april 2018 geplaatst in de functie van [functie titel2]. De korpschef erkent dat eiser pas met dit besluit ermee bekend was dat aan de werkzaamheden voorafgaand aan deze plaatsing een hogere schaal verbonden was. De verjaringstermijn ving daarom niet eerder dan op deze datum aan. Eiser heeft op 5 maart 2020 – derhalve bijna twee jaar na dit besluit – verzocht om toekenning van een toelage voor de waarneming van werkzaamheden voorafgaand aan zijn plaatsing in genoemde functie. Hiermee is eiser gebleven binnen de geldende verjaringstermijn van vijf jaar. De korpschef wordt niet gevolgd in zijn beroep op het rechtszekerheidsbeginsel. Dit beginsel is verdisconteerd in de genoemde verjaringstermijn en komt daarin tot uiting, waardoor er geen afzonderlijke afwijzingsgrond aan kan worden ontleend. Indien en voor zover de korpschef meent dat eiser zijn rechten heeft verwerkt binnen de periode waarin hij heeft gewacht met het indienen van zijn verzoek, overweegt de rechtbank dat alleen stilzitten binnen de verjaringstermijn onvoldoende is voor rechtsverwerking. De aanwezigheid van andere feiten en omstandigheden is daarvoor vereist, maar gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is.
Conclusie
6. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beroep wordt gegrond verklaard, en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De korpschef wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op eisers bezwaarschrift, en daarbij zijn verzoek om een waarnemingstoelage alsnog inhoudelijk te behandelen. De rechtbank merkt daarbij op dat – anders dan zoals opgemerkt door de korpschef – bij het plaatsingsbesluit van 5 april 2018 nog niet (impliciet) is besloten over een waarnemingstoelage, waarbij de rechtbank wijst op de uitspraken van de CRvB van 14 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:122) en 29 juli 2021 (ECLI:NL: CRVB:2021:1873) over de aanspraak van eisers collega's op deze toelage. Omdat een beslissing op eisers verzoek inzicht vereist in alle relevante feiten en omstandigheden, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Ook zal zij geen bestuurlijke lus toepassen, omdat dit geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou zijn.
Griffierecht en proceskosten
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. De rechtbank veroordeelt de korpschef verder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de korpschef op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op eisers bezwaarschrift;
- draagt de korpschef op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de korpschef in eisers proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 3 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.