In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiseres, [eiser01], betaling van een geldsom van [gedaagde01], haar broer, op basis van de stelling dat er sprake is van economisch mede-eigendom van een appartement. De rechtbank heeft op 1 november 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil tussen broer en zus over de eigendom en verdeling van de opbrengsten van een appartement dat in 2012 door hun moeder is aangeschaft. Eiseres stelt dat er afspraken zijn gemaakt over het economisch mede-eigendom van het appartement, wat inhoudt dat zij en haar broer gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de kosten en baten van het appartement. Eiseres vordert onder andere een bedrag van € 36.361,25, vermeerderd met rente en kosten, en rekenschap van de ontvangen huurpenningen en kosten van beheer en onderhoud over een bepaalde periode.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde01] het appartement in 2017 heeft gekocht en dat er een verdeelplan is opgesteld door de accountant, waarin een beheersvergoeding van € 60.000,00 is opgenomen. Eiseres betwist deze vergoeding en stelt dat zij recht heeft op een deel van de verkoopopbrengst van het appartement. De rechtbank overweegt dat [gedaagde01] voldoende heeft aangetoond dat de beheersvergoeding de gemaakte kosten dekt en dat eiseres geen recht heeft op de gevorderde bedragen. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eiseres niet voor toewijzing in aanmerking komen, ongeacht of er sprake is van economisch eigendom. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.