ECLI:NL:RBZWB:2023:7714

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
C/02/403999/HA ZA 22-639 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van geldsom op basis van economisch mede-eigendom tussen broer en zus

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiseres, [eiser01], betaling van een geldsom van [gedaagde01], haar broer, op basis van de stelling dat er sprake is van economisch mede-eigendom van een appartement. De rechtbank heeft op 1 november 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil tussen broer en zus over de eigendom en verdeling van de opbrengsten van een appartement dat in 2012 door hun moeder is aangeschaft. Eiseres stelt dat er afspraken zijn gemaakt over het economisch mede-eigendom van het appartement, wat inhoudt dat zij en haar broer gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de kosten en baten van het appartement. Eiseres vordert onder andere een bedrag van € 36.361,25, vermeerderd met rente en kosten, en rekenschap van de ontvangen huurpenningen en kosten van beheer en onderhoud over een bepaalde periode.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde01] het appartement in 2017 heeft gekocht en dat er een verdeelplan is opgesteld door de accountant, waarin een beheersvergoeding van € 60.000,00 is opgenomen. Eiseres betwist deze vergoeding en stelt dat zij recht heeft op een deel van de verkoopopbrengst van het appartement. De rechtbank overweegt dat [gedaagde01] voldoende heeft aangetoond dat de beheersvergoeding de gemaakte kosten dekt en dat eiseres geen recht heeft op de gevorderde bedragen. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eiseres niet voor toewijzing in aanmerking komen, ongeacht of er sprake is van economisch eigendom. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Zittingsplaats Middelburg
Civiel recht
Zaaknummer: C/02/403999 / HA ZA 22-639
Vonnis van 1 november 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01] , [gemeente01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
advocaat: mr. B.J. van de Wijnckel te Terneuzen,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
advocaat: mr. F.G. Akkaya-Yilmaz te Terneuzen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 15 februari 2023 en de daarin genoemde stukken,
– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is na de zitting opgemaakt. Partijen hebben opmerkingen over feitelijke onjuistheden of onvolledigheden in het proces-verbaal per brief naar de rechtbank kunnen sturen. Mr. Van de Wijnckel heeft bij brief van 17 oktober 2023 enkele opmerkingen gemaakt over de inhoud van het proces-verbaal. Deze brief is aan de gedingstukken toegevoegd. Voor zover nodig, zal de rechtbank hierop ingaan.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] en [gedaagde01] zijn broer en zus.
2.2.
De moeder van [eiser01] en [gedaagde01] , mevrouw [moeder01] (hierna: moeder) heeft in 2012 het appartement aan de [adres01] te [plaats03] als beleggingsobject gekocht. [gedaagde01] heeft zorg gedragen voor het beheer en de verhuur van het appartement aan derden. De eerste twee jaar heeft hij zelf in het appartement gewoond.
2.3.
In 2016 is besloten dat moeder het appartement zou verkopen. Aanvankelijk was de bedoeling dat het appartement zou worden verkocht aan [eiser01] en [gedaagde01] voor een koopsom van € 335.500,00. Hiertoe is een koopovereenkomst opgesteld die op
11 november 2016 is ondertekend.
2.4.
Om te voorkomen dat de echtgenoot van [eiser01] , waarmee zij eind 2016 in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld, aanspraak zou kunnen maken op een aandeel in de waarde van het appartement, hebben partijen en moeder besloten dat alleen [gedaagde01] het appartement van moeder zou kopen. Dit is vastgelegd in een aanvullende overeenkomst die op 19 december 2016 is ondertekend. In deze overeenkomst staat – voor zover thans van belang – dat moeder als verkoper en [gedaagde01] en [eiser01] als kopers van het appartement overeenkomen dat
“de koper sub 2.b. [rechtbank: [eiser01] ] zijn rechten en plichten uit vorenstaand koopcontract overdraagt aan de koper sub 2.a. [rechtbank: [gedaagde01] ], waarmee verkoper hierbij instemt.”
2.5.
In verband met de aankoop van het appartement is [gedaagde01] met moeder op
11 november 2016 een onderhandse geldlening aangegaan voor de koopsom van
€ 335.500,00.
2.6.
Bij notariële akte van 2 januari 2017 is het appartement aan [gedaagde01] geleverd. Het appartement is steeds verhuurd aan derden, waarbij [gedaagde01] zorgdroeg voor alle daarmee samenhangende werkzaamheden.
2.7.
[gedaagde01] heeft het appartement in 2022 verkocht en geleverd aan een derde.
2.8.
De inboedel van het appartement is in overleg met [eiser01] naar [eiser01] gebracht.
2.9.
Voor de verdeling van de verkoopopbrengst tussen [eiser01] en [gedaagde01] is door de accountant van partijen een verdeelplan opgesteld. Daarin is een bedrag van
€ 60.000,00 ter zake beheersvergoeding en een bedrag van € 5.000,00 ter zake inventaris-inboedel appartement opgenomen en verrekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde01] :
1. tot betaling van € 36.361,25, vermeerderd met rente en kosten;
2. tot het afleggen van rekening en verantwoording door middel van het overleggen van een overzicht van de ontvangen huurpenningen en de kosten van beheer en onderhoud over de periode januari 2017 tot en met december 2021, zulks op straffe van een dwangsom.
3.2.
[eiser01] legt aan haar vorderingen de stelling ten grondslag dat zij met moeder en [gedaagde01] heeft afgesproken dat het appartement economisch gezien gemeenschappelijk eigendom van haar en [gedaagde01] zou worden, ieder voor een gelijk aandeel. Het economisch mede eigendom houdt in dat zij en [gedaagde01] gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de kosten van het appartement en ook gezamenlijk gerechtigd zijn tot de baten die het appartement oplevert, zoals de opbrengsten uit verhuur en een toekomstige verkoopopbrengst. [gedaagde01] heeft in januari 2017 tot en met december 2021 mede namens haar het beheer gevoerd, onder meer door het appartement te verhuren. [eiser01] stelt dat [gedaagde01] op grond van artikel 3:173 BW verplicht is rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde beheer. Daarnaast moet op grond van de gemaakte afspraak omtrent het economisch eigendom de netto verkoopopbrengst van het appartement worden verdeeld, verminderd met de door moeder aan [gedaagde01] verstrekte lening. Voor deze verdeling heeft de accountant een verdeelplan opgesteld. In het verdeelplan is ten onrechte een bedrag van € 60.000,00 als beheersvergoeding opgenomen. [eiser01] stelt dat zij met [gedaagde01] niet heeft afgesproken dat aan [gedaagde01] een vergoeding toekomt voor zijn werkzaamheden. Dat betekent dat het bedrag van € 60.000,00 alsnog tussen haar en [gedaagde01] moet worden verdeeld. Daarnaast is ten onrechte voor de inventaris/inboedel van het appartement een bedrag van € 5.000,00 in mindering gebracht op haar aandeel in de verkoopopbrengst. [eiser01] maakt dan ook aanspraak op een bedrag van € 35.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en een bedrag van € 1.361,25 aan buitengerechtelijke kosten.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert [eiser01] in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met rente. Hij betwist dat partijen hebben afgesproken dat [eiser01] samen met hem economisch eigenaar zou worden van het appartement. [eiser01] heeft bij overeenkomst van 19 december 2016 haar rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst van 11 november 2016 aan hem overgedragen. Daarmee is hij volledig eigenaar geworden, zowel juridisch als economisch. Aangezien partijen geen deelgenoten zijn, is hij niet op grond van artikel 3:173 BW gehouden [eiser01] inzicht te geven in het door hem gevoerde beheer. Met betrekking tot de verdeling van de verkoopopbrengst stelt [gedaagde01] dat hij na verkoop van het appartement onverplicht zoveel mogelijk uitvoering heeft gegeven aan het oorspronkelijke plan, te weten de overdracht bij leven van een deel van het vermogen van moeder aan de kinderen. Moeder heeft bij de accountant aangedrongen op het opstellen van een verdeelplan waarbij werd uitgegaan van een 50/50 verdeling. Op de netto verkoopopbrengst is een vergoeding van € 60.000,00 in mindering gebracht in verband met het feit dat hij heeft zorg gedragen voor het beheer, onderhoud en herstel van het appartement. Onder verwijzing naar het door hem als productie 5 overgelegde overzicht stelt [gedaagde01] dat hij veel tijd, energie en geld heeft gestoken in de koop, de verhuur, het beheer en de verkoop van het appartement. Voor zover er al sprake zou zijn van economisch eigendom, dient [eiser01] de helft van deze kosten te dragen. [gedaagde01] betwist dan ook dat [eiser01] nog een bedrag van € 30.000,00 toekomt in het kader van de verdeling. Met betrekking tot het bedrag van € 5.000,00 voert [gedaagde01] aan dat hij de inboedel naar de woning van [eiser01] heeft laten brengen, omdat zij de inboedel wenste te ontvangen. Ter onderbouwing van deze afspraak verwijst hij naar de door hem als productie 6 overgelegde WhatsApp gesprekken met de vriend van [eiser01] . [gedaagde01] stelt dat de accountant de waarde daarvan heeft bepaald op € 5.000,00.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot het geschil over de vraag of er sprake is van economisch eigendom overweegt de rechtbank het volgende.
[eiser01] heeft niet weersproken dat het bedrag van € 60.000,00, dat in het verdeelplan is opgenomen onder de benaming beheersvergoeding, de door [gedaagde01] in al die jaren gemaakte kosten van beheer dekt. [gedaagde01] heeft mede aan de hand van het door hem (als productie 5) overgelegde overzicht van de werkzaamheden voldoende onderbouwd dat de betreffende kosten zijn gemaakt. Uitgaande van de door [eiser01] gestelde economische eigendom van het appartement, komt de helft van deze kosten voor rekening van [eiser01] . [eiser01] stelt immers dat partijen zijn overeengekomen dat de kosten bij helfte zouden worden gedragen. Door € 60.000,00 in mindering te brengen op de netto verkoopopbrengst van het appartement, wordt de helft van deze kosten ten laste van [eiser01] gebracht. Dat betekent dat [eiser01] geen aanspraak kan maken op betaling van een bedrag van
€ 30.000,00. Er is immers geen bedrag van € 60.000,00 dat nog voor verdeling in aanmerking komt, zoals zij stelt.
4.2.
Voor wat betreft het bedrag van € 5.000,00 geldt dat [gedaagde01] deugdelijk heeft onderbouwd dat partijen hebben afgesproken dat [eiser01] een aantal van de inboedelgoederen overneemt. Het daaraan door de accountant toegekende bedrag van € 5.000,00, tegen de hoogte waarvan door [eiser01] ook geen gemotiveerd verweer is gevoerd, komt de rechtbank alleszins redelijk voor. Dit bedrag is dan ook terecht in mindering gebracht op het aandeel van [eiser01] in de overwaarde van het appartement.
4.3.
Artikel 3:173 BW is niet geschreven voor economisch mede eigendom, zodat [eiser01] niet op grond van deze bepaling aan [gedaagde01] rekening en verantwoording kan vragen voor het door hem gevoerde beheer. De rechtbank ziet ook niet in welk belang [eiser01] bij deze vordering heeft, nu zij op basis daarvan geen vordering heeft ingesteld om alsnog tot verdeling van eventuele baten en/of lasten te komen.
4.4.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat in rechte niet hoeft komen vast te staan of er sprake is van economisch eigendom, omdat ook in geval van economisch eigendom de vorderingen van [eiser01] niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.5.
[eiser01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eiseres in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot op heden begroot op € 3.006,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet eiseres
€ 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
eiseres is de wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.