ECLI:NL:RBZWB:2023:7721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
02-007391-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. Toekoen
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bankhelpdeskfraude en woningoverval met geweld door minderjarige verdachte

Op 7 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die betrokken was bij bankhelpdeskfraude en een woningoverval met geweld. De verdachte had samen met anderen in de periode van 23 september 2021 tot en met 5 oktober 2021 de aangeefster opgelicht door zich voor te doen als bankmedewerker. Tijdens deze oplichting heeft de verdachte de aangeefster weten te overtuigen om haar gegevens te verstrekken, wat resulteerde in een schade van € 44.127,00. Op 5 oktober 2021 keerde de verdachte terug naar de woning van de aangeefster om haar telefoon te stelen, waarbij hij haar bedreigde met een voorwerp dat leek op een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten en legde een onvoorwaardelijke jeugddetentie van veertien maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank wees ook een schadevergoeding van € 2.500,00 toe aan de benadeelde partij voor immateriële schade, die het gevolg was van de woningoverval. De rechtbank besloot niet het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, omdat er nog mogelijkheden waren binnen het jeugdstrafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-007391-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 november 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda
raadsvrouw mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 24 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
feit 1: in de periode van 23 september 2021 tot en met 5 oktober 2021 samen met een of meer anderen [slachtoffer] heeft opgelicht;
feit 2: op 5 oktober 2021 [slachtoffer] heeft overvallen met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de beide ten laste gelegde feiten. Zij baseert zich daarbij op de aangiften van [slachtoffer] , de verklaring van verdachte en op het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt uitgelegd hoe de bankhelpdeskfraude verbonden is aan de woningoverval. Het gebruik van een vuurwapen dan wel van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en de bedreiging met dit vuurwapen wordt ontkend door verdachte. De officier van justitie is van mening dat ook dit bestanddeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en van verdachte, behalve op deze punten, uiteenlopen. De verklaring van aangeefster is betrouwbaar. Ook komt het letsel dat zij heeft opgelopen overeen met haar verklaring. Daar komt bij dat aangeefster direct na de overval naar haar buurman is gegaan, naar de heer [naam] , tegen wie zij ook heeft gezegd dat de overvaller een vuurwapen had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit.
Feit 2:
De verdediging heeft ten aanzien van dit feit aangevoerd dat verdachte weliswaar naar de woning van aangeefster is geweest en dat hij daarbij haar telefoon heeft weggenomen, maar dat hij daarbij geen gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen en dat hij haar daarmee dus ook niet heeft bedreigd. Aangeefster is de enige directe kernbron waaruit de aanwezigheid van een vuurwapen zou moeten blijken. De verklaringen van aangeefster zijn naar de mening van de verdediging onvoldoende betrouwbaar en er zijn twijfels over de juistheid van haar waarneming. Dat zij kort na het incident tegen haar buurman heeft gezegd dat de overvaller een vuurwapen had, doet daar niets aan af. Ook is er geen vuurwapen aangetroffen. Ten aanzien van het geweldsbestanddeel resteert dan de duw die verdachte heeft gegeven. Deze geweldshandeling staat echter niet opgenomen onder de ten laste gelegde handelingen. Indien de rechtbank er niet toe komt dat een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp is getoond, staat in de tenlastelegging geen andere (dreiging met) geweldshandeling(en) opgenomen en brengt dit mee dat naar de letter van de tenlastelegging niet meer dan een eenvoudige diefstal bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde een bekennende verklaring heeft afgelegd, en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De opsomming van die bewijsmiddelen is opgenomen in Bijlage II. Er is geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de bewijsmiddelen te twijfelen.
feit 2:
Verdachte heeft bekend dat hij op 5 oktober 2021 terug naar de woning van aangeefster [slachtoffer] is gegaan, omdat hij haar telefoon nodig had voor de verificatiecode die per SMS werd verzonden. Deze code had hij nodig om te kunnen inloggen op het LiteBit-account waarnaar een deel van het geld van aangeefster eerder was overgemaakt.
Aangeefster verklaarde dat zij de deur opendeed en dat de man die voor de deur stond meteen agressief riep: “Ik moet je telefoon!” Zij zag dat hij in zijn rechterhand iets vast had dat leek op een revolver en dat dat zo groot was als een vuist. Zij zag duidelijk een loop. De man stapte naar binnen en liep tegen haar aan. Zij voelde dat de man haar vastpakte en dat hij haar richting de trap duwde. Er kwam een worsteling waarbij verdachte haar vastpakte. Aangeefster verklaarde dat zij probeerde het vuurwapen te pakken dat verdachte boven zijn hoofd hield. Zij zag dat hij het wapen van haar weg hield, maar ook op haar richtte. Zij hoorde hem schreeuwen toen hij het vuurwapen op haar richtte: “Geef me je telefoon of ik schiet je dood”. Zij herkende de man als de man die eerder bij haar was geweest in verband met de oplichting (feit 1) op 23 september 2021. Na de worsteling op de trap is de man de woonkamer ingegaan en pakte hij haar telefoon van de salontafel. Vervolgens is hij met de telefoon weggerend en heeft hij de woning verlaten.
Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster heeft vastgepakt en heeft geduwd om haar woning binnen te kunnen gaan en dat hij vervolgens haar telefoon van de salontafel heeft gepakt en deze heeft meegenomen. Verdachte heeft bekend dat hij zijn hand in de vorm van een pistool hield en dat hij tegen aangeefster heeft geschreeuwd dat hij haar telefoon moest hebben. Hij heeft ontkend dat hij een vuurwapen in zijn hand heeft gehad en dit op aangeefster heeft gericht. Volgens verdachte is het niet uitgesloten dat hij toen wel iets in zijn handen heeft gehad. Hij heeft ook ontkend dat hij heeft gezegd: “Geef me je telefoon of ik schiet je dood”.
Ten aanzien van het bestanddeel van de tenlastelegging over het gebruik van een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en de door verdachte geuite bedreiging met geweld overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van aangeefster en verdachte over wat er is gebeurd op 5 oktober 2021 zijn op veel punten vrijwel hetzelfde, maar lopen op het gedeelte van het gebruik van een vuurwapen en de bedreiging uiteen.
Aangeefster is vanaf het begin consistent in haar verklaring dat verdachte in zijn hand een vuurwapen heeft gehad en dat hij heeft gedreigd haar dood te schieten als zij haar telefoon niet zou afgeven. Hoewel er geen vuurwapen op de plaats delict is aangetroffen en er ook geen andere getuigen zijn die hebben gezien dat verdachte een wapen bij zich droeg, heeft de rechtbank geen aanleiding in het dossier aangetroffen om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Ook zijn er geen aanwijzingen in het dossier aanwezig die enige aanleiding geven om te twijfelen aan de waarneming van aangeefster. De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat er een wapen aanwezig is geweest en dat verdachte tegen aangeefster heeft geroepen: “Geef me je telefoon of ik schiet je dood!”.
Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat het ging om een vuurwapen. Wel is de rechtbank er van overtuigd dat verdachte iets in zijn hand heeft gehad dat op een vuurwapen leek om zijn bedreigende woorden kracht bij te zetten. Hij heeft dit voorwerp aan aangeefster getoond en op haar gericht. Deze verklaring komt ook overeen met de verklaring van getuige en buurman [naam] die aangeefster direct na de woningoverval heeft opgevangen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zijn handen in de vorm van een vuurwapen hield en mogelijk ook iets in zijn handen heeft gehad, sterkt de rechtbank in deze overtuiging.
De rechtbank is, gelet op de het voorgaande, dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft overvallen en dat daarbij sprake was van geweld en bedreiging van geweld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
in de periode van 23 september 2021 tot en met 5 oktober 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en ander
enwederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed
enhet ter beschikking stellen van gegevens, te weten een geldbedrag van 44.127 euro, door
- die [slachtoffer] op te bellen en/of
- zich voor te doen als bankmedewerker en/of
- die [slachtoffer] te vertellen dat er geprobeerd was een geldbedrag van haar rekening af te schrijven en/of
- die [slachtoffer] proberen te bewegen een remote desktop tool te installeren op
haar laptop en/of
- zich naar de woning van die [slachtoffer] te begeven en/of
- een remote desktop tool te installeren op de laptop van die [slachtoffer] en/of
- op de laptop van die [slachtoffer] een externe (remote) verbinding te accepteren en/of
- op de telefoon en met gegevens van die [slachtoffer] een Lite
Bit-account aan te maken en/of
- een Coinbase-account aan te maken en/of te openen en/of
- geldbedragen van de rekening van die [slachtoffer] over te maken naar meer rekeninghouders, niet zijnde [slachtoffer] , en een LiteBit account en een Coinbase
account;
2
op 5 oktober 2021 te Tilburg een telefoon, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer] te tonen en op die [slachtoffer] te richten en
- die [slachtoffer] vast te pakken en
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: “Geef me je telefoon of ik schiet je dood”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, gelet op de persoon van verdachte en de adviezen van de deskundige in deze zaak, het meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast ondanks dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten minderjarig was. Zij vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de periode dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte ten tijde van de feiten minderjarig was en dat er onvoldoende aanleiding is om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. De verdediging ziet nog een meerwaarde van het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en van het verblijf van verdachte in een justitiële jeugdinrichting. Verdachte vindt het belangrijk dat hij zijn school kan afmaken; de examens zijn gepland in mei 2024. Verder is door de verdediging aangevoerd dat het verdachte niet tegengeworpen kan worden dat hij niet eerder is vervolgd en aangehouden voor deze feiten. Dat hij nu inmiddels meerderjarig is, dient dan ook geen reden te zijn voor de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Verder heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de rol die verdachte heeft gehad bij de feiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder deze strafbare feiten zijn begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich met een aantal mededaders schuldig gemaakt aan oplichting, waarvan aangeefster het slachtoffer is geworden (feit 1). Door zich voor te doen als een bankmedewerker die de aangeefster wilde helpen bij het voorkomen van fraude, hebben verdachte en de mededaders het vertrouwen van het slachtoffer proberen te winnen en hebben zij haar op het verkeerde been gezet. Aangeefster is een alleenwonende vrouw op leeftijd en daardoor kwetsbaar. Verdachte en de mededaders zijn zelfs zover gegaan dat verdachte op 23 september 2021 naar de woning van aangeefster is gegaan. Hij heeft zich voorgesteld als een medewerker van de bank en is door aangeefster haar woning binnengelaten. Hij is meerdere uren bij aangeefster in haar woning geweest. In die tijd had aangeefster een mededader die zich ook voordeed als bankmedewerker steeds aan de telefoon en verdachte verrichtte handelingen op haar laptop en telefoon onder het mom dat hij aangeefster aan het helpen was om bankfraude te voorkomen. Ondertussen zijn er zeer grote geldbedragen, te weten in totaal € 44.127,00, afgeschreven van de bankrekening van aangeefster en overgemaakt naar andere bankrekeningen, een LiteBit-account en een Coinbase-account. Ook heeft verdachte op naam van aangeefster een LiteBit-account aangemaakt om daar vervolgens geld op over te maken. Dit LiteBite-account was gekoppeld aan het mobiele telefoonnummer van aangeefster. Na al deze handelingen heeft verdachte de woning van aangeefster met een smoes verlaten.
De dagen na de oplichting bleek verdachte en zijn mededaders niet bij het geld op de LiteBit-account te kunnen, omdat zij een verificatiecode nodig hadden die per SMS was verzonden. Deze code werd verzonden naar het mobiele telefoonnummer van aangeefster.
Verdachte is hierna op 5 oktober 2021 teruggegaan naar de woning van aangeefster en heeft haar in haar woning overvallen (feit 2). Onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en door te dreigen haar dood te schieten alsmede door haar vast te pakken, is hij de woning binnengedrongen en heeft hij haar telefoon gestolen. Aangeefster is bij deze overval gewond geraakt.
De rechtbank rekent verdachte zijn doortrapte en gewelddadige wijze van handelen ernstig aan. Uit de toelichting bij de vorderingen benadeelde partij volgt dat verdachte en zijn mededaders bij aangeefster veel stress en schaamte hebben veroorzaakt en dat die haar vertrouwen in de medemens en in het bankverkeer hebben geschaad. Verdachte heeft enkel gehandeld uit eigen gewin en die van zijn mededaders en heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de grote gevolgen voor het slachtoffer. Dat verdachte niet een echt vuurwapen in zijn hand zou hebben gehad, doet hier niets aan af. Voor aangeefster is het hoe dan ook een zeer beangstigende situatie geweest. Ook brengen dit soort feiten grote gevoelens van onveiligheid teweeg in de maatschappij en zorgen feiten zoals de bankhelpdeskfraude voor grote schade van het bankwezen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat hij eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft in het adviesrapport van 17 oktober 2023 naar voren gebracht dat er vanuit een eerder afgenomen psychologisch onderzoek door de NIFP bij verdachte geen psychiatrische- en/of ontwikkelingsstoornissen zijn vastgesteld. Er is sprake van een hoog risico op recidive. De Raad ziet op allerlei domeinen risicofactoren die de kans op recidive verhogen. Vanwege het feit dat verdachte al langere tijd niet op positieve wijze onderdeel is van de maatschappij, is er op geen enkel gebied sprake van stabiliteit en/of beschermende factoren. De delicten waarvan verdachte wordt verdacht zijn zeer ernstig te noemen. Het terugkerend patroon van vluchten op het moment dat zaken niet gaan zoals verdachte wil, vindt de Raad zeer zorgelijk en het is belangrijk dat dit doorbroken wordt om echt tot gedragsverandering te komen.
De Raad schat in dat bij zijn huidige plaatsing in de justitiële jeugdinrichting, alwaar hij ‘bovenaan in de rangorde’ lijkt te staan en hij om die reden situaties en gesprekken goed naar zijn hand kan zetten, echte diepgang en reflectie op zijn eigen aandeel hem niet lukt en de nodige gedragsverandering tot op heden uitblijft. De Raad begrijpt dat verdachte het liefst binnen een justitiële jeugdinrichting wil blijven. Dit voelt voor hem veiliger en meer vertrouwd. De Raad is echter van mening dat gezien zijn leeftijd, zijn voorgeschiedenis binnen de jeugdzorg waarbinnen hij zonder het gewenste effect alle mogelijke modaliteiten al heeft gevolgd, de ernst van de feiten waarvan hij wordt verdacht en gezien het feit dat hij zijn (antisociale) gedrag buiten zichzelf legt, de mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht zijn uitgeput. De Raad adviseert dan ook om recht te doen conform het meerderjarigenstrafrecht. Binnen een penitentiaire inrichting zijn zeker mogelijkheden voor het volgen van onderwijs. Verdachte heeft ook een aantal kwaliteiten. Zo is hij is intelligent en kan hij bijvoorbeeld erg sociaal en amicaal zijn, wat van hem een natuurlijke leider maakt. De Raad gunt het verdachte dat hij leert om dit op een positieve manier in te zetten. Binnen een penitentiaire inrichting zal de gewenste gedragsverandering meer uit hemzelf moeten komen en heeft hij niet de mogelijkheid om te vluchten, waardoor hij aan de slag moet met zichzelf. De Raad adviseert een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De medewerker van de Raad heeft ter terechtzitting dit advies gehandhaafd. Zij heeft daarbij aangegeven dat in dit advies niet is meegenomen dat in het meerderjarigenstrafrecht mogelijk een fors hogere straf kan worden opgelegd dan in het jeugdstrafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusie van de Raad en zij neemt deze conclusies mee bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat.
Toepassing artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht
In deze zaak is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Verdachte is bij vonnis van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 oktober 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Ten tijde van de sluiting van de behandeling ter terechtzitting in deze zaak was dit vonnis van het gerechtshof nog niet onherroepelijk. Aangezien de verwachting is dat dit vonnis onherroepelijk zal worden voordat dit vonnis wordt gewezen, past de rechtbank artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in het voordeel van verdachte toe.
Strafmodaliteit
De rechtbank overweegt dat de wet de mogelijkheid biedt om aan een verdachte die ten tijde van het strafbare feit 16 of 17 jaar was, toch het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
Ingevolge artikel 77b Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank dit doen indien zij daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat bij minderjarige verdachten het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat in geval van bijzondere omstandigheden hiervan kan worden afgeweken. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Hoewel de rechtbank het advies van de Raad en het standpunt van de officier van justitie in het licht van de omstandigheden begrijpt, ziet de rechtbank nog wel mogelijkheden voor verdachte binnen de kaders van het jeugdstrafrecht. Verdachte doet het goed binnen de kaders van de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker en hij kan zo nog profiteren van het daar heersende pedagogische klimaat. Bij overplaatsing op korte termijn naar een penitentiaire inrichting dienen volgens de Raad nog eerst de school en de schoolboeken te worden geregeld. De rechtbank acht het van belang dat verdachte binnen een justitiële jeugdinrichting zijn schooldiploma zal kunnen behalen zodat uiteindelijk zijn re-integratie in de maatschappij ook meer kans van slagen heeft. Naar verwachting zal verdachte na zijn jeugddetentie bovendien nog een maandenlange gevangenisstraf in een penitentiaire inrichting moeten uitzitten. Ook dit heeft de rechtbank meegewogen. In die periode kan dan ook gewerkt worden aan de gewenste gedragsverandering van verdachte zoals de Raad en de officier van justitie voor ogen hebben.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank geen meerderjarigenstrafrecht zal toepassen in deze zaak. Dit betekent dus dat de rechtbank geen toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank geeft verdachte tot slot mee dat hij met de toepassing van het jeugdstrafrecht een kans krijgt en de rechtbank gaat ervan uit dat hij de positieve ontwikkeling die hij nu laat zien verder zal voortzetten.
Op te leggen straf
Nu de officier van justitie in haar eis uitgegaan is van het meerderjarigenstrafrecht en de rechtbank verdachte zal berechten volgens het jeugdstrafrecht wijkt de rechtbank logischerwijs af van de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken Jeugd in aanmerking genomen. Voor een delict als feit 1 bestaat onder het jeugdstrafrecht geen oriëntatiepunt. Gezien de ernst van dit feit, de hoogte van het geldbedrag dat het slachtoffer is ontfutseld en omdat verdachte urenlang in de woning van het kwetsbare slachtoffer is geweest om ondertussen geld van haar rekening te halen, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt van een woningoverval. Vervolgens heeft verdachte kort daarna feit 2 gepleegd, zijnde een woningoverval in de klassieke betekenis van het woord.
Voor een woningoverval geldt als oriëntatiepunt een jeugddetentie vanaf zes maanden. Per strafverzwarende omstandigheid geldt dat daar steeds één maand bij kan worden opgeteld. Als strafverzwarende omstandigheden worden in deze zaken meegenomen: de bedreiging met een wapen (gelijkend voorwerp, feit 2), de plaats van het delict, het georganiseerde karakter van de groep (feit 1) en de kwetsbaarheid van het slachtoffer.
Het voorgaande betekent dat met het oog op deze oriëntatiepunten de rechtbank uitkomt op een jeugddetentie van zestien maanden. Met toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank een aftrek van twee maanden op zijn plaats.
De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie van veertienmaanden.
Er zal geen voorwaardelijk deel van de straf worden opgelegd. Verdachte heeft in een andere zaak een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen waarvan hij nog een detentiestraf moet uitzitten. In het voorwaardelijk deel van die opgelegde straf zijn bijzondere voorwaarden geformuleerd waaronder een behandeling van verdachte en toezicht van de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat het in deze zaak dan ook geen meerwaarde heeft om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel en een proeftijd op te leggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank gaat in de strafmaat uit van een voorlopige hechtenis van verdachte vanaf de datum dat hij in Duitsland is aangehouden, namelijk op 26 maart 2023. Hij is immers daar aangehouden in verband met de verdenking van de onderhavige strafbare feiten. Gelet op de vaste jurisprudentie dienen naar het oordeel van de rechtbank ook de dagen voorafgaand aan het moment dat hij is overgeleverd aan Nederland en hij hier in verzekering is gesteld op
28 april 2023 te worden meegerekend. De rechtbank gaat dan ook uit van een voorlopige hechtenis van 227 dagen tot aan de datum van het vonnis.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.750,00 voor beide feiten.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] kan worden toegewezen met de wettelijke rente en met de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de toe te wijzen schade met betrekking tot feit 1 dient tevens de hoofdelijkheid te worden bepaald.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraken niet geheel vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak, omdat in die zaken aanzienlijk meer geweld is gebruikt. Gezien het geringe letsel van de benadeelde is een matiging van het gevorderde bedrag op zijn plaats.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte door de feiten 1 en 2. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte ter zake van feit 1, hoe naar ook voor benadeelde, niet zonder meer mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon. De benadeelde heeft dit ook niet nader onderbouwd aan de hand van (medische) stukken. Dit betekent dat de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding van de immateriële schade ter zake van feit 1 niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade ter zake van feit 2 overweegt de rechtbank dat, zoals hierboven is overwogen, bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Gelet op de ernst en aard van het feit is er sprake van een normschending in die zin dat de persoon van de benadeelde is aangetast. Zij is immers met geweld en onder bedreiging van geweld overvallen in haar woning.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,00 immateriële schade. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd en deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77gg, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van oplichting;
feit 2:Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van veertien (14) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 2.500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening (feit 2).
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 2),
€ 2.500,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hamburger, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Bogaert, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 november 2023.