6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder deze strafbare feiten zijn begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich met een aantal mededaders schuldig gemaakt aan oplichting, waarvan aangeefster het slachtoffer is geworden (feit 1). Door zich voor te doen als een bankmedewerker die de aangeefster wilde helpen bij het voorkomen van fraude, hebben verdachte en de mededaders het vertrouwen van het slachtoffer proberen te winnen en hebben zij haar op het verkeerde been gezet. Aangeefster is een alleenwonende vrouw op leeftijd en daardoor kwetsbaar. Verdachte en de mededaders zijn zelfs zover gegaan dat verdachte op 23 september 2021 naar de woning van aangeefster is gegaan. Hij heeft zich voorgesteld als een medewerker van de bank en is door aangeefster haar woning binnengelaten. Hij is meerdere uren bij aangeefster in haar woning geweest. In die tijd had aangeefster een mededader die zich ook voordeed als bankmedewerker steeds aan de telefoon en verdachte verrichtte handelingen op haar laptop en telefoon onder het mom dat hij aangeefster aan het helpen was om bankfraude te voorkomen. Ondertussen zijn er zeer grote geldbedragen, te weten in totaal € 44.127,00, afgeschreven van de bankrekening van aangeefster en overgemaakt naar andere bankrekeningen, een LiteBit-account en een Coinbase-account. Ook heeft verdachte op naam van aangeefster een LiteBit-account aangemaakt om daar vervolgens geld op over te maken. Dit LiteBite-account was gekoppeld aan het mobiele telefoonnummer van aangeefster. Na al deze handelingen heeft verdachte de woning van aangeefster met een smoes verlaten.
De dagen na de oplichting bleek verdachte en zijn mededaders niet bij het geld op de LiteBit-account te kunnen, omdat zij een verificatiecode nodig hadden die per SMS was verzonden. Deze code werd verzonden naar het mobiele telefoonnummer van aangeefster.
Verdachte is hierna op 5 oktober 2021 teruggegaan naar de woning van aangeefster en heeft haar in haar woning overvallen (feit 2). Onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en door te dreigen haar dood te schieten alsmede door haar vast te pakken, is hij de woning binnengedrongen en heeft hij haar telefoon gestolen. Aangeefster is bij deze overval gewond geraakt.
De rechtbank rekent verdachte zijn doortrapte en gewelddadige wijze van handelen ernstig aan. Uit de toelichting bij de vorderingen benadeelde partij volgt dat verdachte en zijn mededaders bij aangeefster veel stress en schaamte hebben veroorzaakt en dat die haar vertrouwen in de medemens en in het bankverkeer hebben geschaad. Verdachte heeft enkel gehandeld uit eigen gewin en die van zijn mededaders en heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de grote gevolgen voor het slachtoffer. Dat verdachte niet een echt vuurwapen in zijn hand zou hebben gehad, doet hier niets aan af. Voor aangeefster is het hoe dan ook een zeer beangstigende situatie geweest. Ook brengen dit soort feiten grote gevoelens van onveiligheid teweeg in de maatschappij en zorgen feiten zoals de bankhelpdeskfraude voor grote schade van het bankwezen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat hij eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft in het adviesrapport van 17 oktober 2023 naar voren gebracht dat er vanuit een eerder afgenomen psychologisch onderzoek door de NIFP bij verdachte geen psychiatrische- en/of ontwikkelingsstoornissen zijn vastgesteld. Er is sprake van een hoog risico op recidive. De Raad ziet op allerlei domeinen risicofactoren die de kans op recidive verhogen. Vanwege het feit dat verdachte al langere tijd niet op positieve wijze onderdeel is van de maatschappij, is er op geen enkel gebied sprake van stabiliteit en/of beschermende factoren. De delicten waarvan verdachte wordt verdacht zijn zeer ernstig te noemen. Het terugkerend patroon van vluchten op het moment dat zaken niet gaan zoals verdachte wil, vindt de Raad zeer zorgelijk en het is belangrijk dat dit doorbroken wordt om echt tot gedragsverandering te komen.
De Raad schat in dat bij zijn huidige plaatsing in de justitiële jeugdinrichting, alwaar hij ‘bovenaan in de rangorde’ lijkt te staan en hij om die reden situaties en gesprekken goed naar zijn hand kan zetten, echte diepgang en reflectie op zijn eigen aandeel hem niet lukt en de nodige gedragsverandering tot op heden uitblijft. De Raad begrijpt dat verdachte het liefst binnen een justitiële jeugdinrichting wil blijven. Dit voelt voor hem veiliger en meer vertrouwd. De Raad is echter van mening dat gezien zijn leeftijd, zijn voorgeschiedenis binnen de jeugdzorg waarbinnen hij zonder het gewenste effect alle mogelijke modaliteiten al heeft gevolgd, de ernst van de feiten waarvan hij wordt verdacht en gezien het feit dat hij zijn (antisociale) gedrag buiten zichzelf legt, de mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht zijn uitgeput. De Raad adviseert dan ook om recht te doen conform het meerderjarigenstrafrecht. Binnen een penitentiaire inrichting zijn zeker mogelijkheden voor het volgen van onderwijs. Verdachte heeft ook een aantal kwaliteiten. Zo is hij is intelligent en kan hij bijvoorbeeld erg sociaal en amicaal zijn, wat van hem een natuurlijke leider maakt. De Raad gunt het verdachte dat hij leert om dit op een positieve manier in te zetten. Binnen een penitentiaire inrichting zal de gewenste gedragsverandering meer uit hemzelf moeten komen en heeft hij niet de mogelijkheid om te vluchten, waardoor hij aan de slag moet met zichzelf. De Raad adviseert een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De medewerker van de Raad heeft ter terechtzitting dit advies gehandhaafd. Zij heeft daarbij aangegeven dat in dit advies niet is meegenomen dat in het meerderjarigenstrafrecht mogelijk een fors hogere straf kan worden opgelegd dan in het jeugdstrafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusie van de Raad en zij neemt deze conclusies mee bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat.
Toepassing artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht
In deze zaak is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Verdachte is bij vonnis van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 oktober 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Ten tijde van de sluiting van de behandeling ter terechtzitting in deze zaak was dit vonnis van het gerechtshof nog niet onherroepelijk. Aangezien de verwachting is dat dit vonnis onherroepelijk zal worden voordat dit vonnis wordt gewezen, past de rechtbank artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in het voordeel van verdachte toe.
Strafmodaliteit
De rechtbank overweegt dat de wet de mogelijkheid biedt om aan een verdachte die ten tijde van het strafbare feit 16 of 17 jaar was, toch het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
Ingevolge artikel 77b Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank dit doen indien zij daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat bij minderjarige verdachten het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat in geval van bijzondere omstandigheden hiervan kan worden afgeweken. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Hoewel de rechtbank het advies van de Raad en het standpunt van de officier van justitie in het licht van de omstandigheden begrijpt, ziet de rechtbank nog wel mogelijkheden voor verdachte binnen de kaders van het jeugdstrafrecht. Verdachte doet het goed binnen de kaders van de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker en hij kan zo nog profiteren van het daar heersende pedagogische klimaat. Bij overplaatsing op korte termijn naar een penitentiaire inrichting dienen volgens de Raad nog eerst de school en de schoolboeken te worden geregeld. De rechtbank acht het van belang dat verdachte binnen een justitiële jeugdinrichting zijn schooldiploma zal kunnen behalen zodat uiteindelijk zijn re-integratie in de maatschappij ook meer kans van slagen heeft. Naar verwachting zal verdachte na zijn jeugddetentie bovendien nog een maandenlange gevangenisstraf in een penitentiaire inrichting moeten uitzitten. Ook dit heeft de rechtbank meegewogen. In die periode kan dan ook gewerkt worden aan de gewenste gedragsverandering van verdachte zoals de Raad en de officier van justitie voor ogen hebben.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank geen meerderjarigenstrafrecht zal toepassen in deze zaak. Dit betekent dus dat de rechtbank geen toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank geeft verdachte tot slot mee dat hij met de toepassing van het jeugdstrafrecht een kans krijgt en de rechtbank gaat ervan uit dat hij de positieve ontwikkeling die hij nu laat zien verder zal voortzetten.
Op te leggen straf
Nu de officier van justitie in haar eis uitgegaan is van het meerderjarigenstrafrecht en de rechtbank verdachte zal berechten volgens het jeugdstrafrecht wijkt de rechtbank logischerwijs af van de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken Jeugd in aanmerking genomen. Voor een delict als feit 1 bestaat onder het jeugdstrafrecht geen oriëntatiepunt. Gezien de ernst van dit feit, de hoogte van het geldbedrag dat het slachtoffer is ontfutseld en omdat verdachte urenlang in de woning van het kwetsbare slachtoffer is geweest om ondertussen geld van haar rekening te halen, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt van een woningoverval. Vervolgens heeft verdachte kort daarna feit 2 gepleegd, zijnde een woningoverval in de klassieke betekenis van het woord.
Voor een woningoverval geldt als oriëntatiepunt een jeugddetentie vanaf zes maanden. Per strafverzwarende omstandigheid geldt dat daar steeds één maand bij kan worden opgeteld. Als strafverzwarende omstandigheden worden in deze zaken meegenomen: de bedreiging met een wapen (gelijkend voorwerp, feit 2), de plaats van het delict, het georganiseerde karakter van de groep (feit 1) en de kwetsbaarheid van het slachtoffer.
Het voorgaande betekent dat met het oog op deze oriëntatiepunten de rechtbank uitkomt op een jeugddetentie van zestien maanden. Met toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank een aftrek van twee maanden op zijn plaats.
De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie van veertienmaanden.
Er zal geen voorwaardelijk deel van de straf worden opgelegd. Verdachte heeft in een andere zaak een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen waarvan hij nog een detentiestraf moet uitzitten. In het voorwaardelijk deel van die opgelegde straf zijn bijzondere voorwaarden geformuleerd waaronder een behandeling van verdachte en toezicht van de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat het in deze zaak dan ook geen meerwaarde heeft om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel en een proeftijd op te leggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank gaat in de strafmaat uit van een voorlopige hechtenis van verdachte vanaf de datum dat hij in Duitsland is aangehouden, namelijk op 26 maart 2023. Hij is immers daar aangehouden in verband met de verdenking van de onderhavige strafbare feiten. Gelet op de vaste jurisprudentie dienen naar het oordeel van de rechtbank ook de dagen voorafgaand aan het moment dat hij is overgeleverd aan Nederland en hij hier in verzekering is gesteld op
28 april 2023 te worden meegerekend. De rechtbank gaat dan ook uit van een voorlopige hechtenis van 227 dagen tot aan de datum van het vonnis.