ECLI:NL:RBZWB:2023:7728

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
C/02/413850 FA RK 23-4295
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van voogdij en voorlopige voogdij in een kinderbeschermingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2023 een nadere beschikking gegeven over de schorsing van de voogdij en de voorlopige voogdij van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige01]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, als verzoeker in deze procedure betrokken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de voogdes, [de voogdes01], niet in staat is om de voogdij over [minderjarige01] uit te oefenen, wat leidt tot een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige. De kinderrechter heeft daarom besloten om de voogdes te schorsen en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met de voorlopige voogdij over [minderjarige01] te belasten voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat het noodzakelijk is om het contact tussen [minderjarige01] en zijn moeder, [de moeder01], zo snel mogelijk te herstellen, en dat de GI moet beoordelen hoe dit contact het beste kan worden begeleid. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/413850 FA RK 23-4295
datum uitspraak: 19 september 2023
nadere beschikking van de kinderrechter over schorsing van de voogdij en voorlopige voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige01] ,geboren op [geboortedatum01] 2022 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de voogdes01] ,
hierna te noemen: de voogdes,
wonende te [woonplaats01] ,
[de pleegouders01] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats02] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
gevestigd te Middelburg,
[de moeder01] ,
hierna te noemen: [de moeder01] ,
wonende te [woonplaats02] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter verwijst naar haar mondelinge beslissing van 14 september 2023, welke beslissing op 15 september 2023 op schrift is gesteld.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de pleegvader.
Opgeroepen, maar niet verschenen is:
- de voogdes.
1.3.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [de moeder01] gesproken en naar haar mening gevraagd. [de moeder01] heeft tijdens dat gesprek haar mening kenbaar gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de moeder01] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
De kinderrechter heeft mondeling uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter verwijst voor de feiten naar de beschikking van 14 september 2023.
2.2.
Bij voornoemde beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad om zonder horen van de belanghebbenden te beslissen, afgewezen en de behandeling van het restant van de verzoeken aangehouden tot de mondelinge behandeling op 19 september 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, om de voogdes, op basis van artikel 1:331 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geheel te schorsen in de uitoefening van de voogdij ten aanzien van de persoon en/of het vermogen van [minderjarige01] aangezien er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 1:266 lid 1 aanhef en onder a of b BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen, en de GI te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige voor de duur van de schorsing (drie maanden).
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de Raad om de voogdes in de voogdij over [minderjarige01] te schorsen en de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige01] voor de duur van de schorsing (drie maanden).

4.De standpunten

4.1
De Raad handhaaft het verzoek. Het is noodzakelijk in het belang van [minderjarige01] dat de voogdes in de voogdij over [minderjarige01] wordt geschorst en de GI met de voorlopige voogdij over [minderjarige01] wordt belast. De voogdes is, mede vanwege haar eigen problematiek, niet in staat om beslissingen rondom [minderjarige01] te nemen. Om die reden ligt het stappenplan om te komen tot contactherstel tussen [de moeder01] en [minderjarige01] ook volledig stil. De voogdes is ook niet verschenen bij de mondelinge behandeling en dat zegt ook al veel. Er is sprake van een complexe situatie nu er ook geen contact meer is tussen [de moeder01] en de pleegouders en tussen [de moeder01] en [minderjarige01] . Het is noodzakelijk dat er voor [minderjarige01] een andere jeugdbeschermer wordt ingezet dan de jeugdbeschermer voor [de moeder01] . Er moet worden gezocht naar samenwerking en ook het contact tussen [de moeder01] en [minderjarige01] moet zo snel mogelijk worden hervat. Er zijn veel zorgen over de hechting tussen [de moeder01] en [minderjarige01] en ook die zorgen hebben hun weerslag op het contact. Het is aan de GI om, zodra zij belast is met de voorlopige voogdij over [minderjarige01] , te bekijken hoe het contact tussen [de moeder01] en [minderjarige01] vorm gegeven kan worden. De Raad geeft de GI mee om diens besluit om de omgang tussen [de moeder01] en [minderjarige01] zelf te begeleiden, te heroverwegen. Dit is niet wenselijk, gelet op de tegenstrijdige belangen die er spelen. De Raad adviseert, ook gelet op de verstoorde hechting tussen [de moeder01] en [minderjarige01] , om een onafhankelijke derde de omgang te laten begeleiden, waarbij gedacht kan worden aan [jeugdzorg01] .
4.2
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat de huidige jeugdbeschermer sinds afgelopen september betrokken is bij [de moeder01] . Er is sprake van een goed contact tussen de jeugdbeschermer en [de moeder01] . [de moeder01] komt haar afspraken na en durft ook moeilijke dingen te delen. De GI hoopt stapje voor stapje met [de moeder01] naar behandeling bij [zorgorganisatie01] te kunnen gaan want hulpverlening is echt noodzakelijk. Als de GI met de voorlopige voogdij over [minderjarige01] wordt belast staat er direct een jeugdbeschermer klaar die aan de slag kan gaan. De GI heeft vorige week een plan van aanpak gemaakt om te komen tot contactherstel tussen [de moeder01] en [minderjarige01] . De GI heeft voorgesteld om eens per week onder begeleiding een contactmoment te laten plaatsvinden tussen [de moeder01] en [minderjarige01] , waarbij de GI deze omgang begeleidt. [de moeder01] staat achter dit plan van aanpak.
4.3
De pleegvader heeft verteld dat het negatieve gedrag van [de moeder01] in de afgelopen periode verder is versterkt. [de moeder01] is een beschadigd meisje dat dringend hulp nodig heeft. Het moeilijke is dat [de moeder01] iedere hulpverlening buiten de deur houdt. Pleegouders kunnen in de ogen van [de moeder01] niets goed doen voor [minderjarige01] . Vanuit de pleegouders zal de deur voor [de moeder01] altijd open blijven staan maar de vraag is of [de moeder01] daar zelf wel voor openstaat. De pleegouders staan achter het verzoek om de GI met de voorlopige voogdij te belasten. Dat is in deze situatie het beste. De pleegouders staan ook achter het besluit van de GI om tot contactherstel tussen [de moeder01] en [minderjarige01] te komen. Maar dat contactherstel moet dan wel op een veilige manier gebeuren. [minderjarige01] is inmiddels gehecht aan de pleegouders en niet aan [de moeder01] dus daar moet voorzichtig mee worden omgegaan.
4.4
[de moeder01] heeft tegen de kinderrechter verteld dat zij op dit moment bij een vriend en zijn moeder inwoont. Zij hebben haar gesteund in de periode na de bevalling van [minderjarige01] . [de moeder01] staat achter het verzoek van de GI om de voogdij over [minderjarige01] over te dragen naar de GI. De voogdes is niet meer in staat om de voogdij over [minderjarige01] uit te oefenen. Het liefste wil [de moeder01] zelf het gezag over [minderjarige01] uitoefenen maar ze weet dat dat (nu) niet kan. [de moeder01] gaat momenteel naar school, ze volgt nu een BBL-traject bij [school01] . [de moeder01] heeft [minderjarige01] al lang niet meer gezien en daar heeft ze veel verdriet van. [de moeder01] staat niet achter het verblijf van [minderjarige01] bij de huidige pleegouders. Zij heeft daar zelf een nare tijd achter de rug en wil liever niet dat [minderjarige01] nog langer in hun gezin verblijft. [de moeder01] heeft vertrouwen in de huidige jeugdbeschermer van de GI. Zij heeft het gevoel dat zij alles met haar kan bespreken. Ze hoopt dat als de GI de voogdij over [minderjarige01] uit gaat oefenen er snel stappen gezet kunnen worden in het contact tussen haar en [minderjarige01] .

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:331 lid 1 sub a BW, kan de rechtbank een voogdes geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag schorsen indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 266, eerste lid aanhef en onder a of b, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.2.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:241 BW kan de kinderrechter op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming een gecertificeerde instelling belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening de minderjarige te voorzien teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de voogdes niet meer in staat is de voogdij over [minderjarige01] in te vullen zoals dat zou moeten. Zij neemt geen enkele beslissing meer over [minderjarige01] en dit lijkt niet binnen afzienbare termijn te veranderen. De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat de voogdes wordt geschorst in de uitoefening van de voogdij over [minderjarige01] . Daarnaast is het noodzakelijk dat er zo snel mogelijk weer beslissingen rondom [minderjarige01] genomen kunnen worden, waaronder het contactherstel tussen [de moeder01] en [minderjarige01] . De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat de GI met de voorlopige voogdij over [minderjarige01] wordt belast. [minderjarige01] doet het goed bij de pleegouders thuis maar de situatie dat er geen contact is tussen [minderjarige01] en zijn moeder moet zo snel mogelijk worden hersteld. Het is aan de GI om te beoordelen op welke wijze de omgang tussen [de moeder01] en [minderjarige01] weer moet worden opgestart en op welke wijze deze omgang begeleid moet worden. De kinderrechter geeft de GI ter overweging mee om de omgang tussen [de moeder01] en [minderjarige01] te laten begeleiden door een onafhankelijke derde. Dit om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen. Het is aan de GI om als professionele instantie de belangrijke beslissingen over [minderjarige01] te nemen. Iedereen is het daarover eens. Ook [de moeder01] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat ze hier achter staat. Dit alles maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de voogdes in de voogdij moet worden geschorst en dat het in het belang van [minderjarige01] is dat de GI met de voorlopige voogdij over [minderjarige01] wordt belast. Dit betekent dat het resterende deel van het verzoek van de Raad zal worden toegewezen.
5.4.
Gelet op artikel 1:241 vierde lid Burgerlijk Wetboek vervalt de maatregel van voorlopige voogdij na drie maanden, in dit geval op 19 december 2023, tenzij vóór die datum aan de rechter een definitieve voorziening in de voogdij over [minderjarige01] is verzocht. In dat geval loopt de voorlopige voogdij door totdat op het verzoek om in de definitieve voogdij te voorzien is beslist.
5.5.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
schorst [de voogdes01] , geboren op [geboortedatum02] 1969 te [geboorteplaats02] , in de uitoefening van de voogdij over [minderjarige01] met ingang van 19 september 2023;
6.2.
belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige01] de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland gevestigd te Middelburg, met ingang van 19 september 2023 en tot 19 december 2023;
6.3.
stelt vast dat de voorlopige voogdij ook ná 18 december 2023 doorloopt, indien uiterlijk op die datum een definitieve voorziening in de voogdij over [minderjarige01] is verzocht;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven door mr. Dijkman, kinderrechter, op 19 september 2023 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 6 oktober 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.