In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een omgangsregeling en gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige01]. De man, vertegenwoordigd door mr. D.S. Lösing, en de vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.S. Odink, hebben in onderling overleg overeenstemming bereikt over de zorgregeling en het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft eerder op 3 januari 2023 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en [minderjarige01] eenmaal per twee weken contact met elkaar hadden. De partijen hebben nu afgesproken dat de man [minderjarige01] bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige01] bij de man terugbrengt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige01] zijn belast en dat er geen verdere beslissing meer nodig is over het gezamenlijk gezag.
De rechtbank heeft de afspraken tussen partijen vastgelegd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct in werking kan treden. De rechtbank heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag te bevestigen afgewezen, omdat dit al in het gezagsregister was vastgelegd. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Duerink-Bottinga, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beschikking, dat binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld.