In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige01]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 7 november 2022 en zou aflopen op 7 november 2023. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren.
De moeder heeft aangegeven dat zij geen verlenging van de ondertoezichtstelling nodig vindt, omdat het goed gaat met haar en [minderjarige01] in het ouder-kindhuis waar zij verblijven. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, omdat hij vindt dat de contacten met [minderjarige01] niet onder begeleiding hoeven te plaatsvinden. De kinderrechter heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er nog zorgen zijn over het contact tussen de vader en [minderjarige01] en de samenwerking tussen de ouders. Ondanks de positieve ontwikkelingen, zoals de verhuizing naar een ouder-kindhuis en de start van omgangsbegeleiding, is de kinderrechter van oordeel dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling nog steeds zijn voldaan.
De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] te verlengen voor de duur van zes maanden, met ingang van 7 november 2023 tot 7 mei 2024. Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot een pro forma datum, waarbij de GI een schriftelijk verslag moet overleggen over de actuele stand van zaken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.