De Raad voert schriftelijk, samengevat, het volgende aan. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat hij in de opvoedsituatie bij de moeder ernstig tekort is gekomen wat betreft basale zorg en veiligheid. Hij is getuige geweest van fors huiselijk geweld en de moeder was, waarschijnlijk vanwege haar persoonlijke problematiek, onvoldoende praktisch en emotioneel beschikbaar voor [minderjarige] . Dit heeft ertoe geleid dat [minderjarige] onvoldoende geleerd heeft om zich toe te vertrouwen aan volwassenen, hij vluchtig is in contact en hij geneigd is om zelf alles te willen bepalen. Hij heeft een basale onzekerheid en twijfel over zichzelf. De eerdere (traumatische) gebeurtenissen belemmeren hem daardoor nog steeds in zijn ontwikkeling en het aangaan van positieve relaties met de pleegouders en leeftijdgenoten.
In de beschikkingen van november 2021 en april 2022 wordt door de rechtbank aangedrongen op snelle duidelijkheid wat betreft het toekomstperspectief. [minderjarige] leeft immers al lange tijd in onveiligheid en onzekerheid. Hij moet zo snel mogelijk weten waar hij gaat opgroeien. In oktober 2022, vastgelegd in een brief van november 2022, neemt de GI het opvoedbesluit dat [minderjarige] niet terug naar de moeder gaat en blijft wonen in het huidige pleeggezin. [minderjarige] voelt zich inmiddels helemaal thuis in het pleeggezin waar hij vanaf januari 2022 verblijft en daar kan hij zich verder gaan hechten, iets wat noodzakelijk is voor zijn verdere ontwikkeling. Duidelijk is geworden dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen de voor hem
aanvaardbare termijn te dragen, omdat de doelen zoals opgesteld bij start van de ondertoezichtstelling nog onveranderd zijn en de inschatting is dat de moeder, door haar persoonlijke problematiek en omdat zij hulpverlening niet accepteert, niet in staat is om [minderjarige] de veiligheid, zorg en aandacht te geven die hij nodig heeft om zich te ontwikkelen. Ondanks intensieve inspanningen vanuit zowel eerdere hulpverlening als hulpverlening tijdens de ondertoezichtstelling, is de conclusie dat de situatie van de moeder niet verbeterd is. Er is zelfs al ruim een half jaar geen enkel contact meer tussen de moeder en [minderjarige] .
Gelet op het voorgaande is volgens de Raad een ondertoezichtstelling met machtiging tot uithuisplaatsing niet langer de meest passende maatregel. Immers een terugplaatsing bij de moeder is niet meer aan de orde. Bovendien hebben [minderjarige] en de moeder behoefte aan duidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige] . Voor [minderjarige] is een voogdijmaatregel een extra bevestiging van de perspectief biedende plaatsing. Pleegouders kunnen hem hierdoor ook emotioneel de bevestiging geven dat hij bij hen mag blijven wonen. Bovendien kunnen praktische zaken sneller geregeld worden. De Raad heeft geconcludeerd dat de moeder onmachtig is om haar verantwoordelijkheid te kunnen nemen en het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. In de visie van de Raad lijkt het hoogst haalbare een ontspannen en zo regelmatig mogelijk contact tussen de moeder en [minderjarige] .
In het belang van [minderjarige] moet de GI de voogdij over hem krijgen. De pleegouders willen niet met de voogdij over [minderjarige] belast worden aangezien zij een neutrale instantie voor hem noodzakelijk achten, die het contact met de moeder onderhoudt aangaande de bezoekregeling en regelzaken voor [minderjarige] . De pleegouders willen zich volledig blijven richten op [minderjarige] en hebben hierin zowel ondersteuning als regie nodig. De GI en pleegzorg vinden dat door de forse en complexe problematiek van de moeder en de begeleidingsbehoeften van pleegouders, een neutrale professionele instantie het best belast kan worden met de voogdij. De Raad sluit zich hierbij aan en vindt het in het belang van [minderjarige] dat de GI wordt belast met de voogdij als neutrale partij.