ECLI:NL:RBZWB:2023:779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_234 en 22_235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van omgevingsvergunningen voor woningrenovatie in beschermd stadsgezicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep gaat tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor omgevingsvergunningen voor de renovatie van zijn woning. De eiser had op 5 januari 2021 een aanvraag ingediend voor diverse werkzaamheden aan zijn woning, maar deze aanvraag werd gedeeltelijk afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. De rechtbank behandelt de beroepen van eiser tegen de besluiten van het college, waarbij de vergunningen voor bepaalde werkzaamheden zijn geweigerd.

De rechtbank constateert dat de eiser op 14 april 2021 een deel van zijn aanvraag heeft ingetrokken en dat het college op 4 mei 2021 en 20 juli 2021 beslissingen heeft genomen die de vergunningen gedeeltelijk verlenen en gedeeltelijk weigeren. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank stelt vast dat het college terecht heeft geoordeeld dat voor de aangevraagde werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is, omdat de werkzaamheden plaatsvinden in een beschermd stadsgezicht. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving strikte eisen stelt aan vergunningvrij bouwen in dergelijke gebieden.

De rechtbank concludeert dat het college de vergunningen terecht heeft geweigerd, omdat de plannen niet voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft geen tegenadvies ingebracht en de rechtbank oordeelt dat het college het advies van de welstands- en monumentencommissie op zorgvuldige wijze heeft overwogen. De uitspraak van de rechtbank bevestigt dat de bestreden besluiten in stand blijven en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van andere kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/234 en 22/235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. C.J. Dekker),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college)
(gemachtigden: mr. L.P Koster-Braad en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzing van de aanvragen van eiser.
1.1
Eiser heeft op 5 januari 2021 een aanvraag ingediend voor het renoveren van zijn woning aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] . Op 14 april 2021 heeft eiser in overleg met het college de aanvraag gedeeltelijk ingetrokken. Het college heeft op 4 mei 2021 op deze aanvraag besloten en de vergunning gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd. Op 18 april 2021 heeft eiser een tweede aanvraag ingediend. Op 20 juli 2021 heeft het college besloten de hierbij aangevraagde vergunning gedeeltelijk te verlenen en gedeeltelijk te weigeren. Op 6 december 2021 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de besluiten van 4 mei 2021 en 20 juli 2021 in stand gelaten.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen op 3 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
Feiten
4. Op 5 januari 2021 dient eiser een aanvraag omgevingsvergunning in voor diverse werkzaamheden om zijn woning te renoveren.
4.1
Op 14 april 2021 trekt eiser een aantal onderdelen van zijn aanvraag in. Op 18 april dient hij een nieuwe aanvraag omgevingsvergunning in.
4.2
Op 4 mei 2021 beslist het college op de aanvraag van 5 januari 2021. Daarbij worden de volgende onderdelen vergund:
het plaatsen van kunststof kozijnen in het achterhuis;
het plaatsen van een dakkapel aan de noordzijde van het voorhuis.
De volgende onderdelen worden geweigerd:
de renovatie van het dak van het voorhuis;
het plaatsen van zonnepanelen;
het realiseren van een dakopbouw op het trappenhuis;
het realiseren van een dakkapel aan de zuidzijde van het voorhuis
4.3
Op 14 juni 2021 maakt eiser bezwaar tegen de gedeeltelijke weigering van zijn aanvraag van 5 januari 2021.
4.4
Op 20 juli 2021 beslist het college op de aanvraag van 18 april 2021. Daarbij worden de volgende onderdelen vergund:
het vervangen van de kozijnen in het voorhuis;
het toepassen van buitengevelisolatie aan het voor- en achterhuis;
het bouwen van een fietsenschuur en een fietspoort.
De volgende onderdelen worden geweigerd:
het realiseren van een dakraam aan de noordzijde;
het plaatsen van een lichtstraat;
het realiseren van een dakkapel op het achterhuis.
4.5
Op 25 augustus 2021 maakt eiser bezwaar tegen de gedeeltelijke weigering van zijn aanvraag van 18 april 2021.
4.6
Op 25 oktober 2021 worden de bezwaren behandeld door de commissie bezwaarschriften die adviseert de bezwaren ontvankelijk en ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten in stand te laten.
4.7
Op 6 december 2021 besluit het college in overeenstemming met de adviezen van de commissie bezwaarschriften.
4.8
op 13 januari 2022 ontvangt de rechtbank de beroepschriften tegen deze besluiten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de aanvragen om een omgevingsvergunning voor het renoveren van de woning aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] gedeeltelijk heeft geweigerd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1
Het beroep van eiser is niet gericht tegen het bestreden besluit voor zover daarin de bij de primaire beslissingen verleende vergunningen in stand zijn gelaten. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet. Eiser heeft, zowel in bezwaar als in beroep, geen inhoudelijke gronden ingediend tegen de weigering met betrekking tot het realiseren van een dakopbouw op het trappenhuis, een dakkapel aan de zuidzijde van het voorhuis en het plaatsen van een lichtstraat. In het advies van de commissie bezwaarschriften en de beslissing van het college is hierover dan ook niets overwogen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat ook die weigeringen niet meer in geschil zijn.
2.2
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.De bestreden besluiten kunnen in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
Het geschil tussen partijen gaat dan nog over de weigering van de vergunning voor de volgende werkzaamheden:
de renovatie van het dak van het voorhuis;
het plaatsen van zonnepanelen;
het realiseren van een dakraam aan de noordzijde van het voorhuis;
het realiseren van een dakkapel op het achterhuis.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Is vergunning vereist voor de verschillende besluitonderdelen?
5. Eiser stelt dat voor veel activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning is geweigerd, ook geen vergunning nodig is. Activiteiten in het achtererfgebied zijn veelal vergunningsvrij. Het college merkt het achtererfgebied ten onrechte deels aan als zijerfgebied, waardoor de activiteiten die op het achtererfgebied vergunningsvrij zijn, dat volgens het college niet zijn.
5.1
Het college vindt dat voor alle aangevraagde activiteiten een omgevingsvergunning nodig is omdat de dakvlakken waarop deze plaatsvinden geen achterdakvlak zijn maar, vanwege de oriëntatie van de dakvlakken ten opzichte van de voorgevel, zijdakvlakken én, voor zover het betreft de in overweging 2.3. onder a, c en d genoemde werkzaamheden, omdat deze (voor zover het a betreft deels) plaatsvinden in een dakvlak dat naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd.
5.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De binnenstad van [plaatsnaam] , waaronder het perceel van eiser, is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Artikel 4a van het Bor beperkt de mogelijkheden tot vergunningsvrij bouwen in het beschermd stadsgezicht fors.
Eiser sluit aan bij het begrip achtererfgebied.
Dat helpt hem niet omdat it begrip niet voorkomt in artikel 4a van Bijlage II van het Bor. Daarvoor heeft de wetgever blijkens de memorie van toelichting bewust gekozen:
“Om die reden is bij de verruiming van de vergunningvrije bouwmogelijkheden in beschermde stads- en dorpsgezichten in artikel 4a, tweede lid, onderdeel b, onder 3°, uitdrukkelijk de bepaling opgenomen dat het moet gaan om bouwen op erf aan de achterkant van het hoofdgebouw, dat niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw. Niet is aangesloten bij het begrip «achtererfgebied»,” [1] .Het college heeft terecht geconcludeerd dat de werkzaamheden geen van alle plaatsingen op of aan een “achterdakvlak”, zodat alleen al daarom de regel van artikel 4a, tweede lid, aanhef en onder b van Bijlage II deze bouwwerken niet vergunningsvrij maken. De rechtbank wijst erop dat ingevolge artikel 2 onder 4 van Bijlage 2, dat van toepassing kan zijn ingeval er geen aanwijzing als beschermd stads- en dorpsgezicht van toepassing is, een dakkapel in een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningsvrij is duidt erop dat ook de wetgever een andere betekenis aan het zijdakvlak toekent dan aan het achterdakvlak.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vraag of het plantsoen al dan niet openbaar toegankelijk is en betreden kan worden, niet relevant is.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor alle werkzaamheden waarvoor vergunning is aangevraagd een vergunning nodig is.
Had het college vergunning moeten verlenen?
6. Eiser stelt dat het college, voor zover al vergunning nodig is, de vergunning niet had kunnen weigeren omdat onvoldoende is onderbouwd dat de plannen niet voldoen aan redelijke eisen van welstand.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is het college niet aan een welstandsadvies gebonden en ligt de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf. Het college mag op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. De rechtbank is niet gebleken dat het advies in strijd is met de welstandsnota. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd. Vast staat dat eiser geen tegenadvies heeft ingebracht.
De rechtbank dient te beoordelen of de door eiser aangevoerde gronden voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop opleveren. [2] In de besluiten van respectievelijk 4 mei 2021 en 20 juli 2021 is per onderdeel aangegeven waarom niet wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand. Het college heeft inzichtelijk gemaakt waarom de welstands- en monumentencommissie niet in kan stemmen met de vergunningverlening, waar nodig met verwijzingen naar de welstandsnota. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom dit advies onzorgvuldig zou zijn en waarom het college zijn besluit niet op dit advies mag baseren. Het college mocht dus het advies van de welstands- en monumentencommissie aan zijn besluit tot weigering van de omgevingsvergunningen ten grondslag leggen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de vergunning terecht heeft geweigerd en dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van andere kosten die zijn gemaakt in verband met het beroepschrift is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 6 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Art.4a
2.Onverminderd artikel 5, zijn de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in een beschermd stads- of dorpsgezicht, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in:
artikel 2, onderdelen 1 en 2, of
artikel 2, onderdelen 4 tot en met 21, of artikel 3 voor zover het betreft:
1°.inpandige veranderingen,
2°.een verandering van een achtergevel of achterdakvlak, mits die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd,
3°.een bouwwerk op erf aan de achterkant van een hoofdgebouw, mits dat erf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, of
4°.een bouwwerk op gronden die onderdeel zijn van openbaar toegankelijk gebied.

Voetnoten

1.Staatsblad 2011, 339, toelichting bij artikel 4a bij Bijlage II van het Bor.
2.AbRS 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:171