ECLI:NL:RBZWB:2023:7791

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
BRE - 22_3895 en 22_5115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en gebruik van openbare weg tijdens schorsing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 8 november 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting opgelegd, alsook boetes. De eerste naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 11 februari 2021 tot en met 4 januari 2022, en de tweede van 5 april 2022 tot en met 4 juli 2022. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de eerste naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, maar vermindert de boete bij deze aanslag tot € 422,50. De rechtbank oordeelt dat de tweede naheffingsaanslag ook terecht is opgelegd, omdat belanghebbende de motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak van 5 april 2022 tot en met 4 juli 2022 niet tijdig heeft betaald. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van 12 augustus 2022 voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking van de eerste naheffingsaanslag, maar verklaart het beroep met betrekking tot de tweede naheffingsaanslag ongegrond. Belanghebbende krijgt het betaalde griffierecht terug, maar er worden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3895 en 22/5115

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats], belanghebbende,
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 12 augustus 2022 en 7 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd:
  • een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 11 februari 2021 tot en met 4 januari 2022 van € 845 (hierna: de eerste naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking een boete van € 845;
  • een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 5 april 2022 tot en met 4 juli 2022 van € 290 (hierna: de tweede naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking een boete van € 55.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Belanghebbende heeft zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking bij de tweede naheffingsaanslag terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd. De boetebeschikking bij de eerste naheffingsaanslag moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is vanaf 5 oktober 2020 houder van een motorrijtuig van het merk en type Mercedes Benz SL 500 cabriolet met [kenteken] in de kleur zwart (hierna: de auto). De geldigheid van het kentekenbewijs is in verschillende perioden geschorst geweest, waaronder de perioden 11 februari 2021 tot en met 3 augustus 2021, 21 oktober 2021 tot en met 10 mei 2022 en vanaf 2 november 2022.
4.1.
Aan belanghebbende is een rekening motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 5 oktober 2021 tot en met 4 januari 2022 gezonden. Omdat belanghebbende de geldigheid van het kentekenbewijs heeft geschorst met ingang van 21 oktober 2021 is aan belanghebbende een creditnota voor een gedeelte van de in rekening gebrachte motorrijtuigenbelasting verzonden. Belanghebbende heeft de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het voornoemde tijdvak niet tijdig betaald. De inspecteur belanghebbende met dagtekening 22 december 2021 daarom een verzuimmededeling aan belanghebbende gezonden, waarin belanghebbende is geïnformeerd over het geregistreerde verzuim.
4.2.
Vervolgens is op 23 december 2021 op of omstreeks 15:13 uur via camerabeelden op de N281 geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg. Naar aanleiding van deze constatering heeft de inspecteur aan belanghebbende de eerste naheffingsaanslag motorijtuigenbelasting en de eerste boetebeschikking opgelegd.
4.3.
Aan belanghebbende is met dagtekening 4 april 2022 een rekening motorrijtuigenbelasting van € 290 over het tijdvak 5 april 2022 tot en met 4 juli 2022 gezonden. Omdat belanghebbende deze verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, heeft de inspecteur de tweede naheffingsaanslag en de tweede boetebeschikking opgelegd.
4.4.
Belanghebbende heeft in beroep een verklaring overgelegd van [naam 1] en [naam 2] waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat vermeld:
“Dat bovenstaande personen op 23 december 2021 vanaf ongeveer 11 uur tot en met 17 uur op het adres verbleven als bezoek in verband met de aanstaande verjaardag van [naam 3]. Tijdens dit bezoek heb ik zijn MB 500 zien staan, was aangesloten op de oplader voor de accu en is [naam 3] niet weg geweest van huis, noch zijn auto tussen dit tijdstip. Verder kan voor U van belang zijn, dat er een reclamestikker op de achteruit zit van zijn [bedrijf].”

Motivering

Vooraf; griffierecht
5. Belanghebbende heeft ter zake van het beroep met zaaknummer 22/5115 verzocht om een vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het verzoek is in een voorlopige beoordeling afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om een vrijstelling van betaling van het griffierecht op goede gronden afgewezen. Op basis van de namens belanghebbende verstrekte gegevens voldoet belanghebbende niet aan de criteria voor betalingsonmacht. Belanghebbende heeft dus terecht griffierecht ter zake van het beroep met zaaknummer 22/5115 betaald.
De eerste naheffingsaanslag en de gelijktijdig vastgestelde boetebeschikking (22/3895)
De eerste naheffingsaanslag
6. Het houden van een personenauto is belast met motorrijtuigenbelasting. [1] Deze belasting wordt niet geheven voor een motorrijtuig waarvan het kenteken is geschorst. [2] Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing, kan de belasting worden nageheven. [3] Daarbij wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is gemaakt. [4] Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig houdt, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven. [5]
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat op de inspecteur de last rust te bewijzen dat tijdens de periode van schorsing met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. De inspecteur heeft daartoe een controlefoto overgelegd met datum 23 december 2021 en tijdstip 15:13 uur waarop een donkerkleurige personenauto is te zien met het [kenteken]. Op de foto is te zien dat de auto een personenauto is van het merk Mercedes.
6.2.
Belanghebbende stelt dat de eerste naheffingsaanslag ten onrechte aan haar is opgelegd. Zij betwist dat tijdens de schorsing met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. Zij stelt – in de kern weergegeven – dat met de auto op de controledatum niet kon worden gereden omdat deze op die dag zonder banden op blokken in de garage van de heer [naam 3] stond en de accu’s uit de auto waren genomen. Daarnaast stelt belanghebbende dat de heer [naam 3], de bestuurder van belanghebbende, op het controletijdstip de auto niet kan hebben bestuurd omdat hij op dat moment thuis was. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een verklaring overgelegd van [naam 1] en [naam 2] (zie 4.3.). Belanghebbende vermoedt dat op de controlefoto een andere auto met valse kentekenplaten te zien is. Bevestiging van dit vermoeden vindt belanghebbende in de omstandigheid dat er op de auto op de controlefoto geen sticker op de achterzijde van de auto is te zien, terwijl er op haar auto wel een reclamesticker van zijn bedrijf zit. Belanghebbende heeft ook een proces-verbaal van haar aangifte bij de politie met betrekking tot het gebruik van valse kentekenplaten overgelegd.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, aan de hand van de controlefoto, aannemelijk gemaakt dat gedurende de periode van schorsing gebruik van de weg is gemaakt met de auto. Zowel het kenteken als het merk van het waargenomen voertuig stemmen overeen met die van de auto. Verder heeft het geconstateerde voertuig, evenals de auto, een donkere kleur. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank de waarneming door middel van camerasysteem op de N281 voldoende betrouwbaar om aannemelijk te achten dat op 23 december 2021 om 15:13 uur op de N281 de auto is waargenomen.
6.4.
De verklaring van belanghebbende dat op de dag van de controle niet met de auto kon worden gereden en de verklaring van [naam 1] en [naam 2], zijn naar het oordeel van de rechtbank– tegenover de waarneming die blijkt uit de controlefoto – van onvoldoende gewicht om aannemelijk te achten dat op het controlemoment met de auto geen gebruik is gemaakt van de weg. De omstandigheid dat de auto op de dag van de controle zonder banden op blokken in de garage van de heer [naam 3] stond en de accu’s uit de auto waren genomen, wordt niet ondersteund met enig bewijsstuk. Integendeel zelfs, uit de verklaring van [naam 1] en [naam 2] blijkt niet dat de auto zonder banden op blokken in de garage stond en zij verklaren juist dat de auto was aangesloten aan de acculader. Verder heeft de inspecteur er nog op gewezen dat de heer [naam 3] in een eerdere fase heeft verklaard dat [naam 1] en [naam 2] bij hem aan het werk waren, terwijl zij in de verklaring hebben aangeven bij de heer [naam 3] op bezoek te zijn geweest voor zijn aanstaande verjaardag. De rechtbank is het met de inspecteur eens dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [naam 1] en [naam 2]. Zelfs indien de rechtbank uitgaat van de juistheid van de verklaring van [naam 1] en [naam 2], kan de desbetreffende verklaring slechts dienen ter onderbouwing van de stelling dat de heer [naam 3] op 23 december 2021 niet zelf met de auto gereden heeft respectievelijk gereden kan hebben. Deze verklaring sluit niet uit dat iemand anders op deze datum met de auto gereden heeft. Ook indien laatstgenoemd geval zich voorgedaan zou hebben, is belanghebbende, als houder van de auto, terecht als belastingplichtige voor de MRB aangemerkt [6] aangezien niet aannemelijk gemaakt is dat de auto feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking van een ander heeft gestaan. [7]
6.5.
De stelling van belanghebbende dat de kentekenplaat die op de controlefoto is vastgelegd, vervalst is, acht de rechtbank niet aannemelijk. Aan dit oordeel legt de rechtbank ten grondslag dat de inspecteur onweersproken heeft gesteld dat ter zake van de auto in de periode dat deze auto in belanghebbendes bezit is geen andere naheffingsaanslagen zijn opgelegd of boetebeschikkingen zijn afgegeven ter zake van het weggebruik tijdens de schorsing, wat wel te verwachten zou zijn indien iemand met een andere auto met vervalste kentekenplaten zou rijden, en dat belanghebbende – behalve haar aangifte bij de politie – geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen wijzen op vervalsing van de kentekenplaat.
6.6.
De rechtbank gaat verder voorbij aan de stelling van belanghebbende dat de waargenomen auto niet haar auto kan zijn vanwege het ontbreken van een sticker aan de achterzijde van de auto. Belanghebbende heeft weliswaar een foto van de auto overgelegd waarop te zien is dat er een sticker op de achterzijde van de auto zit. Deze foto is echter ongedateerd. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen of de sticker ook al op het controlemoment op de auto zat. Belanghebbende heeft ook geen andere stukken overgelegd waaruit dat wel kan worden afgeleid. Dat betekent dat belanghebbende – tegenover de betwisting door de inspecteur – niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op het controlemoment een sticker op de achterzijde van de auto zat en dat het waargenomen voertuig om die reden niet haar auto kan zijn.
6.7.
Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank de eerste naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. De inspecteur heeft bij de berekening van de naheffingsaanslag rekening gehouden met de betaalde belasting over de periodes 5 januari 2021 tot en met 10 februari 2021 en 4 augustus 2021 tot en met 20 oktober 2021. Naar het oordeel van de rechtbank is de eerste naheffingsaanslag ook tot het juiste bedrag vastgesteld.
Boete bij de eerste naheffingsaanslag
7. De inspecteur kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing, naast de nageheven belasting een verzuimboete opleggen. [8] De boete is in overeenstemming met de wettelijke bepalingen opgelegd. Het beboetbaar feit is naar het oordeel van de rechtbank begaan. De rechtbank acht namelijk – gelet op de overwegingen onder 6.3. tot en met 6.6. – bewezen dat gedurende de schorsingsperiode met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder motorrijtuigenbelasting te hebben voldaan. De boete is dan ook terecht opgelegd. Opmerking verdient daarbij dat opzet of schuld niet vereist is en dat het geen rol speelt dat belanghebbende het beboetbare feit voor het eerst heeft begaan. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas), maar gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is.
7.1.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de boete in dit geval passend en geboden is. Per 1 juli 2021 is paragraaf 34, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 gewijzigd en is daarin bepaald dat de verzuimboete in beginsel maximaal 50% (in plaats van 100%) bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald. De rechtbank zal de boete – in overeenstemming met het beleid van de Belastingdienst en het nadere standpunt van de inspecteur – daarom verminderen tot € 422,50. Andere feiten en omstandigheden die aanleiding geven voor verdere matiging van de boete zijn de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht een boete van € 422,50 gelet op alle omstandigheden van het geval in dit geval passend en geboden.
Tweede naheffingsaanslag en de gelijktijdige vastgestelde boetebeschikking (22/5115)
De tweede naheffingsaanslag
8. Voor de heffing van motorrijtuigenbelasting wordt de schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs als beëindigd beschouwd met ingang van de laatste dag van het tijdvak waarin gebruik van de weg met het motorrijtuig is gemaakt. [9] Gelet op het overwogene onder 6.3. tot en met 6.6. acht de rechtbank aannemelijk dat tijdens de schorsing met het motorrijtuig gebruik van de weg is gemaakt. Dat betekent dat de schorsing vanaf 4 januari 2022, zijnde de laatste dag van het tijdvak waarin gebruik van de weg met het motorrijtuig is gemaakt, als beëindigd wordt beschouwd. Dat betekent ook dat belanghebbende als houder van het motorrijtuig vanaf het eerst volgende tijdvak, beginnend op 5 januari 2022, weer motorrijtuigenbelasting op aangifte moest voldoen.
8.1.
Als hoofdregel geldt dat de belasting moet zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak. [10] Het tijdvak waarover motorrijtuigenbelasting moet worden betaald is drie maanden. [11] Als de motorrijtuigenbelasting die op aangifte moet worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald kan die belasting door de inspecteur worden nageheven. [12]
8.2.
Belanghebbende heeft de motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak 5 april 2022 tot en met 4 juli 2022 niet voor aanvang van het tijdvak noch binnen de in de rekening gestelde termijn voldaan. Gesteld noch gebleken is dat de geldigheid van het kenteken in de periode tussen 4 januari 2022 en 5 april 2022 opnieuw is geschorst. Dat betekent dat de inspecteur de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 5 april 2022 tot en met 4 juli 2022 mocht naheffen.
8.3.
Gelet op het voorgaande is de tweede naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
Boete bij de tweede naheffingsaanslag
9. De inspecteur kan aan de belastingplichtige een verzuimboete opleggen indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet tijdig heeft betaald. [13] Op grond van paragraaf 33, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur bij een betalingsverzuim een boete op van 1 procent van het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR, zijnde in 2021 € 5.514, tenzij belanghebbende in de periode van één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, niet eerder in verzuim is geweest. Bij een eerste verzuim wordt geen boete opgelegd, maar een verzuimmededeling verzonden.
9.1.
Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting over het tijdvak 5 april 2022 tot en met 4 juli 2022 niet tijdig op aangifte voldaan. Dat betekent dat belanghebbende in verzuim is en de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende is opgelegd.
9.2.
Belanghebbende stelt dat aan haar geen boete kan worden opgelegd omdat het kentekenbewijs van de auto was geschorst. Zoals de rechtbank hiervoor onder 8 heeft overwogen is de schorsing met ingang van 4 januari 2022 beëindigd. Belanghebbende was – gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 8.1. en 8.2. – belasting verschuldigd over het tijdvak 5 april 2022 tot en met 4 juli 2022.
9.3.
Verder stelt belanghebbende dat aan haar geen boete kan worden opgelegd omdat de inspecteur voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag en boete geen aanmaning aan haar heeft verzonden. Ook deze stelling kan belanghebbende niet baten. Voor het opleggen van de onderhavige verzuimboete is niet vereist dat de inspecteur belanghebbende eerst aanmaant.
9.4.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de boete passend en geboden is. De rechtbank constateert dat belanghebbende in een periode van één jaar voorafgaand aan het onderhavige verzuim reeds eerder in verzuim is geweest. Ter zake van dit eerdere verzuim is aan belanghebbende ook een verzuimmededeling gezonden (zie 4.1.). Dat betekent dat de inspecteur de boete van € 55 in overeenstemming met zijn beleid heeft opgelegd. De rechtbank acht een boete van € 55 – gelet op alle omstandigheden van het geval – in dit geval passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep met betrekking tot de eerste naheffingsaanslag (zaaknummer 22/3895) is gegrond voor zover het betrekking heeft op de boetebeschikking en ongegrond voor het overige. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 12 augustus 2022 voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking. Het beroep met betrekking tot de tweede naheffingsaanslag (zaaknummer 22/5115) is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven en ook de boetebeschikking bij de tweede naheffingsaanslag in stand blijft. De boetebeschikking bij de eerste naheffingsaanslag wordt verminderd tot € 422,50. Omdat het beroep met zaaknummer 22/3895 gegrond is, krijgt belanghebbende het door haar ter zake van dat beroep betaalde griffierecht terug. Belanghebbende heeft geen proceskosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer 22/5115 ongegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer 22/3895 gegrond voor zover het betrekking heeft op de boetebeschikking en voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 12 augustus 2022 voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;
  • vermindert de boetebeschikking bij de eerste naheffingsaanslag tot € 422,50;
  • bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 aan haar moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 8 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [14]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, en artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
2.Artikel 19, eerste lid, van de Wet MRB.
3.Artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB.
4.Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB.
5.Artikel 35, derde lid, van de Wet MRB.
6.Overeenkomstig artikel 6 van de Wet MRB.
7.Artikel 8 van de Wet MRB.
8.Op basis van artikel 37 van de Wet MRB 1994, gelezen in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
9.Artikel 35, zesde lid, van de Wet MRB.
10.Artikel 15, eerste lid, van de Wet MRB.
11.Artikel 10 van de Wet MRB.
12.Artikel 20, eerste lid, van de AWR.
13.Artikel 67c van de AWR.
14.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.