ECLI:NL:RBZWB:2023:7796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
C/02/411607 / FA RK 23-3236
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling voor minderjarige in pleegzorg

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind, dat in een pleeggezin verblijft. De moeder, die het eenhoofdig ouderlijk gezag over het kind heeft, verzocht om een omgangsregeling die zou leiden tot onbegeleide omgang. De minderjarige, geboren in 2011, verblijft sinds zijn vijf maanden bij de pleegouders en heeft in het verleden onder toezicht gestaan. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat de minderjarige heeft aangegeven dat hij het contact met zijn moeder stapsgewijs en onder begeleiding wil opbouwen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is om de omgang eerst onder begeleiding te herstellen, en dat dit moet gebeuren via de betrokken zorgorganisatie, die al langer bij de minderjarige betrokken is. De rechtbank benadrukte het belang van een goede verstandhouding tussen de moeder en de pleegouders, en dat de moeder een belangrijke rol blijft spelen in het leven van de minderjarige. De rechtbank hoopt dat de moeder kan instemmen met de voorgestelde begeleiding, zodat de omgang kan worden hersteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/411607 / FA RK 23-3236
Datum uitspraak: 7 november 2023
Beschikking over vaststelling omgangsregeling
in de zaak van
[De moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg,
tegen
[pleegouder 1]en
[pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [plaats] ,
zonder advocaat,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • het op 29 juni 2023 ingekomen verzoekschrift van de moeder tot vaststelling omgang, met producties;
  • de op 2 augustus 2023 ingekomen brief van [naam 1] , pleegzorgwerker bij [zorgorganisatie] ;
  • de brief van 30 oktober 2023 van mr. Minkels.
1.2.
Op 11 oktober 2023 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Minkels;
  • de pleegouders;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 9 oktober 2023 heeft [minderjarige] zijn mening over het verzoek aan de kinderrechter kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] is uit huis geplaatst toen hij vier maanden oud was. Sinds dat hij vijf maanden oud is, verblijft [minderjarige] bij de pleegouders.
2.3.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld geweest van 23 juli 2011 tot 21 juli 2018. Gedurende die periode verbleef [minderjarige] op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders. Vanaf 21 juli 2018 is deze plaatsing van [minderjarige] op vrijwillige basis voortgezet.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen, waarbij zij gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar:
  • vier weken achtereenvolgens op zaterdag van 10.00 uur tot en met 12.00 uur;
  • vervolgens vier weken achtereenvolgens op zaterdag van 10.00 uur tot en met 18.00 uur;
  • vervolgens acht weken achtereenvolgens op zaterdag van 10.00 uur tot en met zondag 12.00 uur;
  • vervolgens acht weken achtereenvolgens op zaterdag van 10.00 uur tot en met zondag 18.00 uur;
  • vervolgens acht weken achtereenvolgens op vrijdag uit school tot en met zondag 18.00 uur;
  • vervolgens acht weken achtereenvolgens op vrijdag uit school tot en met maandag naar school toe alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg met pleegouders te verdelen;
  • vervolgens acht weken achtereenvolgens op vrijdag uit school tot en met maandag naar school toe en de woensdag uit school tot en met 18.00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg met pleegouders te verdelen;
  • vervolgens een regeling vast te stellen tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij [minderjarige] week om week bij moeder verblijft (de ene week bij moeder en de andere week bij pleegouders), waarbij het wisselmoment plaatsvindt op de vrijdag om 18.00 uur alsmede te bepalen dat [minderjarige] gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij moeder verblijft, in onderling overleg met de pleegouders te verdelen.
3.2.
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Namens en door de moeder is, samengevat, aangevoerd dat er jarenlang sprake is geweest van een uitgebreide omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] . Op basis daarvan hadden zij dagelijks fysiek contact met elkaar, ook met overnachtingen. Echter, eind 2021 is het contact tussen de moeder en de pleegouders verstoord geraakt, waarna de frequentie van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] is verminderd en de omgang op een gegeven moment enkel onder begeleiding plaatsvond. Het is de moeder in de afgelopen twee jaren niet gelukt om met de pleegouders afspraken te maken over het uitbreiden van de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] . Volgens de moeder heeft zij in juni 2023 voor het laatst fysiek contact gehad met [minderjarige] . Wel hebben zij vrijwel dagelijks contact met elkaar gehad via (video)bellen. De moeder wil graag toewerken naar een verdeling op basis van co-ouderschap. Het contact met [zorgorganisatie] (pleegzorg) verliep moeizaam, omdat [zorgorganisatie] enkel wil inzetten op begeleid contact, terwijl de moeder dat niet nodig vindt. De moeder vindt het ook vervelend dat zij zichzelf steeds moet bewijzen. Zij is haar vertrouwen in [zorgorganisatie] dan ook verloren. De moeder betwist bovendien dat [minderjarige] enkel onder begeleiding contact met haar wil hebben. [minderjarige] heeft dat namelijk nooit tegen haar gezegd. Daarnaast is het contact en de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders verstoord geraakt. Volgens de moeder hielden de pleegouders zich niet aan de afspraken. Zo werden afspraken door hen afgezegd en stond de moeder wel eens voor een dichte deur. Ook bespreken de pleegouders van alles waar [minderjarige] bij is.
Omdat [minderjarige] al vrijwel zijn hele leven bij de pleegouders woont, wil de moeder deze kwestie, ondanks dat zij is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hem, toch aan de rechtbank voorleggen. De moeder wil bovendien graag dat er sprake is van een duidelijke omgangsregeling waar iedereen zich aan moet houden. Zij verzoekt daarom, analoog aan artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW), om een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen.
In de brief van 30 oktober 2023 heeft de advocaat, namens de moeder, primair verzocht om een onbegeleide omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen. Subsidiair verzoekt zij te bepalen dat de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] dient te worden begeleid door de heer [naam 2] van de [zorginstelling] , dan wel door een directe collega van hem. Volgens de advocaat is de heer [naam 2] bereid om driemaal de omgang tussen de moeder en [minderjarige] te begeleiden, althans tot 15 december 2023. Daarbij dient er te worden toegewerkt naar een uitgebreide en onbegeleide omgangsregeling. In afwachting van het verloop en het resultaat daarvan, kan de beslissing op het verzoek worden aangehouden.
4.2.
De pleegouders hebben, samengevat, aangegeven dat zij zich niet herkennen in het door de moeder geschetste beeld dat zij zich niet aan de afspraken hebben gehouden. De pleegouders willen vooral niet dat [minderjarige] tussen hen en de moeder komt te staan. Zij bespreken de situatie ook niet met hem. De pleegouders hebben aangegeven dat de moeder bij hen altijd welkom is. Hoe meer contact de moeder en [minderjarige] met elkaar hebben, hoe beter. De moeder is en blijft namelijk altijd de moeder van [minderjarige] . Echter, het contact tussen de moeder en [minderjarige] is in de afgelopen jaren, volgens de pleegouders, wisselend verlopen. Er zijn ook periodes geweest waarin er geen contact heeft plaatsgevonden. Dat is volgens de pleegouders niet aan [zorgorganisatie] te wijten maar aan de moeder. Daarnaast was de moeder tijdens de omgangsmomenten vaak met zichzelf of met haar baby bezig en niet met [minderjarige] . Volgens de pleegouders is er sinds november 2022 geen sprake meer geweest van fysiek contact tussen de moeder en [minderjarige] . Wel hebben zij af en toe contact met elkaar via (beeld)bellen. Vanwege de onvoorspelbaarheid van de moeder vindt [minderjarige] de contacten met haar niet altijd gemakkelijk. [minderjarige] heeft volgens de pleegouders aangegeven dat hij het contact met de moeder eerst onder begeleiding wil opbouwen, omdat hij haar al enige tijd niet heeft gezien. Van daaruit kan er dan worden toegewerkt naar onbegeleid contact.
4.3.
Namens de Raad is, samengevat, aangegeven dat positief en structureel contact tussen een ouder en een kind in beginsel in het belang van een kind te achten is. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij zijn moeder graag in zijn leven wil hebben, mits er sprake is van structureel contact, zodat hij van haar op aan kan. De Raad vindt dan ook dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] eerst onder begeleiding moet worden opgebouwd. Van daaruit zal er moeten worden bezien of er kan worden ingezet op onbegeleide omgang. De Raad vindt dat die omgang dient te worden begeleid door [zorgorganisatie] , omdat zij al langere tijd betrokken is en omdat [minderjarige] hen vertrouwt. De Raad heeft er geen bezwaar tegen dat er ook iemand vanuit de [zorginstelling] bij aanwezig zal zijn ter ondersteuning van de moeder, mits het belang van [minderjarige] zich daartegen niet verzet. De Raad heeft ten slotte aangegeven dat het opvoedperspectief van [minderjarige] bij de pleegouders is gelegen. Indien de moeder wil dat [minderjarige] deels bij haar verder zal opgroeien, dan zal daar eerst nader onderzoek naar moeten worden verricht.
4.4.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat hij graag fysiek contact wil hebben met zijn moeder maar dat zij elkaar eind 2022 voor het laatst hebben gezien. [minderjarige] wil het contact daarom stapsgewijs en onder begeleiding opbouwen, waarbij er wordt toegewerkt naar onbegeleid contact. [minderjarige] heeft er last van dat het telefonisch contact tussen hem en de moeder de ene keer wel doorgaat en de andere keer niet. Hij wil dan ook een vaste belregeling. Ook wil hij liever dat het contact wordt begeleid vanuit een neutrale organisatie zoals [zorgorganisatie] .
4.5.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank dat de moeder en [minderjarige] sinds eind 2022 geen fysieke omgang meer met elkaar hebben gehad. Wanneer de fysieke omgang tussen hen wordt hersteld, zal het voor [minderjarige] , zeker aan het begin, dus spannend zijn. Daarnaast heeft [minderjarige] duidelijk aangegeven dat hij wil weten waar hij aan toe is. Als er een omgangsmoment wordt gepland, dan wil hij ervan op aan kunnen dat het omgangsmoment ook doorgaat. Voorkomen moet worden dat de omgang de ene keer wel en de andere keer niet doorgaat, met als gevolg dat [minderjarige] onduidelijkheid ervaart en dat hij wordt teleurgesteld.
Om die redenen vindt de rechtbank het belangrijk, zoals de Raad heeft geadviseerd, om de fysieke omgang tussen de moeder en [minderjarige] in de eerste periode onder begeleiding te herstellen. [minderjarige] heeft zelf ook aangeven dat hij graag wil dat de omgang eerst onder begeleiding wordt hersteld. Dat betekent niet dat de omgangsmomenten altijd onder begeleiding moeten plaatsvinden. Als de omgang tussen de moeder en [minderjarige] een aantal keer positief is verlopen, dan kan er worden bezien of de omgang voortaan zonder begeleiding kan plaatsvinden. Daarbij vindt de kinderrechter dat de omgangsmomenten dienen te worden begeleid vanuit [zorgorganisatie] en niet, zoals namens en door de moeder is voorgesteld, door iemand vanuit [zorginstelling] van de gemeente. [zorgorganisatie] is namelijk al langer betrokken bij [minderjarige] en is dus bekend en vertrouwd. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop. Een onbegeleide omgangsregeling, zoals primair door de moeder is verzocht, evenals een omgangsregeling onder begeleiding vanuit [zorginstelling] , zoals namens de moeder subsidiair is verzocht, acht de rechtbank dan ook niet in het belang van [minderjarige] . De moeder heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling duidelijk aangegeven dat zij niet kan instemmen met een door [zorgorganisatie] begeleide omgangsregeling. De rechtbank zal de verzoeken van de moeder daarom afwijzen.
4.6.
De rechtbank hoopt dat de moeder er in de komende periode nog eens goed over nadenkt en dat zij alsnog kan instemmen met het herstellen van de omgang tussen haar en [minderjarige] onder begeleiding van [zorgorganisatie] . De moeder blijft namelijk altijd de moeder van [minderjarige] en is daarom erg belangrijk in zijn leven. Zeker nu [minderjarige] ook graag wil dat de fysieke omgang tussen hem en de moeder wordt hersteld. Indien de moeder wil dat er naast [zorgorganisatie] ook iemand vanuit [zorginstelling] bij de omgang aanwezig zal zijn, dan ziet de kinderrechter daartegen, evenals de Raad, geen bezwaar, mits het belang van [minderjarige] zich daartegen niet verzet.
4.7.
De rechtbank overweegt verder dat er sprake is van veel onderling wantrouwen tussen de moeder en de pleegouders, terwijl de pleegouders ook heel belangrijk zijn in het leven van [minderjarige] omdat hij al sinds hij vijf maanden oud is bij hen woont en door hen wordt verzorgd en opgevoed. Gebleken is dat [minderjarige] door de onderlinge spanningen wordt belast. Voor [minderjarige] zou het dan ook goed zijn dat de moeder en de pleegouders zullen werken aan het verbeteren van de onderlinge verstandhouding en dat het onderlinge vertrouwen wordt hersteld. Wellicht kunnen zij zich hiervoor wenden tot het CJG/ [zorginstelling] van de gemeente voor passende hulpverlening/ondersteuning.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023 door mr. Bogaert, kinderrechter, bijgestaan door mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.