ECLI:NL:RBZWB:2023:7815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
C/02/414008 / JE RK 23-1663
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek

Op 25 oktober 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant Tilburg, om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van het kind door de conflicten tussen de ouders. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.M.A. Leijser, en de vader, vertegenwoordigd door mr. J.M.C. van Gorkum, hebben hun standpunten gepresenteerd tijdens de mondelinge behandeling.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat, hoewel [minderjarige] zich op verschillende vlakken positief ontwikkelt, er nog steeds sprake is van een heftige ouderstrijd. De moeder diskwalificeert de vader en er zijn zorgen over de communicatie tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een ouderschapsplan op te stellen en een gezinstaxatie bij de moeder uit te voeren. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de hulp van de GI noodzakelijk blijft om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling verlengd tot 31 oktober 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechter de ouders heeft geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen de ouders en de betrokken instanties om de situatie van [minderjarige] te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/414008 / JE RK 23-1663
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT TILBURG, gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat mr. J.M.C. van Gorkum te 's-Hertogenbosch.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de kinderrechter over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 19 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- advocaat mr. Van Gorkum namens de vader;
- de moeder met haar advocaat mr. Leijser;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is niet in persoon verschenen.
2.
De feiten
2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 10 februari 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 13 februari 2023 tot 31 oktober 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Deze zaak hangt nauw samen met de zaken van de moeder over een geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling (zaaknummer C/02/414057 / JE RK 23-1668) en een verzoek strekkende tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing (zaaknummer C/02/414376 / JE RK 23-1720) en een zaak van de GI tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing (zaaknummer C/02/414573 / JE RK 23-1762). Daarom heeft de rechtbank de zaken tegelijk mondeling behandeld. De beslissingen in de andere zaken staan in een aparte beschikking.

4.De standpunten

4.1.
Namens de GI is schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige] ontwikkelt zich in positieve zin. Dit neemt volgens de GI niet weg dat [minderjarige] nog altijd ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, omdat het de moeder niet lukt om de vader een volwaardige rol in het leven van [minderjarige] te geven. Positief is wel dat de moeder sinds juni 2023 de zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] nakomt en dat die regeling goed verloopt. Bij de omgang wordt de vader geregeld ondersteund door zijn ouders. De moeder staat daar niet achter. De GI vindt het juist de kracht van de vader dat hij ondersteuning zoekt bij zijn ouders. Inmiddels is de ondertoezichtstelling al een aantal keren verlengd, met als hoofddoel dat ouders met behulp van hulpverlening werken aan hun onderlinge communicatie en voor het opstellen van een ouderschapsplan. Daarin moet beschreven worden hoe ouders met elkaar communiceren over [minderjarige] op basis van parallel solo-ouderschap. De vader wil aan die hulp (vanuit Impegno) meewerken. De moeder tot dusver niet. Naast hulp gericht op ouders om te komen tot parallel solo-ouderschap acht de GI het noodzakelijk dat er bij de moeder gezinstaxatie wordt ingezet om zicht te krijgen hoe de moeder invulling geeft aan haar rol als opvoeder. De moeder wil ook daaraan niet meewerken, omdat zij reeds hulp heeft vanuit Thebe en deze hulpverleenster de GI de benodigde informatie kan verstrekken. De moeder wil dat er enkel hulp bij de vader wordt ingezet. De GI gaat daarin niet mee, omdat de hulpverlener van Thebe de moeder al jarenlang begeleid. De GI heeft er daarom onvoldoende vertrouwen in of de hulpverlener van Thebe zich eerlijk over de moeder zal uitspreken. Gelet op de weigerachtige houding van de moeder heeft de GI onlangs een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven. Voor hulp in de thuissituatie bij de vader ziet de GI geen enkele reden meer, omdat de hulp vanuit De Gezinsmanager bij de vader destijds in positieve zin is afgesloten.
4.2.
De moeder is van mening dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is aan de zijde van [minderjarige] . Met [minderjarige] gaat het goed, zowel bij haar thuis als op school. Naar de mening van de moeder wordt er door de GI teveel gezocht naar dingen die er niet zijn. De moeder geeft toe dat zij dan soms (te) strijdbaar kan reageren. De moeder wijst er voorts op dat zij de zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] goed nakomt. Daarnaast informeert de moeder de vader elke maand over [minderjarige] . De moeder betwist dan ook de stelling van de GI dat zij [minderjarige] niet de emotionele toestemming zou geven voor contact met haar vader.
De moeder ziet voor een gezinstaxatie bij haar dan ook geen enkele reden. Zij begrijpt niet waarom de GI informatie van haar hulpverlener van Thebe niet zou kunnen accepteren. Daarbij zijn volgens de moeder haar opvoedvaardigheden in het verleden reeds onderzocht door [stichting] . Daaruit zijn toen geen zorgen naar voren gekomen.
Dat zij niet zou willen meewerken aan ouderschapsbemiddeling wordt door de moeder betwist. Volgens de moeder is zij enkel sceptisch over het daarvan te verwachten resultaat, omdat ouderschapsbemiddeling in het verleden al vaak tevergeefs is geprobeerd. Daarbij heeft juist de vader in het verleden niet meegewerkt aan een traject bij [stichting] . Namens de moeder wordt geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
4.3.
De vader is van mening dat nog wel aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt voldaan. Met het verzoek is de vader het eens. De vader blijft zich grote zorgen maken over de houding van de moeder die hem als ouder blijft diskwalificeren. De vader erkent dat de moeder sinds juni 2023 de zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige] nakomt. Echter is daarover door tegenwerking van de moeder jarenlang geprocedeerd en werkt de moeder enkel mee omdat de rechtbank aan die regeling een dwangsom heeft verbonden bij niet nakoming daarvan. De vader betreurt dat de moeder maar blijft procederen, ook nu weer met haar verzoeken tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing en het geschil betreffende de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Met de GI acht de vader het van belang dat een ouderschapsplan wordt opgesteld, waarin beschreven staat hoe ouders met elkaar over [minderjarige] gaan communiceren op basis van parallel solo-ouderschap. Daarbij betwist de vader de stelling van de moeder dat daarin al het nodige zou zijn geprobeerd. De reden dat hij destijds niet zijn medewerking verleende aan het traject bij [stichting] was er volgens de vader enkel in gelegen dat de hulp uitsluitend verleend kon worden tijdens kantooruren.
4.4.
De Raad constateert dat de ouders het over velerlei zaken nog niet met elkaar eens zijn. De grootste zorg is er volgens de Raad in gelegen, dat de moeder de vader geen volwaardige rol in het leven van [minderjarige] lijkt te gunnen. De Raad ondersteunt de visie en het standpunt van de GI over het opstellen van een ouderschapsplan, waarin beschreven wordt hoe ouders met elkaar gaan communiceren over [minderjarige] op basis van parallel solo-ouderschap. Ook ondersteunt de Raad de inzet van gezinstaxatie bij de moeder thuis. Daarbij acht de Raad het zinvol dat de GI alsnog zal bekijken wat de hulpverlener van Thebe in deze kan betekenen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] zich op meerdere vlakken in positieve zin ontwikkelt. Ook op school gaat het nu goed met haar. Dit neemt niet weg dat er nog steeds sprake is van een heftige ouderstrijd. Met name de moeder blijft de vader diskwalificeren en vraagtekens zetten bij de wijze waarop de vader bij hem thuis met [minderjarige] omgaat. De moeder gaat de strijd aan met de vader en met de GI. Daardoor worden er geen stappen vooruit gezet en blijft de strijd voortduren. Ten gevolge hiervan is bij [minderjarige] sprake van (dreigende) loyaliteitsproblematiek. In die zin wordt [minderjarige] nog ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Het valt te betreuren dat de moeder ook nog steeds strijd blijft voeren tegen de hulpverlening zoals de GI wenst, waardoor er geen concrete stappen kunnen worden gezet. De ouders zelf komen er in elk geval niet uit. Ouderschapsbemiddeling, waarbij de ouders op ouderniveau met elkaar leren communiceren, lijkt een gepasseerd station. Om [minderjarige] zoveel als mogelijk uit de strijd te houden zal het goed zijn als er een uitgebreid ouderschapsplan wordt opgesteld, waarin tot in detail beschreven staat hoe ouders in de toekomst de omgang invullen en (zo summier mogelijk) met elkaar zullen communiceren over [minderjarige] op basis van parallel solo-ouderschap. Met de Raad kan de kinderrechter de inzet daarvan dan ook zeer wel ondersteunen. Ook is zij met de Raad van oordeel dat een gezinstaxatie bij de moeder thuis van meerwaarde kan zijn, maar dat er mogelijkerwijs ook andere manieren zijn voor de GI om aan informatie over de opvoedkwaliteiten van de moeder, haar thuissituatie en de wijze waarop er bij de moeder thuis over vader gepraat wordt, te komen, zoals via de huidige hulpverlener van de moeder van Thebe. De kinderrechter zal daar in het kader van deze procedure niet verder op ingaan, omdat dat te zeer de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreft. De kinderrechter is in elk geval van oordeel dat de hulp van de GI als gezaghebbende derde nodig blijft om de ouders en [minderjarige] te helpen met hun problematiek en te proberen de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. De ouders gaat dit gezien de jarenlange verbeten strijd, in het vrijwillig kader niet lukken. Zij zal het verzoek dan ook toewijzen.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 31 oktober 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 9 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.