ECLI:NL:RBZWB:2023:7819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
C/02/405148 / HA ZA 23-19 E
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor financieel advies en onrechtmatig handelen in beleggingsrelatie

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2023, hebben eisers in conventie, [eiser in conventie 1] en [eiser in conventie 2], een vordering ingesteld tegen gedaagde in conventie, [gedaagde in conventie], wegens onrechtmatig handelen en tekortkoming in de zorgplicht bij het geven van financieel advies. De zaak betreft een investering van € 200.000,- in een converteerbare geldlening aan [samenwerking], waarbij eisers in conventie zich niet voldoende geïnformeerd voelden over de risico's van de investering. Gedaagde in conventie, die eerder als accountmanager bij de Rabobank had gefungeerd, had hen benaderd met de mogelijkheid tot investering, maar heeft nagelaten hen te waarschuwen voor de risico's en zijn eigen belangen in de transactie. De rechtbank oordeelt dat gedaagde in conventie onrechtmatig heeft gehandeld door niet te voldoen aan de zorgplicht die op hem rustte, en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn handelen en de schade die eisers in conventie hebben geleden. De rechtbank heeft gedaagde in conventie veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding van € 196.875,-, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie heeft gedaagde in conventie een vordering ingesteld tot opheffing van conservatoir beslag, welke is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/405148 / HA ZA 23-19
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van

1.[eiser in conventie 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser in conventie 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A. Bijnevelt te EINDHOVEN,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.W. Holterman te UTRECHT.
Partijen zullen hierna [eisers in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 maart 2023 en alle daarin reeds genoemde stukken;
  • de aanvullende producties 9 en 10 zijdens [gedaagde in conventie] ;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 16 augustus 2023 en de bij die gelegenheid door beide raadslieden voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
[eisers in conventie] vorderen om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat [gedaagde in conventie] tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers in conventie] en dat [gedaagde in conventie] aansprakelijk is voor de schade die [eisers in conventie] daardoor hebben geleden;
2. veroordeling van [gedaagde in conventie] om aan [eisers in conventie] , te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van de schade, begroot op een bedrag van € 196.875,-, dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2015, dan wel vanaf de dag der dagvaarding, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
3. veroordeling van [gedaagde in conventie] om aan [eisers in conventie] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten tot een beloop van € 2.743,75, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, met de bepaling dat [gedaagde in conventie] wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd zal zijn na verloop van veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis, zulks tot de dag der algehele voldoening;
4. veroordeling van [gedaagde in conventie] om aan [eisers in conventie] te betalen de kosten van deze procedure - waaronder de beslagkosten van in ieder geval € 1.270,87 - en advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten vanaf 14 dagen na betekening van het in deze kwestie te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5. veroordeling van [gedaagde in conventie] om aan [eisers in conventie] te betalen de nakosten indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van de aanschrijving tot vrijwillige voldoening aan het vonnis is voldaan, ter hoogte van € 163,- zonder betekening van het vonnis, te verhogen met € 85,- ingeval dit vonnis wel is betekend.
2.2.
[gedaagde in conventie] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers in conventie] in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente, zulks uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
2.3.
[eiser in reconventie] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. het ten laste van [eiser in reconventie] gelegde conservatoir beslag welke gegrond is op de door
[verweerders in reconventie] ingestelde vorderingen, met onmiddellijke ingang op te heffen,
althans [verweerders in reconventie] te bevelen het conservatoir beslag op te heffen en daarvan
een behoorlijk bewijs te verstrekken aan [eiser in reconventie] ;
II. [verweerders in reconventie] tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijven
aan hetgeen onder I te voldoen met een maximum van € 50.000,00, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom aan [verweerders in reconventie] op te leggen.
2.4.
[verweerders in reconventie] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser in reconventie] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, zulks uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie

3.1.
In rechte staan de volgende feiten vast.
a. [eisers in conventie] hadden een bedrijf in de fruitteelt in de [gemeente] , welk bedrijf in januari 2011 is verkocht met een netto-opbrengst van circa € 2 miljoen.
b. Na verkoop en overdracht van het bedrijf beschikten [eisers in conventie] in privé over een aanzienlijk vermogen, waardoor [eisers in conventie] als particuliere klant bij de afdeling ‘Private banking’ van Rabobank [filiaal] terecht kwamen (hierna: de Rabobank).
c. De Rabobank kent een accountmanager toe aan klanten die vallen binnen de afdeling Private banking. De accountmanager voorziet hun klanten van financieel advies.
[gedaagde in conventie] werd eind 2010 toegekend als accountmanager van [eisers in conventie] .
d. Op advies van [gedaagde in conventie] hebben [eisers in conventie] hun vermogen in de eerste jaren na verkoop van het bedrijf belegd. De Rabobank besteedde deze dienstverlening uit aan [bedrijf 1] .
e. Bij e-mail van 15 januari 2014 heeft [gedaagde in conventie] [eisers in conventie] geadviseerd over een afkoop van tegoeden, de zogenaamde Gouden Handdruk rekeningen. [eisers in conventie] hebben het advies van [gedaagde in conventie] opgevolgd en zijn overgegaan tot afkoop van de Gouden Handdruk rekeningen.
f. [eisers in conventie] waren na enige tijd niet tevreden over de dienstverlening van [bedrijf 1] en hebben [gedaagde in conventie] geïnformeerd dat zij de samenwerking met [bedrijf 1] wilden beëindigen. Ook informeerden [eisers in conventie] [gedaagde in conventie] dat het de bedoeling was om een deel van het vrij te komen vermogen aan te wenden voor de aankoop en renovatie van een woning. Een deel zou worden geparkeerd op de spaarrekening van [eisers in conventie] .
g. In 2013 hebben [eisers in conventie] de samenwerking met [bedrijf 1] beëindigd en hebben zij met een deel van het vrij gekomen vermogen hun huidige woning gekocht en een renovatie van de woning en tuin gefinancierd. Van het vrijgekomen vermogen resteerde circa € 250.000,- welk bedrag [eisers in conventie] op een spaarrekening hebben gezet. Voorts was het [eisers in conventie] bekend dat een naastgelegen stuk grond in de toekomst beschikbaar zou komen. Het was de bedoeling om met het resterende vermogen, dat op de spaarrekening was geparkeerd, dat vrij te komen stuk grond te kopen en te voegen bij het perceel van [eisers in conventie]
h. [gedaagde in conventie] heeft [eisers in conventie] als hun accountmanager bijgestaan bij de beëindiging van de relatie met [bedrijf 1] . Hoewel [eisers in conventie] hun vermogen toen niet meer belegden, heeft [gedaagde in conventie] na beëindiging van de relatie met [bedrijf 1] contact gehouden met [eisers in conventie] vanuit zijn functie als accountmanager bij de Rabobank en nam hij circa ieder half jaar contact op met [eisers in conventie] om bij te praten.
i. In mei 2015 ontvingen [eisers in conventie] van de Rabobank het bericht dat [gedaagde in conventie] niet
langer in dienst was als accountmanager.
j. [gedaagde in conventie] heeft medio september 2015 telefonisch contact opgenomen met [eisers in conventie] om eens bij te praten. [eisers in conventie] hebben daarmee ingestemd.
k. In het gesprek dat naar aanleiding daarvan plaatsvond, informeerde [gedaagde in conventie] [eisers in conventie] dat hij - na zijn uitdiensttreding bij de Rabobank - is gaan werken voor een beleggingsinstelling in Amsterdam. [eisers in conventie] hebben [gedaagde in conventie] verder in dat gesprek verteld over de renovaties van hun huidige woning, tuin en garage.
l. In oktober 2015 nam [gedaagde in conventie] opnieuw telefonisch contact op met [eisers in conventie] ditmaal met het bericht dat hij mogelijk een interessante belegging/deelneming had voor [eisers in conventie] . Op zijn verzoek is [gedaagde in conventie] vervolgens wederom bij [eisers in conventie] op bezoek geweest. In dat gesprek werd gesproken over onder andere de voortgang van de renovaties en dat [gedaagde in conventie] in contact is gekomen met een ex-medewerker van Rabobank Nederland, de heer [naam 1] , die zich nu bezighield met het ondersteunen van start-ups.
m. [gedaagde in conventie] gaf in dat gesprek aan dat het interessant voor [eisers in conventie] zou kunnen zijn om deze ex-medewerker van Rabobank Nederland, de heer [naam 1] , te ontmoeten, zodat diegene meer over zijn activiteiten kon vertellen. Voorts vroeg [gedaagde in conventie] in dat gesprek aan [eiser in conventie 1] of hij nog steeds het “lijstje” bijhield met de koers van Aegon en PostNL. [eiser in conventie 1] gaf aan dat hij de koers van PostNL en Aegon nog sporadisch bekeek.
n. In navolging op dat gesprek ontvingen [eisers in conventie] diezelfde avond nog, op 19 oktober 2015, een email van [gedaagde in conventie] met nadere informatie over de belegging/deelneming welke [gedaagde in conventie] in het gesprek had genoemd. In deze e-mail staat - voor zover thans van belang - vermeld:
“(…). Vandaag hebben weer een prettig contact gehad. Je gaf aan nog druk te zijn rondom de woning. Je bent en blijft geïnteresseerd in beleggingen. Ook al is het op afstand met virtuele beleggingen/eigen lijstjes.
Graag maak ik je enthousiast voor een deelname in de [samenwerking] . Een samenwerking tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Deze combinatie wil een 20-tal jonge bedrijven ondersteunen in management, zowel op persoonlijk als op financieel gebied, en met groeikapitaal.
In de bijlage tref je een aantal documenten aan die de propositie beschrijft.
• De begeleidende brief bij met informatiememorandum die in 2 pagina’s de hoofddoelstellingen van [samenwerking] beschrijft.
• Het investeringsmemorandum
• Het Addendum waarin wordt beschreven dat [bedrijf 4] de begeleiding doet voor de beursintroductie.
Graag maak ik met je een afspraak om het geheel met je te bespreken en aanvullende informatie te verstrekken.
Een gesprek met koffie/thee is en plezant en levert meestal voor beide partijen wat op. (…).”
o. In de begeleidende brief bij het investeringsmemorandum staat onder meer vermeld dat de initiatiefnemer, [samenwerking] , meer dan vijf jaar succesvol actief is in het begeleiden en financieren van zogenaamde “early stage” bedrijven (startende ondernemingen). Voor beleggers zou een rendement van gemiddeld 20% per jaar worden verwacht.
p. In het investeringsmemorandum wordt op de eerste pagina ‘ [bedrijf 2] ’ en ‘ [bedrijf 3] ’ genoemd. [bedrijf 2] BV is de handelsnaam waaronder [bedrijf 5] BV (hierna: [bedrijf 5] ) opereert en deze vennootschap werd (tot haar faillissement) middellijk bestuurd door de heer [naam 1] . [gedaagde in conventie] verrichte vanaf oktober 2015 tot 1 oktober 2017 als Relations Manager werkzaamheden voor [bedrijf 5] / [bedrijf 2] . In dezelfde periode verrichte [gedaagde in conventie] namens [bedrijf 5] / [bedrijf 2] ook werkzaamheden voor [bedrijf 3] BV (hierna: [bedrijf 3] ) in het kader van een samenwerkingsverband tussen [bedrijf 5] / [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Hij vervulde bij [bedrijf 3] de rol van Funding Manager.
q. In het Investeringsmemorandum staat onder meer vermeld dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] de mogelijkheid zouden hebben om een “investerings-portfolio” van MKB-bedrijven in te brengen in een bestaand beursgenoteerd Zwitsers MKB-investeringsfonds. Dit zou verlopen via de joint venture [samenwerking] BV. Verder staat in het investeringsmemorandum vermeld dat de planning was om vóór eind 2015 de lening om te
zetten in beursgenoteerde aandelen. Ook staat daarin vermeld dat voor het bereiken van de doelen een sterke behoefte is aan nieuw kapitaal voor [samenwerking] . Het idee was dat investeerders tezamen een bedrag van € 15 miljoen zouden verstrekken in de vorm van een geldlening, waarna dit bedrag zou worden omgezet (geconverteerd) in beursgenoteerde aandelen.
r. In het investeringsmemorandum was een disclaimer opgenomen, welke luidt als volgt:.
“Bij de samenstelling van dit investeringsmemorandum is de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht. De opgenomen analyses, berekeningen, aanbevelingen en prognoses worden vermeld om potentiële investeerders behulpzaam te zijn. Zij vormen geen garantie voor het uiteindelijk te behalen rendement. De keuze om te beleggen in de beschreven aandelen geschiedt naar eigen inschatting en verantwoordelijkheid. [bedrijf 2] BV., [samenwerking] B.V. en [bedrijf 3] , hun bestuurders, hun adviseurs en andere betrokkenen
aanvaarden geen aansprakelijkheid voor directe of indirecte resultaten die zouden kunnen ontstaan als gevolg van deelname in de onderhavige investeringspropositie.”
s. In het inschrijfformulier behorend bij het investeringsmemorandum staat - voor zover thans relevant - vermeld:
“Verder verklaart de ondergetekende het investeringsmemorandum [samenwerking] gedateerd, 16 augustus 2015, te hebben gelezen en verklaart zich bewust te zijn van alle beleggingsrisico’s betreffende de beschreven converteerbare lening en de aandelen van het fonds beschreven in de breedste zin van het woord.”
t. Op het voorblad van het Investeringsmemorandum staat vermeld dat een eventuele belegging in [samenwerking] buiten het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) valt.
u. Uit het addendum volgt - samengevat en voor zover thans van belang - dat het oorspronkelijke plan is aangepast en dat de lening eerst beursgenoteerd wordt, waarna binnen één jaar de geldlening in aandelen geconverteerd zou worden.
v. [eisers in conventie] hebben kennisgenomen van de toegestuurde informatie.
w. Begin november nam [gedaagde in conventie] in navolging van zijn emailbericht van 19 oktober 2015 telefonisch contact op met [eisers in conventie] . [gedaagde in conventie] heeft in dat telefoongesprek aan [eiser in conventie 1] gevraagd of hij met de heer [naam 1] (hierna:‘ [naam 1] ’), persoonlijk het beleggingsobject kon komen toelichten. Op 5 november 2015 heeft de bedoelde afspraak bij [eisers in conventie] thuis met [gedaagde in conventie] en [naam 1] plaatsgevonden.
x. [gedaagde in conventie] en [naam 1] lichtten in dit gesprek toe dat een converteerbare geldlening verstrekt zou worden aan [samenwerking] , welke zou worden omgezet in aandelen in een fonds. Ook werd verteld dat tot aan de omzetting van de geldlening in aandelen, de verstrekte geldlening veilig zou staan op de rekening van [samenwerking] tegen een rente van 4% per jaar. Ook hebben [gedaagde in conventie] en [naam 1] aangegeven dat het voor [eisers in conventie] voordelig zou zijn om vroeg in te stappen, zodat [eisers in conventie] snel konden
meedoen in de fondsen en daarvan dus konden profiteren. [eisers in conventie] hebben in het gesprek gevraagd of het verstandig was om de te verstrekken geldlening apart te houden, bijvoorbeeld op een kwaliteitsrekening van een notaris. Daarop is van de zijde van [gedaagde in conventie] en [naam 1] aangegeven dat dit niet nodig was omdat de geldlening op een rekeningnummer van
[samenwerking] zou worden beheerd, waar de gelden veilig zouden zijn.
y. [eisers in conventie] waren - na het lezen van het investeringsmemorandum, de begeleidende brief en het addendum alsmede na het verkrijgen van de aanvullende informatie van [gedaagde in conventie] en [naam 1] in het gesprek op 5 november 2015 - bereid om circa € 200.000,- te investeren.
z. Op diezelfde dag, 5 november 2015, ontvingen [eisers in conventie] van [gedaagde in conventie] een door hen te ondertekenen overeenkomst van converteerbare geldlening. Deze overeenkomst is door [eisers in conventie] en [gedaagde in conventie] bij [eisers in conventie] thuis op 6 november 2015
ondertekend. [naam 1] en [naam 2] hebben de overeenkomst vervolgens namens [samenwerking] ondertekend.
aa. [eisers in conventie] hebben op 10 november 2015 het uit te lenen bedrag overgeschreven naar het rekeningnummer van [samenwerking] .
Ruim een jaar later, vroegen [eisers in conventie] bij e-mail van 12 december 2016 aan [gedaagde in conventie] en [naam 1] naar de stand van zaken rondom de converteerbare lening.
bb. [gedaagde in conventie] reageerde hierop bij e-mail van 13 december 2016 en informeerde [eisers in conventie] over de laatste stand van zaken. Zo liet hij weten dat het management van [bedrijf 3] op dat moment op Malta verbleef om de laatste documenten van “het investeringsfonds” af te ronden, zodat de documentatie ter goedkeuring aan de plaatselijke toezichthouder, de MFSA, kon worden voorgelegd.
cc. In januari 2017 eindigde de samenwerking tussen [bedrijf 5]
/[bedrijf 2] en [bedrijf 3] , waarna (een deel van) de venture-activiteiten van [bedrijf 3] werd(en) voortgezet in het [fonds] (hierna: “ [fonds] ”). [gedaagde in conventie] ging binnen [fonds] de rol van Investment Relations Manager vervullen.
dd. [eisers in conventie] hebben geconstateerd dat circa 15 maanden na het verstrekken van de geldlening geen omzetting naar aandelen had plaatsgevonden en zij hebben bij email van 1 maart 2017 aan [gedaagde in conventie] gevraagd
“Hoe kunnen wij ons hieruit terugtrekken?”Deze vraag hebben [eisers in conventie] bij email van 3 maart 2017 aan [gedaagde in conventie] herhaald.
ee. [gedaagde in conventie] heeft daarop per email van 3 maart 2017 als volgt gereageerd:
“Ik kom volgende week met een antwoord op de vraag hoe je je uit de propositie kan onttrekken. [naam 1], toevoeging Rb]
is dinsdag 7 maart terug van vakantie en heb een afspraak hierover met hem ingepland.”
ff. Bij e-mail van 28 maart 2017 informeerde [gedaagde in conventie] [eisers in conventie] dat de Maltese
toezichthouder alle relevante documenten voor de openstelling van [fonds] had
ontvangen en dat duidelijkheid over een goedkeuring van de toezichthouder binnen
10 dagen werd verwacht.
gg. [gedaagde in conventie] en [eisers in conventie] hebben een afspraak op 15 mei 2017 gemaakt om de
investering en voortgang met elkaar te bespreken. In die bespreking heeft [gedaagde in conventie] [eisers in conventie] geïnformeerd dat het volledige uitgeleende geldbedrag “weg” was. [gedaagde in conventie] informeerde [eisers in conventie] dat twee bestuurders van [samenwerking] de investering naar zich hebben toegetrokken. [gedaagde in conventie] heeft in dat gesprek [eisers in conventie] verder toegezegd [eisers in conventie] te zullen helpen bij het terugvorderen van de verstrekte geldlening.
hh. [gedaagde in conventie] heeft vervolgens een concept brief, gericht aan [samenwerking] , opgesteld waarin [eisers in conventie] op grond van artikel 5 van de overeenkomst de verstrekte geldlening en opgebouwde rente opeist. Deze brief hebben [eisers in conventie] - na enkele aanpassingen - verstuurd.
ii. [samenwerking] is ondanks de opeising en sommatie niet overgegaan tot (terug)betaling van de geldlening en verschuldigde rente.
jj. [gedaagde in conventie] heeft [eisers in conventie] vervolgens geadviseerd om contact op te nemen met de advocaat van [naam 1] , mr. Voorhorst.
kk. [gedaagde in conventie] was met ingang van 1 oktober 2017 niet meer werkzaam bij [fonds] .
ll. Op verzoek van [eisers in conventie] is [samenwerking] bij vonnis van 22 februari 2019 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement werd uiteindelijk opgeheven zonder uitbetaling aan enig schuldeiser.
mm. Uit de afschriften die [eisers in conventie] na faillietverklaring van [samenwerking] van de curator ontvingen, bleek dat kort na het verstrekken van de geldlening door [eisers in conventie] , circa het volledige bedrag is overgeschreven naar aan de bestuurders van [samenwerking] gelieerde vennootschappen. Ook bleek uit de afschriften dat naast [eisers in conventie] geen enkele andere partij had geïnvesteerd in [samenwerking] .
nn.. Direct bestuurders van [samenwerking] ten tijde van ondertekening van de overeenkomst waren [bedrijf 6] BV en [bedrijf 3] . Bestuurder van [bedrijf 6] BV betrof de heer [naam 1] . Bestuurders van [bedrijf 3] betroffen de heer [naam 2] en de heer [naam 3] .
oo. [eisers in conventie] hebben in 2021 besloten om een andere advocaat in te schakelen voor een second opinion ten einde hun vorderingen op de betrokken partij(en) te verhalen.
pp. [eisers in conventie] hebben [gedaagde in conventie] bij brief van 25 april 2022 gesommeerd om binnen veertien dagen de door hen geleden schade te voldoen.
qq. Op 20 mei 2022 heeft mr. Holterman namens [gedaagde in conventie] te kennen gegeven dat [gedaagde in conventie] zich niet herkent in de verwijten en beschuldigingen.
rr. [eisers in conventie] hebben op 21 december 2022 conservatoir beslag gelegd op de woning die eigendom is van [gedaagde in conventie] gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding] .
3.2.
[eisers in conventie] stellen zich primair op het standpunt dat ten tijde van het aangaan van de overeenkomst (i) een adviesrelatie bestond tussen [eisers in conventie] en [gedaagde in conventie] en (ii) uit dien hoofde een bijzondere zorgplicht (informatie- en waarschuwingsplicht) rustte op [gedaagde in conventie] . [gedaagde in conventie] heeft op eigen initiatief [eisers in conventie] benaderd met de mededeling dat hij een voor hun (gepersonaliseerde) interessante belegging/deelneming had, aldus [eisers in conventie] . Volgens [eisers in conventie] maakte [gedaagde in conventie] hen “graag enthousiast” voor de bedoelde converteerbare geldlening. [eisers in conventie] meent dat [gedaagde in conventie] beleggingsadvies heeft gegeven aan [eisers in conventie] en dat er dus is sprake van een adviesrelatie en een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 BW. Op grond van artikel 7:401 BW dient een adviseur bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer te betrachten. [gedaagde in conventie] had in de ogen van [eisers in conventie] hen moeten informeren en waarschuwen voor de risico’s die verbonden waren aan de overeenkomst alsook moeten informeren over zijn eigen rol en belangen binnen de transactie. [gedaagde in conventie] heeft - anders dan de algemene waarschuwingen die staan opgenomen in het investeringsmemorandum - volgens [eisers in conventie] hen geenszins geïnformeerd over en gewaarschuwd voor de risico’s van de overeenkomst, noch geïnformeerd over en gewaarschuwd voor de risico’s die verbonden waren aan het aangaan van de overeenkomst in het vroede stadium waarbinnen [samenwerking] zich op dat moment bevond. [eisers in conventie] stellen dat zij er niet mee bekend waren dat zij de enige investeerders waren op dat moment. Volgens [eisers in conventie] had [gedaagde in conventie] hen moeten informeren en waarschuwen dat het verstrekken van de converteerbare geldlening in het (vroege) stadium grote risico’s met zich bracht op het moment dat zou blijken dat geen andere investeerders zouden worden gevonden. [eisers in conventie] stellen dat zij bovendien hun twijfels hadden uitgesproken en gevraagd of het mogelijk was om de gelden op een derdengeldenrekening bij bijvoorbeeld een notaris onder te brengen totdat de benodigde gelden waren binnengehaald, maar dat deze twijfel door [gedaagde in conventie] en [naam 1] ter zijde werd geschoven omdat de investering veilig zou zijn. Bovendien is achteraf gebleken dat [naam 1] een persoonlijk belang had bij het binnenhalen van de investering van [eisers in conventie] waarover [gedaagde in conventie] hen niet heeft geïnformeerd. In de visie van [eisers in conventie] had [gedaagde in conventie] er bedacht op moeten zijn dat tussen [gedaagde in conventie] en [eisers in conventie] een vertrouwensband bestond en zijn [eisers in conventie] vanwege die vertrouwensband afgegaan op zijn uitlatingen en/of advies. [eisers in conventie] stellen dat [gedaagde in conventie] niet heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht, terwijl [eisers in conventie] de overeenkomst niet zouden zijn aangegaan, indien hij daaraan wel had voldaan. In de visie van [eisers in conventie] is [gedaagde in conventie] dan ook tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens [eisers in conventie] ten gevolge waarvan zij schade hebben geleden, waar [gedaagde in conventie] hun inziens aansprakelijk voor is.
Voor zover geen sprake zou zijn van een (contractuele) adviesrelatie, menen
[eisers in conventie] subsidiair dat sprake is geweest van een buitencontractuele adviesrelatie
tussen [gedaagde in conventie] en [eisers in conventie] uit hoofde waarvan op [gedaagde in conventie] een (buitencontractuele) bijzondere zorgplicht rustte. [eisers in conventie] stellen dat [gedaagde in conventie] niet heeft voldaan aan deze zorgplicht, daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen en op die grondslag aansprakelijk is voor de door hen geleden schade en deze schade dient te vergoeden.
3.3.
[gedaagde in conventie] voert als meest vertrekkende verweer aan, dat de vorderingen van [eisers in conventie] zijn verjaard ex artikel 3:310 lid 1 BW. Voor zover geoordeeld wordt dat de vorderingen jegens [gedaagde in conventie] niet zijn verjaard, dan liggen deze vorderingen volgens [gedaagde in conventie] ook voor afwijzing gereed, nu van de door [eisers in conventie] veronderstelde adviesrelatie tussen [gedaagde in conventie] en [eisers in conventie] geen sprake is. [gedaagde in conventie] meent dat het voor [eisers in conventie] kenbaar was dat hij namens [bedrijf 5] / [bedrijf 2] , althans [bedrijf 3] , en later [fonds] optrad en dat hij niet in een adviesrelatie tot [eisers in conventie] heeft gestaan. In de visie van [gedaagde in conventie] kan het benaderen van [eisers in conventie] en het daaropvolgend verschaffen van informatie over de belegging in [samenwerking] niet worden aangemerkt als het verschaffen van een beleggingsadvies aan [eisers in conventie] . [gedaagde in conventie] betwist dan ook dat op hem een bijzondere zorgplicht rustte zoals door [eisers in conventie] wordt gesteld. Voorts weerspreekt [gedaagde in conventie] dat er sprake is van een buitencontractuele adviesrelatie tussen hem en [eisers in conventie] . [gedaagde in conventie] voert aan dat hij sinds 2013 nog slechts marginaal betrokken was bij het vermogen van [eisers in conventie] , en dat hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst door [eisers in conventie] al enige tijd geen accountmanager meer was van [eisers in conventie] . Volgens [gedaagde in conventie] heeft hij in oktober 2015 op eigen initiatief [eisers in conventie] benaderd in zijn rol als Relations Manager c.q. Funding Manager met de vraag of zij geïnteresseerd zouden zijn in de mogelijkheid tot investering in [samenwerking] . Verder meent [gedaagde in conventie] dat het voornamelijk [naam 1] was die een nadere toelichting verschafte op de investeringsmogelijkheid. In de visie van [gedaagde in conventie] dienen ook de vorderingen van [eisers in conventie] te worden afgewezen voor zover die zijn gebaseerd op de schending van een zorgplicht uit hoofde van een buitencontractuele adviesrelatie.
Voor zover in rechte mocht worden geoordeeld dat toch sprake is van een adviesrelatie
tussen [gedaagde in conventie] en [eisers in conventie] , is sprake van verwerking van (klacht)recht op grond van artikel 6:89 BW, nu [eisers in conventie] te laat zijn met hun klachten jegens hem, aldus [gedaagde in conventie] .
Verder bestrijdt [gedaagde in conventie] dat hij heeft nagelaten [eisers in conventie] te informeren en te waarschuwen voor de risico’s die verbonden waren aan de overeenkomst en heeft nagelaten [eisers in conventie] te informeren over zijn eigen rol en belangen binnen de transactie. [gedaagde in conventie] wijst in dat verband onder meer op de disclaimer die is opgenomen in het investeringsmemorandum en de waarschuwing die staat vermeld op het bijbehorende inschrijfformulier alsmede naar de verwijzing dat een belegging in [samenwerking] buiten toezicht van de AFM staat. [gedaagde in conventie] meent dat hij ook niet heeft nagelaten [eisers in conventie] te informeren over zijn eigen rol en belang bij de transactie, nu het voor hen kenbaar was, althans behoorde te zijn, dat hij als Relations Manager c.q. Funding Manager optrad
namens [bedrijf 5] / [bedrijf 2] respectievelijk [bedrijf 3] en hij geen prestatie-afhankelijke vergoeding heeft ontvangen van [bedrijf 5] / [bedrijf 3] , maar slechts een onkostenvergoeding.
Naar de mening van [gedaagde in conventie] heeft hij vooral werkzaamheden verricht die voorbereidend van aard zijn geweest, te weten het
‘cold callen’van potentiële investeerders en het genereren van afspraken met deze investeerders. Binnen die werkzaamheden heeft het niet op zijn weg gelegen om verdere informatie in te winnen over de financiële omstandigheden en/of
financiële doelstellingen van investeerders, aldus [gedaagde in conventie] . Zijns inziens was hij dan ook niet gehouden tot het inwinnen van deze informatie en kon hij dan ook niet toetsen of de investering in [samenwerking] passend of geschikt was voor [eisers in conventie] . [gedaagde in conventie] meent dan ook dat hij niet tekort is geschoten in de nakoming van enige verplichting jegens [eisers in conventie] , althans dat hij een beweerdelijk op hem rustende zorgplicht heeft geschonden, zodat de vorderingen van [eisers in conventie] moeten worden afgewezen.
Voor zover in rechte mocht worden geoordeeld dat [gedaagde in conventie] wel toerekenbaar tekort is
geschoten in zijn verplichtingen jegens [eisers in conventie] , dan meent [gedaagde in conventie] dat dit niet aan hem kan worden toegerekend, omdat de aansprakelijkheid van [gedaagde in conventie] is uitgesloten in de disclaimer in het investeringsmemorandum.
Ten slotte moeten de vorderingen van [eisers in conventie] worden afgewezen omdat volgens [gedaagde in conventie] geen sprake is van een causaal verband tussen de door [eisers in conventie] geleden schade en het (beweerdelijke) handelen van [gedaagde in conventie] , nu niet kan worden uitgesloten dat [eisers in conventie] ook zouden hebben geïnvesteerd in [samenwerking] bij een juiste voorstelling van de aan deze investering verbonden (financiële) risico’s.
Verjaring
3.4.
Als meest verstrekkende verweer voert [gedaagde in conventie] aan, dat de vorderingen van [eisers in conventie] zijn verjaard ex artikel 3:310 lid 1 BW.
Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt dat een vordering tot vergoeding van schade binnen vijf jaar na bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon (of partij) verjaart. Volgens vaste jurisprudentie begint de verjaringstermijn te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de
door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde
voldoende zekerheid - die geen absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon.
Anders dan [gedaagde in conventie] betoogt, vangt de verjaringstermijn niet aan op 3 maart 2017, op welke dag [eisers in conventie] per email hebben aangegeven - samengevat - dat de investering in [samenwerking] gebrekkig was omdat er nog geen conversie had plaatsgevonden, zij hierdoor schade hebben geleden en zij zich terug wilden trekken door het geleende geldbedrag op te eisen. Immers, op dat moment bestond - voor zover [eisers in conventie] mochten aannemen - nog de mogelijkheid dat de uitgeleende gelden door [samenwerking] terugbetaald zouden worden. Op dat moment bestond bij [eisers in conventie] geen bekendheid dat de schade zoals die thans wordt gevorderd - op dat moment was geleden. [eisers in conventie] zijn pas definitief met de schade bekend geraakt op het moment dat zij wetenschap kregen van het feit dat het uitgeleende geldbedrag mogelijk niet terugbetaald zou worden. Daarvan is in ieder geval geen sprake voorafgaand aan de bespreking op 15 mei 2017, tijdens welke bespreking [gedaagde in conventie] [eisers in conventie] heeft geïnformeerd dat het volledige uitgeleende geldbedrag “weg” was en door de bestuurders van [samenwerking] was onttrokken. Vast staat dat [eisers in conventie] bij deurwaardersexploot van 25 april 2022 [gedaagde in conventie] heeft gesommeerd om binnen veertien dagen de door hen geleden schade te voldoen, hetgeen kwalificeert als een stuitingshandeling die is verricht binnen de voltooiing van de verjaringstermijn van 5 jaar. Reeds om die reden is van verjaring geen sprake.
Klachtplicht
3.5.
[gedaagde in conventie] meent dat [eisers in conventie] niet tijdig hebben voldaan aan hun klachtplicht ex artikel 6:89 BW.
In artikel 6:89 BW is bepaald dat een schuldeiser zich niet (meer) op een gebrek in een prestatie kan beroepen als hij niet binnen bekwame tijd nadat het gebrek is ontdekt (of de schuldeiser het gebrek redelijkerwijs had moeten ontdekken) bij de schuldenaar heeft geprotesteerd. De ratio van het artikel is - kort samengevat - bescherming van de schuldenaar tegen te late en daardoor moeilijker te betwisten klachten.
Artikel 6:89 BW is van toepassing op alle verbintenissen, waaronder een verbintenis tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad.
De klachttermijn gaat lopen zodra de schuldeiser het gebrek heeft ontdekt of had
moeten ontdekken. Bij beantwoording van de vraag of is voldaan aan de in 6:89 BW besloten liggende onderzoeks- en klachtplicht, dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie.
Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd is voorts van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in art. 6:89 BW vermeld — te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming — en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend. Bij professionele en bij uitstek deskundige dienstverleners met een bijzondere zorgplicht zoals bij beleggingsadviesrelaties behoeft de client niet zonder meer op de hoogte te zijn van het bestaan van de zorgplicht en mag de client er in beginsel vanuit gaan dat de dienstverlener de zorgplicht jegens hem naleeft en is het niet naleven van die zorgplicht niet een tekortkoming die de client zonder meer behoort op te merken.
[gedaagde in conventie] voert aan dat de klachttermijn aanvangt op het moment dat [eisers in conventie] aanleiding hadden aan te nemen dat de investering in [samenwerking] gebrekkig was. In de visie van [gedaagde in conventie] was dit voor [eisers in conventie] kenbaar op 3 maart 2017, of toch in ieder geval op 15 mei 2017. Volgens [gedaagde in conventie] hebben [eisers in conventie] pas voor het eerst hun klachten kenbaar gemaakt bij de aansprakelijkstelling van [gedaagde in conventie] d.d. 25 april 2022, derhalve ruim 5 jaar na de email op 3 maart 2017, althans bijna 5 jaar na het gesprek op 15 mei 2017 waarin [gedaagde in conventie] aan [eisers in conventie] had medegedeeld dat de door hen aan [samenwerking] verschafte lening was onttrokken.
[eisers in conventie] stellen tijdig namelijk op 12 december 2016, 1 en 3 maart 2017 en 16 mei 2017 te hebben geklaagd (productie [eiser in conventie 1] 10, 12 en 15) en voeren daarnaast aan dat zij gelet op het vertrouwen dat zij hadden in [gedaagde in conventie] en in zijn deskundigheid geen aanleiding hadden aan de prestatie van [gedaagde in conventie] te twijfelen. [eisers in conventie] kwamen pas op de hoogte van het bestaan van zorgverplichtingen van [gedaagde in conventie] nadat de eigen advocaat van [eisers in conventie] daar onderzoek naar had gedaan. Kort daarna op 25 april 2022 is geklaagd over de prestatie van [gedaagde in conventie] . [eisers in conventie] voeren voorts aan dat [gedaagde in conventie] geen nadeel heeft geleden door het tijdsverloop van het te laat klagen en geen beroep kan doen op eventueel nadeel omdat hij [eisers in conventie] steeds gerust heeft gesteld. Voorts heeft [gedaagde in conventie] , anders dan hij stelt, wel toegang tot correspondentie zoals blijkt uit de door [gedaagde in conventie] overgelegde brief van 5 november 2015 (productie 6 [gedaagde in conventie] ).
De rechtbank overweegt dat op 3 maart 2017, voor zover [eisers in conventie] mochten aannemen, nog de mogelijkheid bestond dat de uitgeleende gelden door [samenwerking] terugbetaald zouden worden (zoals in r.o. 3.4 is overwogen). Nadien heeft [gedaagde in conventie] bij e-mail van 28 maart 2017 [eisers in conventie] geïnformeerd dat de Maltese toezichthouder alle relevante documenten voor de openstelling van [fonds] (waarin (een deel van) de venture-activiteiten van [bedrijf 3] werd(en) voortgezet) had ontvangen en dat duidelijkheid over een goedkeuring van de toezichthouder binnen 10 dagen werd verwacht. Door te wijzen op deze vennootschappelijke ontwikkelingen die bijna rond waren, heeft [gedaagde in conventie] bij [eisers in conventie] de indruk gewekt dat alles nog goed kon komen.
Na het betreffende gesprek op 15 mei 2017 hebben [eisers in conventie] - met behulp van [gedaagde in conventie] - tevergeefs [samenwerking] gesommeerd het leningsbedrag terug te betalen. Vervolgens hebben zij - op aanraden van [gedaagde in conventie] - contact opgenomen met de advocaat van [naam 1] , mr. Voorhorst. In juni 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eisers in conventie] , [naam 1] , [gedaagde in conventie] en mr. Voorhorst waarbij het de bedoeling was - kort samengevat - de vordering van [eisers in conventie] op [samenwerking] te verkopen aan [fonds] . Op 24 augustus 2017 heeft [gedaagde in conventie] vervolgens per mail bevestigd dat de afspraak op 11 september 2017 kon plaatsvinden teneinde de overeenkomst tussen [fonds] en [eisers in conventie] te bespreken en te ondertekenen. Voornoemde overeenkomst is echter niet rechtsgeldig tot stand gekomen omdat de bestuurder van [fonds] (de heer [naam 4] ) op 16 september 2017 liet weten niet bereid te zijn deze overeenkomst te ondertekenen. [gedaagde in conventie] was destijds werkzaam bij [fonds] als Investment Relations Manager tot 1 oktober 2017.
Gelet op voornoemde gang van zaken na het betreffende gesprek op 15 mei 2017, is bij [eisers in conventie] - mede door [gedaagde in conventie] - de indruk gewekt dat [eisers in conventie] nog (een deel van) hun geld terug konden krijgen door middel van verkoop van hun vordering op [samenwerking] aan [fonds] en wisten [eisers in conventie] op dat moment niet, noch behoorden zij te weten, dat het uitgeleende geldbedrag definitief niet terugbetaald zou worden. Mr. Voorschoten, ook de raadsman van [gedaagde in conventie] en [naam 1] , heeft namens [eisers in conventie] een verzoek tot faillietverklaring van [samenwerking] BV ingediend welk verzoek op 2 februari 2019 is toegewezen. Uit het laatst gedeponeerde faillissementsverslag van 5 augustus 2021 volgt volgens [eisers in conventie] dat de curator het onderzoek naar behoorlijk bestuur heeft gestaakt vanwege het ontbreken van verhaalsperspectief. Hierna hebben [eiser in conventie 1] c,s, zich tot een andere advocaat gewend teneinde hun vorderingen op betrokken partijen te verhalen en zijn zij op de hoogte geraakt van de (buitencontractuele) zorgplicht van [gedaagde in conventie] waarna op 25 april 2022 [gedaagde in conventie] aansprakelijk is gesteld,
Er is veel tijd is verlopen tussen het handelen van [gedaagde in conventie] dat heeft geleid tot het aangaan van de lening door [eisers in conventie] en de klacht in de vorm van de aansprakelijkheidstelling van [gedaagde in conventie] . Lange tijd was er echter voor [eisers in conventie] geen aanleiding om te veronderstellen zij de in deze procedure gevorderde schade zouden gaan leiden. Dit is eerst stapsgewijs in de periode 2017 tot 2021 duidelijk geworden. In deze periode is ook in overleg met [gedaagde in conventie] en de gezamenlijke raadsman gekozen om de pijlen te richten op [samenwerking] BV. Zij hebben eerst veel later een eigen advocaat in de arm genomen. [eisers in conventie] kende de rol en positie van [gedaagde in conventie] niet volledig, zo is eerst ter zitting gebleken dat [gedaagde in conventie] ook aandeelhouder was van [bedrijf 5] BV. Daarnaast valt niet goed in te zien op welke wijze [gedaagde in conventie] is benadeeld door het laattijdig klagen van [eisers in conventie] E-mails en brochures uit 2015 en daarna zijn door beide partijen in het geding gebracht. [gedaagde in conventie] heeft een verklaring van [naam 1] in het geding gebracht. [gedaagde in conventie] heeft in het licht daarvan onvoldoende geconcretiseerd op welke wijze hij in zijn bewijspositie is benadeeld door het beweerdelijk te laat klagen zijdens [eisers in conventie] Daarbij moest het voor [gedaagde in conventie] in 2017, toen duidelijk werd op welke wijze met de gelden van [eisers in conventie] was omgesprongen, duidelijk zijn dat het verstandig was om correspondentie te bewaren.
Gezien al het vorenstaande, treft het beroep op de klachtplicht geen doel.
Contractuele adviesrelatie
3.6.
[eisers in conventie] stellen dat [gedaagde in conventie] aan hen beleggingsadvies heeft gegeven en dat daarmee sprake is van een adviesrelatie en een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 BW.
De rechtbank volgt [eisers in conventie] niet in het standpunt dat er tussen partijen sprake is van een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 BW. Vast staat immers dat [gedaagde in conventie] op eigen initiatief [eisers in conventie] heeft benaderd met de mededeling dat hij mogelijk voor hen een interessante belegging/deelneming had. [gedaagde in conventie] heeft hierbij maar een product aangeboden en duidelijk was dat hij hierbij optrad namens degene die dit product aanbod. Hoewel [gedaagde in conventie] jarenlang de accountmanager is geweest van [eisers in conventie] bij de Rabobank, staat vast dat [eisers in conventie] in mei 2015 zijn geïnformeerd over het feit dat [gedaagde in conventie] niet langer in dienst was van de Rabobank. Toen [gedaagde in conventie] in september 2015/oktober 2015 contact opnam met [eisers in conventie] , wisten [eisers in conventie] ook om deze reden dat [gedaagde in conventie] hen uit andere hoofde benaderde. Ook overigens is door [eisers in conventie] onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van een overeenkomst van opdracht ex artikel 7:400 BW.
Zorgplicht buiten contractuele adviesrelatie
3.7.
Het enkele feit dat er geen sprake is van een contractuele adviesrelatie, brengt niet met zich dat op een voormalig adviseur geen buitencontractuele zorgplicht kan rusten. Ook in het geval dat er geen sprake is van een overeenkomst van opdracht tot het geven van financieel advies, geldt dat er sprake kan zijn van handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en duur van de voormalige adviesrelatie en de daarbij door de voormalige adviseur verkregen kennis met betrekking tot de voormalige klant, de aard van de voorgestelde transactie en meer in het bijzonder de daaraan verbonden risico’s en de feitelijk omstandigheden waaronder deze is aangegaan. Onder omstandigheden dient de voormalig (financieel) adviseur als hij professioneel betrokken is bij de totstandkoming van de transactie op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt de belangen van zijn voormalige klant aan te trekken door zich op de hoogte te stellen van de financiële risico’s die gepaard gaan met de transactie de voormalig klant daarover te informeren en te waarschuwen, althans hem te verwijzen naar een andere financieel deskundige ten einde zich daaromtrent te laten voorlichten. Dat kan ook het geval zijn indien het duidelijk is voor de voormalige klant dat de voormalig adviseur bij de transactie niet meer de adviseur is (ECLI:NL:BY6759).
3.7.1.
Met in achtneming van het vorenstaande, acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
Vast staat dat [gedaagde in conventie] jarenlang de accountmanager was van [eisers in conventie] bij de Rabobank. In die periode heeft [gedaagde in conventie] [eisers in conventie] geadviseerd over een afkoop van de zogenaamde Gouden Handdruk rekeningen - welk advies [eisers in conventie] hebben opgevolgd - en heeft hij hen bijgestaan bij de beëindiging van de relatie met [bedrijf 1] . Verder staat vast dat [gedaagde in conventie] nadien ieder half jaar contact opnam met [eisers in conventie] om bij te praten. [gedaagde in conventie] was op grond hiervan tot op zekere hoogte op de hoogte van de financiële positie van [eisers in conventie] , althans [eisers in conventie] konden hiervan uitgaan. In mei 2015 ontvingen [eisers in conventie] van de Rabobank het bericht dat [gedaagde in conventie] niet langer in dienst was bij de Rabobank als accountmanager. Al enkele maanden later, medio september 2015, heeft [gedaagde in conventie] telefonisch contact opgenomen met [eisers in conventie] om eens bij te praten, waarmee [eisers in conventie] hebben ingestemd. Er vinden vervolgens een drietal gesprekken plaats bij [eisers in conventie] thuis (medio september 2015, 19 oktober 2015 en 5 november 2015). In die gesprekken is door [eisers in conventie] onder meer gesproken over hun verbouwing en het stuk grond naast hun woning dat zij op termijn wilden aankopen. In ieder geval in het gesprek op 19 oktober 2015 heeft [gedaagde in conventie] zich op de hoogte gesteld van het feit dat [eisers in conventie] nog geïnteresseerd waren in beleggingen door te vragen aan [eiser in conventie 1] of hij nog steeds het “lijstje” bijhield met de koers van Aegon en PostNL (hetgeen volgens [eiser in conventie 1] sporadisch het geval was). Verder heeft [gedaagde in conventie] in dat gesprek verteld dat hij in contact is gekomen met een ex-medewerker van Rabobank Nederland, de heer [naam 1] , die zich nu bezighield met het ondersteunen van start-ups via een beleggingen/ deelnemingen. [gedaagde in conventie] gaf in dat gesprek aan dat het interessant voor [eisers in conventie] zou kunnen zijn om de heer [naam 1] te ontmoeten, zodat diegene meer over zijn activiteiten kon vertellen. In navolging op dat gesprek ontvingen [eisers in conventie] diezelfde avond nog, op 19 oktober 2015, een email van [gedaagde in conventie] met nadere informatie over de belegging/ deelneming welke [gedaagde in conventie] in het gesprek had genoemd. In deze e-mail staat - voor zover thans van belang - vermeld:
“(…). Vandaag hebben weer een prettig contact gehad. Je gaf aan nog druk te zijn rondom de woning. Je bent en blijft geïnteresseerd in beleggingen.(…).
Graag maak ik je enthousiast voor een deelname in de [samenwerking] . Een samenwerking tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Deze combinatie wil een 20-tal jonge bedrijven ondersteunen in management, zowel op persoonlijk als op financieel gebied, en met groeikapitaal.(…).”
3.7.2.
Bij deze email waren een drietal documenten gevoegd, te weten het investeringsmemorandum, de begeleidende brief daarbij en het addendum. In het investeringsmemorandum werd de investering in [samenwerking] nader toegelicht. Daarin staat onder meer vermeld - samengevat en voor zover thans van belang - dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] in een leidende positie waren gekomen om een investerings-portfolio van kleine en middelgrote (MKB) bedrijven in te brengen in een bestaand beursgenoteerd Zwitsers MKB-Investeringsfonds en dat zij hiertoe de joint-venture [samenwerking] hadden opgericht. De eerste stap in dit proces was het afgeven van een converteerbare lening, voor een bedrag van € 15 miljoen met een rente van 4% om de structureringsperiode te overbruggen. De betrokken partijen beoogden hierbij dat vóór het einde van 2015 de lening zou worden omgezet in aandelen in het beursgenoteerde fonds. Uit de begeleidende brief bij het investeringsmemorandum volgt onder meer dat voor beleggers een rendement van gemiddeld 20% per jaar zou worden verwacht.
3.7.3.
In het derde gesprek met [eisers in conventie] op 5 november 2023 was - naast [gedaagde in conventie] - ook [naam 1] aanwezig. [gedaagde in conventie] en [naam 1] lichtten in dit gesprek toe dat een converteerbare geldlening verstrekt zou worden aan [samenwerking] , welke zou worden omgezet in aandelen in een fonds. Ook werd verteld dat tot aan de omzetting van de geldlening in aandelen, de verstrekte geldlening veilig zou staan op de rekening van [samenwerking] tegen een rente van 4% per jaar. Ook hebben [gedaagde in conventie] en [naam 1] aangegeven dat het voor [eisers in conventie] voordelig zou zijn om vroeg in te stappen, zodat [eisers in conventie] snel konden
meedoen in de fondsen en daarvan dus konden profiteren. Als onbetwist staat vast dat [eisers in conventie] in het gesprek hebben gevraagd of het verstandig was om de te verstrekken geldlening apart te houden, bijvoorbeeld op een kwaliteitsrekening van een notaris. Daarop is van de zijde van [gedaagde in conventie] en [naam 1] aangegeven dat dit niet nodig was omdat de geldlening op een rekeningnummer van [samenwerking] zou worden beheerd, waar de gelden veilig zouden zijn. Ten slotte is in dat gesprek door [gedaagde in conventie] en [naam 1] te kennen gegeven dat per investeerder minimaal een bedrag van € 500.000,- geïnvesteerd moest worden, maar dat
- toen bleek dat [eisers in conventie] hiertoe niet bereid / in staat waren - in dit geval ingestemd kon worden het een lagere investering van circa € 200.000,-.
3.7.4.
Op diezelfde dag, 5 november 2015, ontvingen [eisers in conventie] na afloop van het gesprek een email van [gedaagde in conventie] met daarbij een door hen te ondertekenen overeenkomst van converteerbare geldlening. Deze overeenkomst is door [eisers in conventie] en [gedaagde in conventie] bij [eisers in conventie] thuis op 6 november 2015 ondertekend. [naam 1] en [naam 2] hebben de overeenkomst vervolgens onder vermelding van de letters “i/o” of “p.o” ondertekend namens [samenwerking] . Kort daarna, op 10 november 2015 hebben [eisers in conventie] het uit te lenen bedrag overgeschreven naar het rekeningnummer van [samenwerking] .
3.7.5.
Vast staat tenslotte dat [eisers in conventie] de eerste en enige investeerders waren in [samenwerking] . [gedaagde in conventie] heeft in een gesprek op 15 mei 2017 [eisers in conventie] geïnformeerd dat het volledige uitgeleende geldbedrag aan [samenwerking] was onttrokken door de bestuurders van die vennootschap.
3.8.
In het licht van alle feiten en omstandigheden zoals vermeld in r.o. 3.7.1 tot en met 3.7.5. overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de eerder aanwezige relatie tussen [gedaagde in conventie] als accountmanager van [eisers in conventie] en de kennis en wetenschap die [gedaagde in conventie] in dat kader had met betrekking tot [eisers in conventie] en het vertrouwen dat [eisers in conventie] in [gedaagde in conventie] stelden had [gedaagde in conventie] zich op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt de belangen van [eisers in conventie] behoren aan te trekken door zich op de hoogte te stellen van de financiële risico’s die gepaard gingen met de geldleningsovereenkomst en [eisers in conventie] daarover behoren te informeren en te waarschuwen, anders dan de algemene disclaimer(s) in het investeringsmemorandum en bijbehorende documentatie. Zoals [gedaagde in conventie] ook ter zitting heeft erkend, ging het immers om een investering met een hoog risicogehalte, temeer nu [eisers in conventie] - zoals [gedaagde in conventie] wist - een aanzienlijk deel van hun vermogen besteedde aan één beleggingsproduct, waarbij [eisers in conventie] de eerste investeerders waren in een startende onderneming en het geld zonder zekerheden werd gestort op de rekening van deze onderneming. De rechtsplicht van [gedaagde in conventie] brengt mee - mede gelet op het vertrouwen dat [eisers in conventie] in hem stelden en wetende dat het ging om een investering met een hoog risicogehalte - dat hij [eisers in conventie] minst genomen - buiten voornoemde disclaimer(s) om - had moeten wijzen op de risico’s verbonden aan dit product, of had moeten aanraden aan [eisers in conventie] om zich daarover te laten voorlichten door een financieel deskundige zoals bijvoorbeeld hun bank. Dit alles heeft [gedaagde in conventie] nagelaten. Sterker nog, door [gedaagde in conventie] , althans in aanwezigheid van [gedaagde in conventie] , is aan [eisers in conventie] te kennen gegeven dat het veilig was de gelden over te maken op de rekening van [samenwerking] , nadat [eisers in conventie] hadden geïnformeerd of het niet verstandig was om de te verstrekken geldlening te storten op een derdengeldenrekening van een notaris. Verder geldt, dat [gedaagde in conventie] destijds niet aan [eisers in conventie] heeft verteld dat hij een eigen financieel belang had omdat hij 10 % van de aandelen van [bedrijf 2] in handen had, noch heeft hij [eisers in conventie] geïnformeerd over het persoonlijk financieel belang van [naam 1] als middellijk bestuurder van [samenwerking] . Nu [gedaagde in conventie] heeft nagelaten [eisers in conventie] te informeren en te waarschuwen zoals hiervoor omschreven, heeft hij gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, en daarmee onrechtmatig jegens [eisers in conventie] Gelet op deze conclusie, kan de vraag of er sprake was van een (beleggings)advies in de zin van de Wft / Richtlijn 2014/65/EU (MIFID) buiten beschouwing worden gelaten.
3.9.
De rechtbank volgt [gedaagde in conventie] niet in zijn betoog, dat zijn aansprakelijkheid is uitgesloten in de disclaimer in het investeringsmemorandum. De disclaimer (zie r.o. 3.1. sub r.) ziet niet op aansprakelijkheid zoals die hiervoor is vastgesteld, maar veeleer op fouten in de brochure en/of tegenvallende rendementen. De disclaimer staat dan ook niet aan de aansprakelijkheid van [gedaagde in conventie] in de weg.
Causaal verband
3.10.
[gedaagde in conventie] meent dat - ook als hij [eisers in conventie] zou hebben geïnformeerd over en gewaarschuwd had voor de risico’s verbonden aan de deelneming/belegging - [eisers in conventie] alsnog zouden zijn overgegaan tot het sluiten van de overeenkomst van geldlening, zodat het causaal verband ontbreekt tussen het handelen/nalaten van [gedaagde in conventie] en de door [eisers in conventie] geleden schade. [gedaagde in conventie] voert in dat verband onder meer aan, dat [eisers in conventie] in het verleden geïnteresseerd zouden zijn geweest in het investeren in zogenaamde
“berry farms”in Afrika, welke investering als risicovol moet worden aangemerkt.
[eisers in conventie] hebben ter zitting gemotiveerd weersproken dat zij geïnteresseerd zouden zijn geweest in het investeren in zogenaamde
“berry farms”en hebben aangevoerd dat een dergelijke investering ook nimmer heeft plaatsgevonden. Zij geven aan dat hun destijds door [bedrijf 1] belegde vermogen plaatsvond in reguliere beursgenoteerde aandelenfondsen zonder hoog risicogehalte. [eisers in conventie] heeft ter zitting verklaard, dat [bedrijf 1] aan hen had voorgesteld - in aanwezigheid van [gedaagde in conventie] - om te investeren in startende MKB-ondernemingen, maar dat zij die optie van de hand hebben gewezen als zijnde te risicovol (waarvan [gedaagde in conventie] overigens ter zitting heeft aangegeven zich dat niet te kunnen herinneren).
Mede gelet op voornoemde gemotiveerde betwisting zijdens [eisers in conventie] , heeft [gedaagde in conventie] zijn (blote) stelling aangaande de
“berry farms”onvoldoende concreet gemotiveerd onderbouwd.
[gedaagde in conventie] meent voorts, dat de hoge rendementen bij de investeringsmogelijkheid in [samenwerking] juist een prikkel zouden zijn geweest voor [eisers in conventie] om toch tot investering over te gaan ook als zij op de hoogte waren geweest van de daaraan verbonden risico’s. De rechtbank volgt [gedaagde in conventie] niet in dit betoog. [eisers in conventie] hadden immers aanvankelijk andere plannen met hun vermogen, te weten de aankoop van een nabij gelegen stuk grond. Verder geldt dat [eisers in conventie] reeds hun twijfels hadden geuit over het veilig kunnen overmaken van de gelden op de rekening van [samenwerking] door te vragen of het niet verstandig zou zijn de gelden te storten op een derdengeldenrekening van een notaris. [gedaagde in conventie] en [naam 1] hebben ten onrechte deze ongerustheid weggenomen door [eisers in conventie] te verzekeren dat de gelden veilig zouden zijn op de rekening van [samenwerking] . Het nalaten van [gedaagde in conventie] om te wijzen op de risico’s verbonden aan de investeringsmogelijkheid, althans het nalaten van [gedaagde in conventie] om [eisers in conventie] te verwijzen naar een financieel deskundige zoals hun bank ten einde zich te laten voorlichten omtrent deze risico’s, heeft er juist voor gezorgd dat [eisers in conventie] zich deze risico’s - zowel met betrekking tot het verlies van het geld, als het kunnen behalen van de voorgespiegelde rendementen - niet, althans onvoldoende, hebben gerealiseerd. De rechtbank gaat er vanuit, dat als [eisers in conventie] zich tot een financieel deskundige of hun bank hadden gewend, hen te verstaan was gegeven dat de investering hoogst speculatief was en niet paste in het risicoprofiel van [eisers in conventie] en dat [eisers in conventie] zouden hebben afgezien van het aangaan van de converteerbare geldlening.
Gezien het vorenstaande luidt de conclusie dan ook, dat er een causaal verband bestaat tussen het nalaten van [gedaagde in conventie] als in r.o. 3.8. is omschreven en de schade die [eisers in conventie] dientengevolge hebben geleden.
Schade
3.11.
[eisers in conventie] stellen dat zij schade hebben geleden ter hoogte van het uitgeleende geldbedrag aan [samenwerking] , zijnde een bedrag van € 196.875,-.
[gedaagde in conventie] heeft op zijn beurt het bestaan en de omvang van de schade als zodanig niet bestreden.
Voornoemd schadebedrag zal dan ook worden toegewezen als gevorderd.
De verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag van 6 november 2015 is door [gedaagde in conventie] evenmin betwist, zodat dit eveneens zal worden toegewezen.
3.12.
De gevorderde verklaring voor recht onder punt 1 van het petitum komt eveneens voor toewijzing in aanmerking, voor zover het gaat om het onrechtmatig handelen van [gedaagde in conventie] jegens [eisers in conventie] en diens aansprakelijkheid voor de schade die [eisers in conventie] daardoor hebben geleden.
3.13.
[eisers in conventie] vorderen voorts om [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.743,75. Ook hier geldt dat [gedaagde in conventie] de omvang en de verschuldigdheid van dit bedrag niet heeft betwist, terwijl het bedrag voorts is berekend conform de staffel van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente, waarvan de verschuldigdheid door [gedaagde in conventie] evenmin is betwist.
voorts in reconventie
3.14.
[eiser in reconventie] vordert in reconventie - samengevat - opheffing van het door [verweerders in reconventie] gelegde conservatoir beslag omdat de vorderingen van [verweerders in reconventie] in conventie ongegrond zijn.
Een beslag kan onder meer worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de door het beslaglegger ingeroepen recht. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, volgt echter dat niet is gebleken van ondeugdelijkheid van het door [verweerders in reconventie] ingeroepen recht. De vordering in reconventie behoort dan ook te worden afgewezen.
verder in conventie en in reconventie
3.15.
[gedaagde in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten, inclusief beslagkosten, worden in conventie aan de zijde van [eisers in conventie] tot op heden begroot op een bedrag van:
- kosten dagvaardingsexploot: € 128,30
- griffierecht: € 1.963,00 (reeds verminderd met € 314,- i.v.m. beslag)
- salaris advocaat: € 5.290,00 (2 x tarief VI ad € 2.645,-)
- beslagkosten:
€ 1.270,87(incl. 1 punt liquidatietarief ad € 563.-)
Totaal: € 5.652,17
3.16.
De proceskosten in reconventie worden aan de zijde van [verweerders in reconventie] bepaald op een half punt van het liquidatietarief aangezien het verweer is reconventie grotendeels voortvloeit uit de stellingnames in conventie. Het salaris advocaat wordt derhalve bepaald op een bedrag van € 299,00( 0,5 x tarief II ad € 598,-).
3.17
De nakosten worden in conventie en in reconventie bepaald op een bedrag van € 271,00 zonder betekening van het vonnis, te verhogen met € 90,- ingeval het vonnis wel wordt betekend.

4.De beslissing

De rechtbank
In conventie
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers in conventie] en dat [gedaagde in conventie] aansprakelijk is voor de schade die [eisers in conventie] daardoor hebben geleden;
4.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eisers in conventie] , te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, de schade begroot op een bedrag van € 196.875,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eisers in conventie] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.743,75, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 na verloop van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening;
4.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie] tot vergoeding van de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van [eisers in conventie] in conventie worden begroot op een bedrag van € 5.652,17 te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
In reconventie
4.5.
wijst de vordering van [eiser in reconventie] af;
4.6.
veroordeelt [eiser in reconventie] tot vergoeding van de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van [verweerders in reconventie] in reconventie worden begroot op een bedrag van € 299,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
In conventie en in reconventie
4.7.
veroordeelt [gedaagde in conventie] tot voldoening van de nakosten in conventie en in reconventie ten bedrage van € 271,00 indien geen betekening van het vonnis plaatsvindt, te verhogen met € 90,- ingeval het vonnis wel wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
4.8.
verklaart de veroordelingen onder punt 4.2 tot en met 4.4 alsmede de veroordelingen onder punt 4.6 en 4.7. uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.