Uitspraak
RECHTBANK Zeeland -West-Brabant
1.VvE [eiser in conventie 1] ,
2.
VvE [eiser in conventie 2],
3.
VvE [eiser in conventie 3],
4.
VvE parkeergarage [eiser in conventie 4],
1.De procedure
2.De feiten
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid:
[gedaagde in conventie] B.V., (…) hierna ook te noemen:
“de gerechtigde”.
eigenaar: de gerechtigde tot een (onder)appartementsrecht, waaronder begrepen (…)
Er is geen bijdrage verschuldigd indien een gebouw nog niet is opgeleverd. De bijdrage (servicekosten) dient dan berekend te worden naar rato van de aandelen in de wel opgeleverde (onder)appartementsrechten.Zodra er in een gebouw wel al appartementen zijn opgeleverd doch niet alle, zal gedurende twaalf (12) maanden gerechtigde zijn vrijgesteld van bijdrage/servicekosten ten aanzien van de nog niet opgeleverde appartementsrechten voor zover die nog op zijn naam staan.
DEFINITIES
Direct nadat de appartementsrechten aan de opdrachtgever is opgeleverd dient de aannemer de sleutels van de appartementsrechten aan de opdrachtgever te overhandigen. (…)”
3.Het geschil
Omdat de vorderingen in conventie volgens [eiser in reconventie] moeten worden afgewezen, waren de ten laste van haar gelegde beslagen onnodig en onrechtmatig. [eiser in reconventie] stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de beslagen op de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] . De VvE’s zijn gehouden om die schade aan haar te vergoeden. Inmiddels zijn de beslagen opgeheven en heeft [eiser in reconventie] een bankgarantie gesteld. De kosten daarvan bedragen 1% per jaar en is ook schade van [eiser in reconventie] die de VvE’s moeten vergoeden.
€ 110.470,-- over 2023. Op grond van de factuurvoorwaarden van [eiser in reconventie] heeft [eiser in reconventie] verder recht op een verhoging van 10% over de verschuldigde bedragen.
4.De beoordeling
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
€ 13.638,28 heeft betaald. Vast staat ook dat [eiser in reconventie] in 2021 nog eigenaar was van appartementsrechten en dus in beginsel ook de daarvoor door de vergadering vastgestelde servicebijdrage verschuldigd was. Volgens [eiser in reconventie] hebben de VvE’s echter ten onrechte bij de berekening van de verschuldigde bijdragen geen rekening gehouden met de betalingsvrijstelling van artikel 11 van de splitsingsaktes. De VvE’s erkennen dat bij de in rekening gebrachte servicebijdragen geen rekening is gehouden met een betalingsvrijstelling voor [eiser in reconventie] . Volgens de VvE’s kan [eiser in reconventie] geen beroep doen op de betalingsvrijstelling. De rechtbank volgt de VvE’s hierin niet.
In dit artikel is eerst bepaald dat er geen bijdrage verschuldigd is indien een gebouw nog niet is opgeleverd. Onduidelijk is echter wat met “gebouw” wordt bedoeld. Anderzijds staat er dat de bijdrage (servicekosten) dan berekend dient te worden naar rato van de aandelen in de wel opgeleverde (onder)appartementsrechten. In het tweede deel is een specifieke regeling opgenomen voor [eiser in reconventie] , die immers in de splitsingsakte als “de gerechtigde” wordt aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het voor de hand deze bepaling zo uit te leggen dat alle appartementseigenaren, behalve [eiser in reconventie] , zijn vrijgesteld van het betalen van de voorschotbijdrage, zolang hun appartement nog niet is opgeleverd door de aannemer. Die vrijstelling eindigt voor die eigenaren dus bij oplevering van hun appartement, ongeacht de status van de resterende delen van het gebouw. Voor [eiser in reconventie] geldt ook een vrijstelling, maar die is in tijdsduur beperkt en gaat pas lopen vanaf de datum van oplevering van het eerste appartement in een gebouw en loopt tot maximaal twaalf maanden nadien. Vanaf dat moment eindigt dus de vrijstelling voor [eiser in reconventie] en moet [eiser in reconventie] , anders dan de andere appartementseigenaren, de servicebijdragen gaan betalen. Dit geldt dus ook als de betreffende appartementen, waarvan zij op dat moment nog eigenaar is, nog niet zijn opgeleverd. Zodra een appartement, waarvan [eiser in reconventie] nog eigenaar is, is opgeleverd, vervalt de vrijstelling eveneens.
€ 3.129,44 =) € 10.508,84 ten onrechte bij [eiser in reconventie] in rekening hebben gebracht en dat [eiser in reconventie] dit bedrag onverschuldigd heeft betaald. Haar vordering in reconventie is dan ook voor dit bedrag toewijsbaar.
€ 110.470,00 (over 2023) wegens door haar aan het Waterschap betaalde erfpachtcanon. Tussen partijen staat vast dat [eiser in reconventie] de erfpachtcanon heeft voldaan (op grond van artikel 6:30 BW) ten behoeve van de appartementseigenaren en dat zij recht heeft op terugbetaling daarvan. Tussen partijen is in geschil of [eiser in reconventie] betaling van de VvE’s kan vorderen.
Artikel 5:115 BW, tweede lid, bepaalt dat de vereniging van eigenaars hoofdelijk verbonden is voor de door één of meer appartementseigenaars verschuldigde canon of retributie. Een redelijke toepassing van dit artikel brengt mee dat de vereniging van eigenaars ook in het geval dat de canon door een derde is voorgeschoten, hoofdelijk tot (terug)betaling daarvan is verbonden. Anders dan de VvE’s stellen, geldt deze hoofdelijke verbondenheid dus niet alleen in het geval zij rechtstreeks door de grondeigenaar tot betaling worden aangesproken, maar ook in hun verhouding met [eiser in reconventie] . Het is vervolgens aan de VvE’s om de canon door te belasten aan de individuele eigenaars, hetgeen zij in de praktijk ook doen. Het voorgaande brengt mee dat de vordering tot betaling van het bedrag van € 113.551,51 zal worden toegewezen. De tevens gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen met ingang van 11 maart 2022 over het bedrag van € 3.081,51 en met ingang van 2 februari 2023 over het bedrag van € 110.470,00. [eiser in reconventie] heeft gesteld dat de VvE’s vanaf die data in verzuim zijn geraakt en daarom de wettelijke rente verschuldigd zijn. De VvE’s hebben daar als zodanig geen verweer tegen gevoerd. De gevorderde wettelijke rente zal voor het overige worden afgewezen. [eiser in reconventie] vordert daarnaast een verhoging van 10% op grond van haar “factuurvoorwaarden”. Aangezien de VvE’s tegen dit deel van de vordering geen (afzonderlijk) verweer hebben gevoerd, zal dit deel van de vordering eveneens worden toegewezen. Het gaat daarbij om 10% van het (onbetaalde deel van het) factuurbedrag, in dit geval dus € 11.355,15.
Ook zijn de VvE’s gehouden om de schade die [eiser in reconventie] in verband met de beslagen en de garantie heeft geleden te vergoeden. [eiser in reconventie] heeft de kosten die zij in dit verband heeft gemaakt concreet onderbouwd in haar akte van 16 mei 2023. De bedragen die zij in verband daarmee vordert (€ 832,80 + € 125,00 + 1% van het garantiebedrag per jaar vanaf 16 mei 2023, met wettelijke rente), zijn op grond daarvan toewijsbaar. De VvE’s hebben tegen die kosten en rente als zodanig ook geen verweer gevoerd.
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
5.De beslissing
- een bedrag van € 11.355,15,
€ 100.000,--,