6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 4 oktober 2022 tijdens een gesprek in het kader van een opname in een GGZ-instelling schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn psychiater [slachtoffer 3] . Dit terwijl [slachtoffer 3] slechts zijn werk deed en daarbij het beste met verdachte voor had. Door de bedreiging van verdachte heeft hij zich tijdens zijn werk zeer angstig gevoeld.
Op 19 januari 2023 heeft verdachte zich vervolgens schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van zijn buurman [slachtoffer 1] . Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat het feit een grote impact op diens privéleven heeft gehad.
Bovendien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn onderbuurman [slachtoffer 2] door hem met een zware ijzeren staaf op onder meer het hoofd te slaan. [slachtoffer 2] heeft hierdoor een open wond aan zijn arm en een verdikking van zijn slaap opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen niet enkel gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij zijn onderbuurman en buurman, het is namelijk goed voorstelbaar dat het door verdachte toegepaste geweld ook heeft bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid bij de overige bewoners van de flat.
In deze zaak komt de rechtbank aan het opleggen van een straf niet toe, omdat de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat verdachte vanwege zijn ziekelijke stoornis geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Een dader die geen verwijt kan worden gemaakt van het handelen kan niet worden bestraft voor dat handelen. Dit doet echter niet af aan de ernst van wat met name op 19 januari 2023 heeft plaatsgevonden.
Nu de rechtbank niet toekomt aan het opleggen van een straf, komt zij voor de vraag te staan of een maatregel, en zo ja, welke aan verdachte moet worden opgelegd. Ten aanzien van de beantwoording van die vraag zijn de verschillende keuzemogelijkheden zorgvuldig overwogen, te weten het afgeven van een zorgmachtiging via artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden of met verpleging van overheidswege, dan wel het opleggen van geen enkele maatregel. De rechtbank overweegt als volgt.
[psychiater] en [psycholoog] hebben in de rapportages van respectievelijk 30 juni 2023 en 17 juli 2023 gesteld dat bij verdachte het recidiverisico op geweldsdelicten of grensoverschrijdend gedrag (matig) hoog is. Dit risico wordt vooral bepaald door de psychotische klachten van verdachte en het niet (medicamenteus) behandelen van de schizofrenie. Als verdachte achterdochtig is en veel last heeft van paranoïde wanen en hallucinaties, kan hij zich boos en agressief gaan gedragen.
Om het recidiverisico te beperken, is het daarom van belang dat verdachte (medicamenteus) wordt behandeld voor zijn schizofrenie. Verdachte toont weinig ziekte-inzicht en zelfreflectie en er is matig respons op behandeling en/of toezicht. De psycholoog en psychiater hebben gelet op het voorgaande geadviseerd om het aanvragen van een zorgmachtiging te onderzoeken. Hiermee zou verdachte (in eerste instantie) met een klinische plaatsing kunnen worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Vervolgens zou kunnen worden gekeken of verdachte op het terrein van een instelling of in een beschermde woonvorm geplaatst kan worden. Verwacht wordt volgens bovengenoemde forensisch deskundigen dat met een adequate behandeling in het kader van de zorgmachtiging het recidiverisico voldoende wordt verminderd. De reclassering heeft in het rapport van 15 augustus 2023 aangegeven mee te gaan in het advies om in te zetten op een zorgmachtiging.
De rechtbank heeft daarop laten onderzoeken of een zorgmachtiging afgegeven kan worden.
De zorgverantwoordelijke [slachtoffer 3] en de geneesheer-directeur [naam] hebben ter zitting te kennen gegeven dat bij verdachte weliswaar sprake is van een stoornis die leidt tot ernstig nadeel, maar dat zij negatief adviseren ten aanzien van het afgeven van een zorgmachtiging. Dit omdat het afgeven van een zorgmachtiging niet doelmatig wordt geacht in deze zaak. Een zorgmachtiging heeft namelijk niet als doel om recidive te voorkomen. Ook heeft de zorgmachtiging niet als doel om verdachte langdurig op te nemen in een instelling, op het moment dat hij zijn medicatie inneemt en stabiel is, zoals nu het geval is. Daarnaast is het in een later stadium rechtstreeks doorstromen naar begeleid wonen geen mogelijkheid binnen de kaders van een zorgmachtiging.
Gelet op het voorgaande is een zorgmachtiging in casu niet een passende optie. Dit enerzijds omdat wat de forensisch psycholoog en forensisch psychiater willen bereiken met afgeven van de zorgmachtiging (recidivevermindering, langdurige (gesloten) behandeling en rechtstreekse doorstroming naar begeleid wonen vanuit de GGZ), niet in overeenstemming is met de doelen van de zorgmachtiging en daardoor dus in de praktijk niet bereikt kan en zal worden. En anderzijds omdat gebleken is dat verdachte na een eventuele vrijlating niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en er daarnaast ook geen stabiliteit is op de overige leefgebieden. Bij het afgeven van een zorgmachtiging zullen er dan ook (praktisch) problemen in de uitvoering ontstaan, wat in het geval van verdachte moet worden voorkomen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het afgeven van een zorgmachtiging niet een reële mogelijkheid is om verdachte te behandelen en om zodoende het recidiverisico te verminderen. De rechtbank heeft bij afzonderlijke beslissing van heden dan ook bepaald dat er geen zorgmachtiging afgegeven zal worden. De rechtbank constateert dat er dan nog drie keuzemogelijkheden resteren voor de afdoening van deze zaak, te weten het opleggen van geen enkele maatregel, het opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden of het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
De rechtbank is van oordeel dat het onverantwoord is om aan verdachte geen enkele maatregel op te leggen, gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Indien verdachte niet wordt behandeld voor zijn schizofrenie, kan de veiligheid van de maatschappij onvoldoende worden gegarandeerd.
Over het opleggen van een tbs-maatregel overweegt de rechtbank het volgende. Aan de formele vereisten voor de oplegging van een tbs-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op de gepleegde poging tot zware mishandeling is een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld en de bedreiging behoort tot de misdrijven omschreven in artikel 37a lid 1 sub 2 Sr. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van een tbs-maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico, dat wordt ingegeven door de schizofrenie van verdachte.
De rechtbank acht een tbs met voorwaarden niet haalbaar. Een tbs met voorwaarden is aan de orde indien het recidivegevaar naar verwachting afdoende afgewend kan worden door het stellen van voorwaarden die zien op het gedrag van verdachte
.Hiervan kan sprake zijn bij verdachten die minder delictgevaarlijk zijn, enig ziektebesef en ziekte-inzicht tonen en gemotiveerd zijn voor een behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank is daar bij verdachte geen sprake van. Daarnaast heeft verdachte zich niet bereid verklaard om mee te werken aan de voorwaarden, hetgeen noodzakelijk is voor het opleggen van een tbs met voorwaarden.
Nu het afgeven van een zorgmachtiging niet doelmatig is, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het voormalig artikel 37 Sr sinds de invoering van de Wet verplichte ggz en de Wet forensische zorg niet langer mogelijk is, en de tbs-maatregel met voorwaarden niet haalbaar wordt geacht, is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de enige reële mogelijkheid die overblijft om de stoornis van verdachte te behandelen en daarmee het hoge recidiverisico te verminderen en de maatschappij tegen verdachte te beschermen. De rechtbank ziet zich dan ook genoodzaakt om de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege aan verdachte op te leggen, en acht deze oplegging gezien bovengenoemde omstandigheden dan ook proportioneel.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op al hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, constateert zij dat met het wegvallen van de maatregel op grond van artikel 37 Sr (oud) en de invoering van artikel 2.3 Wfz, sprake is van een groot gat in de keuzemogelijkheden van de rechter bij de afdoening van (ernstige) delicten die niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dit omdat de mogelijkheden die de zorgmachtiging en de tbs-maatregel bieden ver uiteen liggen. De rechtbank ziet zich wel genoodzaakt te kiezen tussen deze mogelijkheden, omdat het gelet op het hoge recidiverisico geen reële mogelijkheid is dat verdachte geen maatregel en daarmee dus geen behandeling krijgt opgelegd. De rechtbank acht dit een onwenselijke ontwikkeling voor wat betreft de afdoening van strafzaken, voor zowel de maatschappij als voor de verdachte.