ECLI:NL:RBZWB:2023:7894

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
02/020498-23; 02/012528-23 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en poging tot zware mishandeling met tbs-maatregel

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van een psychiater en buurman, alsook aan poging tot zware mishandeling van zijn onderbuurman. De verdachte, geboren in 1980 en gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, werd op 19 januari 2023 beschuldigd van het proberen te mishandelen van [slachtoffer 2] en het bedreigen van [slachtoffer 1]. Daarnaast was er een eerdere bedreiging van [slachtoffer 3] op 4 oktober 2022. Tijdens de zitting op 31 oktober 2023 heeft de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, de zaak behandeld, waarbij de verdediging door mr. P.R. Klaver werd bijgestaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet strafbaar was, maar legde wel een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling van zijn schizofrenie. De rechtbank oordeelde dat een zorgmachtiging niet haalbaar was, omdat deze niet voldeed aan de eisen van doelmatigheid voor verplichte zorg. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Tevens werd een schadevergoeding van € 400,- aan [slachtoffer 1] toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/020498-23; 02/012528-23 (ttz gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
gedetineerd in Penitentiair Psychiatrisch Centrum Haaglanden
raadsman mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is in de zaak met parketnummer 02/020498-23 de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/020498-23
op 19 januari 2023 heeft geprobeerd [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) zwaar te mishandelen,
dan wel heeft mishandeld (feit 1) en zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] (feit 2).
02/012528-23
op 4 oktober 2022 zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/020498-23
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2]
(feit 1) en bedreiging van [slachtoffer 1] (feit 2).
02/012528-23
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/020498-23
De verdediging bepleit dat enkel sprake is geweest van een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer 2] , waardoor niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
02/012528-23
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat bij verdachte het opzet op de bedreiging van [slachtoffer 3] ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/020498-23
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij op 19 januari 2023 heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen, dan wel dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vastgesteld dat verdachte met de door hem gepleegde gedragingen het
opzethad om, al dan niet in voorwaardelijke vorm, [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte meermalen met een ijzeren staaf met een gewicht van meer dan twee kilogram op het hoofd en de linker arm van [slachtoffer 2] heeft geslagen. [slachtoffer 2] heeft hierdoor onder meer een open wond op de linker onderarm en een verdikking van de linker slaap opgelopen. De rechtbank stelt op grond van het letsel vast dat verdachte met kracht heeft geslagen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor
voorwaardelijk opzetgeldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarvoor is onder meer van belang de kracht waarmee is geslagen, het voorwerp waarmee is geslagen en de plaats(en) waar het slachtoffer is geraakt. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het menselijk lichaam. Met name aan de zijkant van het hoofd, in de buurt van de slaap, bevinden zich kwetsbare weke delen waardoor de hersenen, die het gehele lichaam aansturen, relatief gemakkelijk beschadigd kunnen raken. Wanneer er meermalen met een hard of zwaar voorwerp met kracht op het hoofd wordt geslagen, kan dit dan ook leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Door meermalen met kracht met een ijzeren staaf met een gewicht van meer dan twee kilogram op het hoofd van aangever te slaan heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, zoals primair is ten laste gelegd.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 19 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 1] .
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
02/012528-23
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 4 oktober 2022 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 3] .
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/020498-23
1
op 19 januari 2023 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 2] meermalen met kracht met een ijzeren staaf, op het hoofd en de arm geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 19 januari 2023 te Bergen op Zoom [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood, ik pak je" en "Ik maak je dood, ik maak jullie dood, ik maak jullie allemaal dood. Ik maak
jullie kapot";
02/012528-23
op 4 oktober 2022 te Bergen op Zoom [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik schiet je in je klote" en "jij zult nooit weten wanneer ik met een pistool voor je zal staan".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Zowel de officier van justitie als de verdediging concluderen dat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat verdachte om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling of verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage van [psychiater] van 30 juni 2023 en [psycholoog] van 17 juli 2023. Deze rapportages zien op de feiten gepleegd op 19 januari 2023. Hierin wordt geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Hierdoor heeft verdachte last van paranoïde wanen en hallucinaties. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten was de realiteitstoetsing volledig verstoord en de waarneming psychotisch aangetast. Gesteld kan worden dat er een duidelijke samenhang is tussen de diagnose en het bewezenverklaarde en dat de stoornis volledig heeft doorgewerkt. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om de bewezenverklaarde feiten gepleegd op 19 januari 2023 niet aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze goed onderbouwde conclusie over en stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten gepleegd op 19 januari 2023 niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Gelet op de bij verdachte geconstateerde ziekelijke stoornis en de omstandigheid dat verdachte al langere tijd bekend is met psychiatrische problematiek, maakt dat de rechtbank voornoemde conclusie van de psycholoog en psychiater ook overneemt voor het bewezenverklaarde feit gepleegd op 4 oktober 2022. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat het feit van 4 oktober 2022 zich relatief kort voor de feiten van 19 januari 2023 heeft voorgedaan en verdachte nog diezelfde dag is opgenomen in een (reguliere) GGZ-instelling in verband met paranoïde uitspraken. De rechtbank stelt dan ook vast dat ook dit feit niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank verdachte voor de onder 4.4 bewezenverklaarde feiten niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.

6.Oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege. Dit gelet op het hoge recidiverisico, de noodzakelijk geachte behandeling voor de schizofrenie van verdachte en het niet haalbaar zijn van een tbs-maatregel met voorwaarden, omdat verdachte op voorhand heeft aangegeven dat hij hieraan niet wil meewerken. De officier van justitie is van mening dat ook een zorgmachtiging niet aan de orde is, gelet op voornoemde omstandigheden en omdat een eerder afgegeven zorgmachtiging niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege is de enige overblijvende optie waarbij het verminderen van het recidiverisico ter beveiliging van de maatschappij voorop staat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat de rechtbank ambtshalve een zorgmachtiging afgeeft. Dit zodat er dan zekerheid is dat verdachte zijn medicatie neemt, hij (ambulant) behandeld kan worden en er in een later stadium naar begeleid wonen kan worden toegewerkt. Het opleggen van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege, dan wel met voorwaarden, wordt niet proportioneel geacht en is volgens de verdediging niet geïndiceerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 4 oktober 2022 tijdens een gesprek in het kader van een opname in een GGZ-instelling schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn psychiater [slachtoffer 3] . Dit terwijl [slachtoffer 3] slechts zijn werk deed en daarbij het beste met verdachte voor had. Door de bedreiging van verdachte heeft hij zich tijdens zijn werk zeer angstig gevoeld.
Op 19 januari 2023 heeft verdachte zich vervolgens schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van zijn buurman [slachtoffer 1] . Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat het feit een grote impact op diens privéleven heeft gehad.
Bovendien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn onderbuurman [slachtoffer 2] door hem met een zware ijzeren staaf op onder meer het hoofd te slaan. [slachtoffer 2] heeft hierdoor een open wond aan zijn arm en een verdikking van zijn slaap opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen niet enkel gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij zijn onderbuurman en buurman, het is namelijk goed voorstelbaar dat het door verdachte toegepaste geweld ook heeft bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid bij de overige bewoners van de flat.
In deze zaak komt de rechtbank aan het opleggen van een straf niet toe, omdat de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat verdachte vanwege zijn ziekelijke stoornis geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Een dader die geen verwijt kan worden gemaakt van het handelen kan niet worden bestraft voor dat handelen. Dit doet echter niet af aan de ernst van wat met name op 19 januari 2023 heeft plaatsgevonden.
Nu de rechtbank niet toekomt aan het opleggen van een straf, komt zij voor de vraag te staan of een maatregel, en zo ja, welke aan verdachte moet worden opgelegd. Ten aanzien van de beantwoording van die vraag zijn de verschillende keuzemogelijkheden zorgvuldig overwogen, te weten het afgeven van een zorgmachtiging via artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden of met verpleging van overheidswege, dan wel het opleggen van geen enkele maatregel. De rechtbank overweegt als volgt.
[psychiater] en [psycholoog] hebben in de rapportages van respectievelijk 30 juni 2023 en 17 juli 2023 gesteld dat bij verdachte het recidiverisico op geweldsdelicten of grensoverschrijdend gedrag (matig) hoog is. Dit risico wordt vooral bepaald door de psychotische klachten van verdachte en het niet (medicamenteus) behandelen van de schizofrenie. Als verdachte achterdochtig is en veel last heeft van paranoïde wanen en hallucinaties, kan hij zich boos en agressief gaan gedragen.
Om het recidiverisico te beperken, is het daarom van belang dat verdachte (medicamenteus) wordt behandeld voor zijn schizofrenie. Verdachte toont weinig ziekte-inzicht en zelfreflectie en er is matig respons op behandeling en/of toezicht. De psycholoog en psychiater hebben gelet op het voorgaande geadviseerd om het aanvragen van een zorgmachtiging te onderzoeken. Hiermee zou verdachte (in eerste instantie) met een klinische plaatsing kunnen worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Vervolgens zou kunnen worden gekeken of verdachte op het terrein van een instelling of in een beschermde woonvorm geplaatst kan worden. Verwacht wordt volgens bovengenoemde forensisch deskundigen dat met een adequate behandeling in het kader van de zorgmachtiging het recidiverisico voldoende wordt verminderd. De reclassering heeft in het rapport van 15 augustus 2023 aangegeven mee te gaan in het advies om in te zetten op een zorgmachtiging.
De rechtbank heeft daarop laten onderzoeken of een zorgmachtiging afgegeven kan worden.
De zorgverantwoordelijke [slachtoffer 3] en de geneesheer-directeur [naam] hebben ter zitting te kennen gegeven dat bij verdachte weliswaar sprake is van een stoornis die leidt tot ernstig nadeel, maar dat zij negatief adviseren ten aanzien van het afgeven van een zorgmachtiging. Dit omdat het afgeven van een zorgmachtiging niet doelmatig wordt geacht in deze zaak. Een zorgmachtiging heeft namelijk niet als doel om recidive te voorkomen. Ook heeft de zorgmachtiging niet als doel om verdachte langdurig op te nemen in een instelling, op het moment dat hij zijn medicatie inneemt en stabiel is, zoals nu het geval is. Daarnaast is het in een later stadium rechtstreeks doorstromen naar begeleid wonen geen mogelijkheid binnen de kaders van een zorgmachtiging.
Gelet op het voorgaande is een zorgmachtiging in casu niet een passende optie. Dit enerzijds omdat wat de forensisch psycholoog en forensisch psychiater willen bereiken met afgeven van de zorgmachtiging (recidivevermindering, langdurige (gesloten) behandeling en rechtstreekse doorstroming naar begeleid wonen vanuit de GGZ), niet in overeenstemming is met de doelen van de zorgmachtiging en daardoor dus in de praktijk niet bereikt kan en zal worden. En anderzijds omdat gebleken is dat verdachte na een eventuele vrijlating niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en er daarnaast ook geen stabiliteit is op de overige leefgebieden. Bij het afgeven van een zorgmachtiging zullen er dan ook (praktisch) problemen in de uitvoering ontstaan, wat in het geval van verdachte moet worden voorkomen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het afgeven van een zorgmachtiging niet een reële mogelijkheid is om verdachte te behandelen en om zodoende het recidiverisico te verminderen. De rechtbank heeft bij afzonderlijke beslissing van heden dan ook bepaald dat er geen zorgmachtiging afgegeven zal worden. De rechtbank constateert dat er dan nog drie keuzemogelijkheden resteren voor de afdoening van deze zaak, te weten het opleggen van geen enkele maatregel, het opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden of het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
De rechtbank is van oordeel dat het onverantwoord is om aan verdachte geen enkele maatregel op te leggen, gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Indien verdachte niet wordt behandeld voor zijn schizofrenie, kan de veiligheid van de maatschappij onvoldoende worden gegarandeerd.
Over het opleggen van een tbs-maatregel overweegt de rechtbank het volgende. Aan de formele vereisten voor de oplegging van een tbs-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op de gepleegde poging tot zware mishandeling is een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld en de bedreiging behoort tot de misdrijven omschreven in artikel 37a lid 1 sub 2 Sr. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van een tbs-maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico, dat wordt ingegeven door de schizofrenie van verdachte.
De rechtbank acht een tbs met voorwaarden niet haalbaar. Een tbs met voorwaarden is aan de orde indien het recidivegevaar naar verwachting afdoende afgewend kan worden door het stellen van voorwaarden die zien op het gedrag van verdachte
.Hiervan kan sprake zijn bij verdachten die minder delictgevaarlijk zijn, enig ziektebesef en ziekte-inzicht tonen en gemotiveerd zijn voor een behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank is daar bij verdachte geen sprake van. Daarnaast heeft verdachte zich niet bereid verklaard om mee te werken aan de voorwaarden, hetgeen noodzakelijk is voor het opleggen van een tbs met voorwaarden.
Nu het afgeven van een zorgmachtiging niet doelmatig is, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het voormalig artikel 37 Sr sinds de invoering van de Wet verplichte ggz en de Wet forensische zorg niet langer mogelijk is, en de tbs-maatregel met voorwaarden niet haalbaar wordt geacht, is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de enige reële mogelijkheid die overblijft om de stoornis van verdachte te behandelen en daarmee het hoge recidiverisico te verminderen en de maatschappij tegen verdachte te beschermen. De rechtbank ziet zich dan ook genoodzaakt om de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege aan verdachte op te leggen, en acht deze oplegging gezien bovengenoemde omstandigheden dan ook proportioneel.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op al hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, constateert zij dat met het wegvallen van de maatregel op grond van artikel 37 Sr (oud) en de invoering van artikel 2.3 Wfz, sprake is van een groot gat in de keuzemogelijkheden van de rechter bij de afdoening van (ernstige) delicten die niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dit omdat de mogelijkheden die de zorgmachtiging en de tbs-maatregel bieden ver uiteen liggen. De rechtbank ziet zich wel genoodzaakt te kiezen tussen deze mogelijkheden, omdat het gelet op het hoge recidiverisico geen reële mogelijkheid is dat verdachte geen maatregel en daarmee dus geen behandeling krijgt opgelegd. De rechtbank acht dit een onwenselijke ontwikkeling voor wat betreft de afdoening van strafzaken, voor zowel de maatschappij als voor de verdachte.

7.De benadeelde partij

02/020498-23
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 400,- aan immateriële schade voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De door de benadeelde gevorderde immateriële schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag der voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

De rechtbank acht de in de beslissing genoemde inbeslaggenomen ijzeren staaf vatbaar voor verbeurdverklaring.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/020498-23
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
02/012528-23
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
- verklaart verdachte voor de onder 4.4 bewezenverklaarde feiten niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Bouwmateriaal (Omschrijving: G2549640 (metalen buis), Zilver);
Benadeelde partij
02/020498-23
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 2) van
€ 400,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 2) € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 november 2023.