ECLI:NL:RBZWB:2023:79

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
BRE 20/9474 en 20/9475
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en vergrijpboeten wegens onterecht opgelegde aanslagen

Op 6 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 20/9474 en 20/9475, waarin belanghebbende, een kapitaalvennootschap opgericht naar het recht van Belize, in beroep ging tegen navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en vergrijpboeten opgelegd door de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur stelde dat belanghebbende in Nederland was gevestigd, omdat de heer [naam 1] de aandeelhouder en feitelijk bestuurder was en in Nederland woonde. De rechtbank heeft de beroepen behandeld en vastgesteld dat de inspecteur de (navorderings)aanslagen ten onrechte had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de (navorderings)aanslagen verder verminderd moesten worden met het gebruikelijk loon van de heer [naam 1], waardoor het belastbare bedrag nihil werd. De rechtbank vernietigde de navorderingsaanslagen, de vergrijpboeten en de belastingrentebeschikkingen. Tevens werd een immateriële schadevergoeding toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de beroepen gegrond waren en dat de inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid vergoedingen moesten betalen aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/9474 en 20/9475
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], belanghebbende
(gemachtigde: mr. J. Berns),
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 6 oktober 2020.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende opgelegd:
- voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) naar een belastbaar bedrag van € 34.349, een vergrijpboete van € 6.869. Gelijktijdig is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 2.464; en
- voor het jaar 2016 een aanslag in de Vpb naar een belastbaar bedrag van € 1.957 en een vergrijpboete van € 391. Gelijktijdig is belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 78.
(de (navorderings)aanslagen)
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , de gemachtigde van [naam 1] en namens de inspecteur: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is een kapitaalvennootschap, opgericht naar het recht van Belize.
2.2.
De aanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van een onderzoek van de inspecteur naar de betrokkenheid van [naam 1] bij belanghebbende. Voor de feiten verwijst de rechtbank naar hetgeen is vastgesteld in de zaken met kenmerken BRE 19/1273, 19/4052, 19/4053 en 20/9473.
2.3.
De inspecteur stelt dat belanghebbende gevestigd is in Nederland, omdat de heer [naam 1] de aandeelhouder en feitelijk bestuurder is van belanghebbende en de heer [naam 1] in Nederland woont.
2.4.
Volgens informatie die ontvangen is van de autoriteiten van Belize heeft belanghebbende per 3 januari 2017 de status ‘struck off’.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de beroepen ontvankelijk zijn en of de (navorderings)aanslagen en vergrijpboeten terecht zijn opgelegd. Daarbij is in geschil of de heer [naam 1] aandeelhouder en feitelijk bestuurder is van belanghebbende. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de (navorderings)aanslagen, vergrijpboeten en belastingrentebeschikkingen vernietigd dienen te worden
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Betrokkenheid van de heer [naam 1] bij belanghebbende
3.3.
De vraag of de heer [naam 1] feitelijk bestuurder en aandeelhouder van belanghebbende is, is beantwoord in de uitspraak in de procedures van de heer [naam 1] met kenmerken BRE 19/1273, 19/4052, 19/4053 en 20/9473. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.5. van die uitspraak is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende enig aandeelhouder en feitelijk bestuurder was van belanghebbende.
3.4.
Tussen partijen is in dat geval niet in geschil dat de beroepen ontvankelijk zijn [1] en dat de gemachtigde van de heer [naam 1] ook gemachtigd is om op te treden namens belanghebbende.
De (navorderings)aanslagen
3.5.
De inspecteur heeft de belastbare bedragen van de (navorderings)aanslagen bepaald op basis van de afschriften van de bankrekeningen van belanghebbende, waarbij de bedragen die de heer [naam 1] heeft ontvangen van belanghebbende zijn aangemerkt als winst.
3.6.
Ter zitting heeft de inspecteur er mee ingestemd dat de (navorderings)aanslagen verminderd dienen te worden met de bedragen aan omzetbelasting die in het kader van de betrokkenheid van de heer [naam 1] bij belanghebbende zijn nageheven.
3.7.
Bij de aanslagregeling van de heer [naam 1] over de jaren 2014 en 2016 is een gebruikelijk loon van € 44.000, afkomstig van belanghebbende, in aanmerking genomen. Op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel g van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 komen de bedragen die in aanmerking genomen zijn als gebruikelijk loon [2] in aftrek van de winst, indien over de bedragen bij degene die de bedragen geniet per saldo een belasting wordt geheven die naar Nederlandse maatstaven redelijk is. Dat aan die laatste voorwaarde wordt voldaan is niet in geschil omdat de heer [naam 1] in Nederland voor dat gebruikelijke loon wordt belast. Daarom dient in beide jaren naar het oordeel van de rechtbank dit gebruikelijke loon in aftrek gebracht te worden van de winst. Er resteert dan geen belastbare winst meer.
3.8.
De inspecteur heeft ter zitting nog gesteld dat er wellicht meer winst zou zijn gemaakt door belanghebbende. Aangezien die stelling door geen enkel bewijsstuk is onderbouwd, heeft de inspecteur dat niet aannemelijk gemaakt.
3.9.
Gelet op het voorgaande worden de navorderingsaanslag voor het jaar 2014 en de aanslag voor het jaar 2016 vernietigd. Tevens worden de opgelegde vergrijpboeten en de belastingrentebeschikkingen vernietigd, omdat na vernietiging van de (navorderings)aanslagen daarvoor de grondslag ontbreekt.
Immateriëleschadevergoeding
3.10.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [3] Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
3.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken, omdat de zaken van belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld en de zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. [4] Ook is naar het oordeel van de rechtbank sprake van samenhangende zaken met de procedures van belanghebbende over de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting, omdat deze aanslagen op dezelfde omzetberekening zijn gebaseerd en gezamenlijk met de onderhavige zaken zijn behandeld. [5] In dat geval dient eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd te worden.
3.12.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ontvangen op 23 december 2019. De uitspraken op bezwaar zijn van 6 oktober 2020. De rechtbank doet uitspraak op 6 januari 2023. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 1 jaar en 1 maand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 1.500. Dit bedrag komt voor 4/13e deel (€ 462) voor rekening van de inspecteur en het overige (€ 1.038) voor rekening van de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in dit geding. De rechtbank zal het volledige bedrag aan immateriëleschadevergoeding in deze procedure aan belanghebbende toekennen.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
De beroepen zijn gegrond, omdat de uitspraken op bezwaar en de (navorderings)aanslagen, vergrijpboeten en belastingrentebeschikkingen worden vernietigd.
4.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.3.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vastgesteld. Voor de bezwaarfase geldt dat niet om een kostenvergoeding is verzocht. Voor de beroepsfase geldt het volgende. Ter zitting zijn tevens de zaken van de heer [naam 1] , de partner van de heer [naam 1] en van de vennootschap [naam bedrijf] behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat samenhang tussen alle zaken die ter zitting behandeld zijn. Daarvoor is reeds een proceskostenvergoeding toegekend in de uitspraak in de procedures van de heer [naam 1] met kenmerken BRE 19/1273, 19/4052, 19/4053 en 20/9473.

5.5. Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014;
- vernietigt de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016;
- vernietigt de belastingrentebeschikkingen;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 462;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.038;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van in totaal € 708 (€ 354 en € 354) aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, en mr. drs. M.H. van Schaik en mr. dr. M.L.M. van Kempen, rechters, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 6 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Gelet op de status van belanghebbende (‘struck off’) en het bepaalde in artikel 26a, eerste lid, onderdeel d, van de AWR.
2.Artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964.
3.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.10.2.
5.Zie de procedures van belanghebbende met kenmerken BRE 20/9476 tot en met 20/9478.