ECLI:NL:RBZWB:2023:790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
9660551_T01022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vorderingen van M-Tech Holding B.V. en M-Tech B.V. tegen [gedaagde in conventie] met betrekking tot arbeidsovereenkomst en schadevergoeding

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2023, zijn M-Tech Holding B.V. en M-Tech B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als 'M-Tech c.s.') eisende partijen in conventie, terwijl de heer [gedaagde in conventie] als gedaagde partij in conventie optreedt. De zaak betreft een eerdere procedure waarin de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde in conventie] en M-Tech Holding is uitgesproken. In deze procedure zijn nevenverzoeken ingediend door beide partijen, die nu onderwerp van geschil zijn. M-Tech c.s. heeft vorderingen ingesteld die onder andere betrekking hebben op schadevergoeding, toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van overeenkomsten, en de vraag of artikel 7:661 BW van toepassing is. De kantonrechter heeft de vorderingen van M-Tech c.s. beoordeeld en geconcludeerd dat de schadeposten grotendeels voortvloeien uit gedragingen van [gedaagde in conventie] als ondernemer, en niet als werknemer. De kantonrechter heeft de eiswijzigingen van M-Tech c.s. toegestaan en de vorderingen in conventie gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van [gedaagde in conventie] zijn afgewezen. De kantonrechter heeft ook bewijsopdrachten gegeven aan beide partijen om hun stellingen te onderbouwen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de beslissing over de proceskosten is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9660551 \ CV EXPL 22-291
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M-TECH HOLDING B.V.,
te Breda,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M-TECH B.V.,
te Breda,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna gezamenlijk samen te noemen: “M-Tech c.s.”, en afzonderlijk: “M-Tech Holding” en “M-Tech B.V.”,
gemachtigde: mr. G.J.L. Bright-van der Sluis,
tegen
de heer
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: “ [gedaagde in conventie] ” en “ [bedrijf gedaagde] ”,
gemachtigde: mr. J.W. Dijke.

1.De procedure

1.1.
Tussen partijen is een eerdere procedure bij de kantonrechter aanhangig geweest, met als inzet de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde in conventie] en M-Tech Holding. In deze procedure zijn ook een groot aantal nevenverzoeken ingediend, zowel bij verzoekschrift door M-Tech c.s. als bij verweerschrift door [gedaagde in conventie] . Deze procedure, geregistreerd onder nummer 9492950/ AZ VERZ 21-58, heeft geleid tot de beschikking van de kantonrechter van 27 januari 2022 (hierna: “de beschikking”). In deze beschikking is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uitgesproken en is beslist op een aantal nevenverzoeken. Ten aanzien van het overige deel van de nevenverzoeken, zowel van de kant van M-Tech c.s. als van [gedaagde in conventie] , heeft de kantonrechter de splitsing en spoorwissel ex artikel 7:686a lid 10 BW jo. 69 Rv gelast.
1.2.
Deze nevenverzoeken zijn onderwerp van deze procedure. Naast de stukken zoals genoemd in de beschikking, blijkt het verdere verloop van de procedure uit:
  • de conclusie van repliek tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis van
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde in conventie] met producties 64 tot en met 73;
  • de brief van 31 mei 2022 van [gedaagde in conventie] met een aanvulling op productie 71;
  • de akte uitlaten producties van M-Tech c.s.;
  • de brief van 14 november 2022 van M-Tech c.s. met producties 50 tot en met 53;
  • de brief van 23 november 2022 van M-Tech c.s. met productie 54;
  • de mondelinge behandeling van 24 november 2022, de spreekaantekeningen van mr. Bright en de aantekeningen van de griffier van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vaststaande feiten blijken uit de beschikking. De kantonrechter volstaat met een verwijzing daarnaar. Voor zover voor de beoordeling in deze zaak aanvullende feiten relevant zijn, komen deze hierna bij De beoordeling aan de orde.

3.Het geschil

3.1.
Voor de leesbaarheid van de beoordeling zal de kantonrechter net als partijen in hun processtukken en net als in de beschikking refereren aan M-Tech c.s., ook waar het enkel een vordering van M-Tech Holding of M-Tech B.V. betreft. In het dictum zal de splitsing naar de rechtspersoon uiteraard wel gemaakt worden.
in conventie
3.2.
M-Tech c.s. heeft bij conclusie van repliek aangegeven haar eis zoals geformuleerd in het verzoekschrift te willen wijzigen c.q. vermeerderen. [gedaagde in conventie] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis. Hij voert in dat kader aan dat M-Tech c.s. eerst aanvullend onderzoek had moeten doen zodat alle vorderingen in beeld waren, in plaats van te kiezen voor het snel opstarten van een procedure.
3.3.
Op grond van artikel 130 Rv is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van de goede procesorde. De kantonrechter begrijpt het bezwaar van [gedaagde in conventie] aldus dat als M-Tech c.s. eerst het aanvullend onderzoek had afgewacht, zij haar gewijzigde vorderingen direct in het verzoekschrift had kunnen formuleren, en niet pas bij conclusie van repliek. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft deze handelswijze van M-Tech c.s. geen schending van de eisen van een goede procesorde tot gevolg. [gedaagde in conventie] heeft voldoende gelegenheid gehad om zich te verweren tegen de gewijzigde vorderingen, en heeft die gelegenheid ook benut. De kantonrechter staat de eiswijziging en -vermeerdering daarom toe. Dat betekent dat in conventie -samengevat- de volgende vorderingen ter beoordeling voorliggen:
I. voorwaardelijke vernietiging dan wel ontbinding van de op 5 maart 2020, 8 januari 2020, 2 januari 2021 en 1 februari 2021 gesloten overeenkomsten ter finale kwijting, namelijk indien en voor zover de kantonrechter de overwegingen omtrent finale kwijting in r.o. 5.27 en 5.28 van de beschikking niet zou heroverwegen;
II. verklaring voor recht dat [gedaagde in conventie] en [bedrijf gedaagde] (primair) toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de met M-Tech c.s. gesloten overeenkomsten, (subsidiair) onrechtmatig jegens M-Tech c.s. hebben gehandeld dan wel (meer subsidiair) dat [gedaagde in conventie] op grond van werknemersaansprakelijkheid aansprakelijk is jegens M-Tech c.s.;
III. veroordeling van [gedaagde in conventie] en [bedrijf gedaagde] tot het voldoen van schadevergoeding aan
M-Tech c.s., te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente en de overige kosten vanaf 13 oktober 2021, bestaande uit:
primair:
 de onderzoekskosten van [naam 1] ad € 49.467,80 (exclusief btw) en van [advocatenkantoor] ad € 17.500,00 (exclusief btw), en de interne onderzoekskosten ad € 66.690,00,
 de door [gedaagde in conventie] genoten winst ad € 878.232,00, althans het verschil tussen de genoten winst en een redelijke winstmarge ad € 626.158,70,
subsidiair:
1. De eveneens primair gevorderde interne en externe onderzoekskosten, vermeerderd met
a) ITM: Kerry € 25.754,42 (ex btw)
b) ITM: Koninklijk huis € 5.460,75 (ex btw)
c) Perfetti van Melle: koelwaterleiding € 16.680,00 (ex btw)
d) Perfetti van Melle: verlies projecten € 139.137,00
e) Plukon € 19.993,50
f) Oud ijzer Hills € 4.500,00
g) Le Duc Fine Foods € 14.386,36 (ex btw)
h) Flowline/Lamb Weston Meijer € 12.340,79
i) MRVS € 24.500,00
j) Verrekenstaten € 35.000,00
k) Restant factuur 16610727 € 113.803,00 (incl. btw)
l) Commissies [bedrijf] € 70.598,38 (incl. btw)
m) Snijden materiaal privé € 13.719,55
n) Quality Yacht Service € 15.009,49
dan wel meer subsidiair:
te bevelen dat een deskundigenbericht wordt gelast waarbij een bedrijfskundige als deskundige wordt benoemd;
IV. verwijzing naar de schadestaatprocedure voor de overige en toekomstige schade;
V. veroordeling van [gedaagde in conventie] en [bedrijf gedaagde] in de proces-, beslag- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.4.
M-Tech c.s. voert ter onderbouwing van haar vorderingen aan dat de beslissing omtrent de overeenkomsten ter finale kwijting in de beschikking berust op een onjuiste feitelijke en juridische grondslag. Voor zover de kantonrechter niet terugkomt van die bindende eindbeslissing, ziet M-Tech c.s. op grond van dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub a, b en c BW), bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW) dan wel misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 1 BW) aanleiding voor vernietiging van de overeenkomsten. De vordering tot schadevergoeding, die primair gevorderd wordt met toepassing van artikel 6:104 BW en subsidiair door M-Tech c.s. zelf begroot is, dient beoordeeld te worden aan de hand van artikel 6:74 BW, dan wel artikel 6:162 BW, en (pas) meer subsidiair op grond van artikel 7:661 BW. De grondslag voor toewijzing van de gevorderde onderzoekskosten is artikel 6:96 lid 2 sub b jo. artikel 6:98 BW.
3.5.
[gedaagde in conventie] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van
M-Tech c.s. in de kosten van de procedure. Volgens [gedaagde in conventie] was het de bedoeling elkaar met het sluiten van de overeenkomsten finale kwijting te verlenen, zodat er geen aanleiding is om terug te komen op de bindende eindbeslissing of om de overeenkomsten te vernietigen. De gevorderde schadevergoeding dient beoordeeld te worden aan de hand van artikel 7:661 BW, en stuit al af op het ontbreken van opzet of bewuste roekeloosheid van [gedaagde in conventie] . [gedaagde in conventie] voert ook verweer tegen toepassing van artikel 6:104 BW en tegen de gestelde schadeposten. Nu M-Tech c.s. heeft nagelaten eerst met hem om tafel te gaan zitten om zaken te bespreken, is er geen aanleiding om de gevorderde onderzoekskosten voor zijn rekening te brengen. In ieder geval is het niet redelijk het gehele gevorderde bedrag toe te wijzen.
in reconventie
3.6.
[eiser in reconventie] vordert in reconventie veroordeling van M-Tech tot betaling van de facturen met nummers 20212208 en 20212206 met een totaalbedrag van € 36.544,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid, met veroordeling van M-Tech in de kosten van de procedure, een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.7.
De facturen zien op werkzaamheden door [bedrijf eiser] voor Perfetti van Melle en A.B. Food. M-Tech heeft de facturen ondanks aanmaningen onbetaald gelaten.
3.8.
M-Tech betwist de facturen. M-Tech concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser in reconventie] en [bedrijf eiser] in de (na)kosten van de procedure, vermeerderd met wettelijke rente.

4.De beoordeling

in conventie
Inleiding en samenvatting
4.1.
Het geschil tussen partijen zoals dat blijkt uit het inmiddels omvangrijke procesdossier laat zich samenvatten tot de vraag of M-Tech c.s. schade heeft geleden waarvoor [gedaagde in conventie] aansprakelijk kan worden gehouden. Om tot een slotsom op die vraag te kunnen komen, dienen een aantal voorvragen beantwoord te worden:
Op basis van welke grondslag dient de gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde in conventie] beoordeeld te worden?
Is artikel 6:104 BW van toepassing, mocht het tot toekenning van schadevergoeding komen?
Bestaat er aanleiding om terug te komen op de bindende eindbeslissing ten aanzien van de overeengekomen finale kwijting?
Bestaat er aanleiding om terug te komen op andere in de beschikking opgenomen bindende eindbeslissingen?
De kantonrechter zal de voorvragen hierna beantwoorden. Een aantal gestelde schadeposten komen in het kader van die beantwoording al aan de orde. De overige gestelde schadeposten worden behandeld na beantwoording van de voorvragen.
Zoals hierna gemotiveerd zal worden, leidt dit in conventie
samenvattendtot het volgende:

Toewijzingvan de schadeposten: ITM (Kerry zuurdoseerkid en koninklijk huis), Le Duc Fine Foods B.V., oud ijzer Hill’s, snijden materiaal privé (deel snijmateriaal);

Afwijzingvan de schadeposten: Plukon, MRVS, restant factuur 16610727, commissies [bedrijf] , snijden materiaal privé (deel bedrijfsadministratie), Quality Yacht Service B.V. en afwijzing van de verwijzing naar de schadestaatprocedure;
 Een
bewijsopdrachtvoor [gedaagde in conventie] ter zake de schadeposten: openstaande posten n.a.v. eerdere verrekenstaten, Flowline/Lamb Weston Meijer;
 Een
bewijsopdrachtvoor M-Tech c.s. ter zake de schadeposten: Perfetti van Melle koelwaterhuis en verlies projecten, snijden materiaal privé (deel aluminiumplaten);

Aanhoudingvan de beslissing omtrent de onderzoekskosten en proceskosten (waaronder beslagkosten).
1.
Grondslag voor aansprakelijkheid?
4.2.
In de beschikking heeft de kantontonrechter aangegeven dat partijen in een bijzondere verhouding tot elkaar staan. Dit is ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog eens besproken. Niet alleen heeft er een arbeidsovereenkomst bestaan tussen M-Tech Holding en [gedaagde in conventie] , partijen zijn ook allebei ondernemer, elkaars opdrachtgever en opdrachtnemer, en zelfs concurrenten. Deze soms tegenstrijdige en in elkaar overlopende rollen leiden tot discussie over het toepasselijke normenkader: moet dat gevonden worden in het arbeidsrecht, of in het algemene verbintenissenrecht?
4.3.
Artikel 7:661 BW bepaalt dat een werknemer die bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade toebrengt aan de werkgever daarvoor niet aansprakelijk kan worden gehouden, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. De vraag is dan ook of de schade die M-Tech c.s. stelt te hebben geleden, voortvloeit uit handelen van [gedaagde in conventie] dat geschaard moet worden onder de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
4.4.
Volgens [gedaagde in conventie] is dat het geval; de arbeidsovereenkomst voorzag in het mogen drijven van een eigen onderneming, hetgeen een essentieel onderdeel van de arbeidsovereenkomst vormt. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde in conventie] van mening is dat al zijn handelen -ongeacht vanuit welke hoedanigheid verricht- terug te voeren is op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. M-Tech c.s. koppelt de rol van [gedaagde in conventie] als werknemer en de rol van [gedaagde in conventie] als ondernemer wel los van elkaar. [gedaagde in conventie] heeft bij zijn handelen gebruik gemaakt van zijn positie als werknemer van M-Tech Holding, maar heeft de schade toegebracht vanuit zijn positie als zelfstandig ondernemer, waarop artikel 6:74 BW dan wel 6:162 BW van toepassing is. Fraudezaken, waarvan volgens M-Tech c.s. sprake is, vallen sowieso niet onder het beschermende bereik van artikel 7:661 BW.
4.5.
De kantonrechter is met M-Tech c.s. van oordeel dat artikel 7:661 BW hier toepassing mist. De schadeposten die M-Tech c.s. opvoert, vloeien grotendeels voort uit gedragingen die [gedaagde in conventie] vanuit zijn rol als ondernemer worden verweten en niet uit de uitvoering van zijn taken als werknemer. Door de bank genomen gaat het volgens
M-Tech c.s. over inkomsten die [gedaagde in conventie] met zijn onderneming [bedrijf gedaagde] heeft genoten ten koste van M-Tech c.s. Ook het verwijt dat [gedaagde in conventie] materialen van M-Tech c.s. voor privé doeleinden heeft gebruikt valt niet onder het bereik van artikel 7:661 BW, nu ook dergelijk handelen geheel los staat van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. De vorderingen van M-Tech c.s. worden daarom beoordeeld langs de meetlat van artikel 6:74 dan wel artikel 6:162 BW (en, zoals zal blijken, onder aanvulling van rechtsgronden langs de meetlat van artikel 6:212 BW).
2.
Toepasselijkheid artikel 6:104 BW?
4.6.
M-Tech c.s. verzoekt de kantonrechter bij het vaststellen van de schade primair om artikel 6:104 BW toe te passen. De exacte schade van bepaalde posten laat zich lastig berekenen, zodat de schade naar haar aard zodoende niet goed bewijsbaar is, aldus M-Tech c.s. [gedaagde in conventie] meent dat toepassing van artikel 6:104 BW niet opgaat in deze zaak. M-Tech c.s. heeft in haar conclusie van repliek en eerder in haar verzoekschrift een berekening gemaakt van de schade; deze berekeningen staan in schril contrast met de stelling dat de schade zich lastig laat berekenen en niet goed bewijsbaar is. Bovendien houdt M-Tech c.s. ten onrechte geen rekening met inkomsten verkregen uit werkzaamheden voor derden, aldus [gedaagde in conventie] .
4.7.
Artikel 6:104 BW geeft de kantonrechter een discretionaire bevoegdheid om de schade te begroten op het bedrag van de winst of een gedeelte daarvan. De gedachte achter de bepaling is dat het onredelijk werd geacht om ongeoorloofd ten koste van een ander verkregen winst aan de verkrijger te laten, waar door die ander vermoedelijk wel schade is geleden, maar deze naar haar aard niet goed bewijsbaar is (Antwoorden II,
Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Boek 6, p. 1269).
4.8.
De kantonrechter maakt in deze zaak geen gebruik van deze discretionaire bevoegdheid. M-Tech c.s. heeft de gestelde schadeposten gedetailleerd begroot, tot op twee cijfers achter de komma. Tegenover deze gedetailleerde berekening stelt M-Tech c.s. in het kader van haar primaire vordering op grond van artikel 6:104 BW dat ‘het niet anders kan’ dan dat [gedaagde in conventie] om de gestelde inkomsten en winstmarges te genereren gebruik moet hebben gemaakt van M-Tech c.s. Met deze wijze van begroten gaat M-Tech c.s. dan ook uit van een soort a contrario redenering. [gedaagde in conventie] wijst er daarbij terecht op dat in de berekening van de winst geen rekening is gehouden met inkomsten verkregen uit werk voor derden. [gedaagde in conventie] heeft ter zitting toegelicht dat de omzet die hij in de periode 2015 tot 2021 heeft behaald met werkzaamheden voor derden 41% van het totaal uitmaakt. Het verschil tussen de op basis van artikel 6:104 BW begrote winstafdracht (primair € 878.232,00 en subsidiair € 626.158,70) en de gedetailleerde schadebegroting door M-Tech c.s. zelf (€ 510.883,24) is weliswaar nog fors, maar toont ook aan dat de gestelde schade zich grotendeels exact laat begroten. Het verschil zou (deels) voort kunnen komen uit de door [gedaagde in conventie] gestelde omzet voor derden. Kort en goed: schadebegroting op grond van artikel 6:104 BW laat naar het oordeel van de kantonrechter te veel ruimte voor aannames en onzekere factoren, terwijl
M-Tech c.s. in staat is haar gestelde schade (grotendeels) exact te begroten.
3.
Bindende eindbeslissing: finale kwijting?
4.9.
In de beschikking is in rechtsoverweging 5.28 overwogen:
“Los van de vraag welke partij de factuur aan opdrachtgever ITM mocht sturen, wat in het midden kan blijven, geldt dat vast staat dat [gedaagde in conventie] naast project Le Duc Fine Foods B.V. – waarover in rechtsoverweging 5.18 al is geoordeeld – ook de projecten Kerry en Koninklijkhuis Brussel niet heeft verrekend met M-Tech c.s., terwijl dit op grond van de tussen partijen geldende afspraken wel had gemoeten. Echter, gelet op de overeenkomsten waarin partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen (zoals weergegeven in overweging 2.9 en 2.10), kan M-Tech c.s. geen aanspraak meer maken op verrekening. Het verweer van M-Tech c.s. ter zitting dat zaken die onbekend waren niet onder de reikwijdte van de overeengekomen finale kwijting vallen gaat niet op, gelet op de algemene en allesomvattende formulering van het overeengekomen beding. Door in een situatie waarin partijen over en weer met regelmaat verrekeningen toepassen een dergelijke algemene finale kwijting af te spreken, zonder een uitzondering te formuleren voor posten die op het moment van overeenkomen van dat beding nog niet bekend waren of konden zijn, hebben partijen naar het oordeel van de kantonrechter de kans dat er nog onafgewerkte zaken waren aanvaard en juist met de finale kwijting afgesproken dat ook daarvoor een schone lei geldt.”
4.10.
M-Tech c.s. verzoekt de kantonrechter terug te komen op de hierin vervatte bindende eindbeslissing ten aanzien van de reikwijdte van de finale kwijting, in die zin dat tussen partijen niet vaststaat dat het de bedoeling was om ‘met een schone lei’ verder te gaan en dat partijen hebben aanvaard dat er ook posten waren die niet onder de reikwijdte van de finale kwijting vielen. De betreffende beslissing berust naar de mening van M-Tech c.s. op een onjuiste feitelijke en juridische grondslag. Volgens M-Tech c.s. ziet de finale kwijting uitdrukkelijk niet op zaken die niet bekend waren. Ten tijde van het tekenen van de overeenkomsten waren er in de visie van M-Tech c.s. geen posten die nog verrekend moesten worden. Zij ging ervan uit dat openstaande projecten nog uit gefactureerd konden worden, niet dat [bedrijf gedaagde] dit al had gedaan en haar met de kosten liet zitten. Ook was niet bekend dat [gedaagde in conventie] materialen en personeel op kosten van M-Tech c.s. voor eigen gewin had ingezet. [gedaagde in conventie] heeft gezwegen over onregelmatigheden waar spreken een plicht was, aldus M-Tech c.s.
4.11.
De kantonrechter heeft partijen ter zitting in de gelegenheid gesteld hun standpunten ten aanzien van de finale kwijting en de inhoud van de hiervoor geciteerde bindende eindbeslissing nader toe te lichten. [gedaagde in conventie] heeft in dat kader toegelicht dat er inderdaad een aantal zaken niet onder de overeengekomen finale kwijting vallen, omdat M-Tech c.s. daar niet van wist op het moment dat de overeenkomsten werden gesloten. Het gaat dan om posten die nog verrekend moesten worden. [gedaagde in conventie] heeft als voorbeelden de projecten Le Duc Fine Foods en ITM Kerry genoemd.
4.12.
De kantonrechter ziet in deze erkenning van [gedaagde in conventie] aanleiding om terug te komen op de bindende eindbeslissing ten aanzien van de finale kwijting. Gelet op de thans bekende feiten geldt dat anders dan in de beschikking is geoordeeld, posten die nog tussen partijen verrekend moesten worden maar die ten tijde van het overeenkomen van de finale kwijting nog niet verrekend waren, niet onder het bereik van de finale kwijting vallen.
4.13.
De kantonrechter neemt de gelegenheid te baat om te verduidelijken dat de beslissing in rechtsoverweging 5.28 van de beschikking niet zo moet worden gelezen dat de kantonrechter bedoeld heeft schade als gevolg van frauduleus handelen onder de reikwijdte te laten vallen. Ook dat zijn uiteraard zaken die onbekend zijn ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten ter finale kwijting, zodat de kantonrechter begrijpt dat daarover onduidelijkheid kan ontstaan. Op basis van de eerste mondelinge behandeling en de processtukken die op dat moment tot het dossier behoorden ontstond het beeld van een praktijk waarin [gedaagde in conventie] en M-Tech c.s. (in de persoon van [naam 2] ) met regelmaat verrekeningen toepasten. Met de overweging dat partijen de kans dat er nog onafgewerkte zaken waren hebben aanvaard en juist met de finale kwijting hebben afgesproken dat ook daarvoor een schone lei geldt, heeft de kantonrechter destijds het oog gehad op posten die normaal gesproken tussen partijen verrekend zouden worden, maar die niet verrekend waren. De kantonrechter heeft niet bedoeld te overwegen geheel onbekende posten, buiten het bereik van de gebruikelijke verrekeningen, onder de finale kwijting te laten vallen.
4.14.
M-Tech c.s. heeft de kantonrechter eveneens verzocht terug te komen op de inhoud van rechtsoverweging 5.27 van de beschikking. Deze overweging bevat echter enkel een samenvatting van de standpunten van partijen, en geen oordeel van de kantonrechter.
4.15.
Het voorgaande stelt de kantonrechter in staat een beslissing te nemen ten aanzien van een aantal gestelde schadeposten.
ITM: Kerry zuurdoseerkid
4.16.
M-Tech c.s. vordert ter zake dit project een totaalbedrag aan schade van € 25.754,42 (exclusief btw). Dit bedrag bestaat uit twee posten: (1) de kosten die door M-Tech c.s. zijn gemaakt op het project ter hoogte van € 22.874,98, terwijl [bedrijf gedaagde] betaald heeft gekregen van de klant, en (2) de door M-Tech c.s. gemaakte kosten van € 2.879,44 voor garantiewerkzaamheden, terwijl de werkzaamheden feitelijk geen garantiewerk waren, en waarvoor [bedrijf gedaagde] betaald heeft gekregen. [gedaagde in conventie] stelt voor dit project in totaal € 23.608,00 in rekening te hebben gebracht. M-Tech c.s. rekent in haar schadeberekening met een uurloon van € 68,00 voor de werkplaats, dit is te hoog. Ook zou nog tussen partijen overlegd moeten worden over de verdeelsleutel van het ontvangen bedrag, ‘zoals dat te doen gebruikelijk was tussen partijen’. Het bedrag van het garantiewerk kan niet als schadepost voor rekening van [gedaagde in conventie] worden gebracht, aldus [gedaagde in conventie] .
4.17.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat [gedaagde in conventie] nog een bedrag verschuldigd is aan M-Tech c.s. ter zake project Kerry. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.12, staat de finale kwijting die is overeengekomen niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van het bedrag dat [gedaagde in conventie] nog verschuldigd is.
4.18.
[gedaagde in conventie] voert een tweeledig verweer tegen de hoogte van de eerstgenoemde schadepost: het uurtarief waarmee gerekend is, is te hoog, en partijen zouden nog om tafel moeten zoals gebruikelijk was. Beide verweren slagen niet. Het had op de weg van [gedaagde in conventie] gelegen om gemotiveerd te stellen en te onderbouwen waarom een uurtarief van € 68,00 voor de werkplaats onredelijk hoog is, welk uurtarief dan wel in rekening had moeten worden gebracht en tot welk schadebedrag dit zou hebben geleid. Nu hij dat heeft nagelaten, wordt zijn verweer als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Hetzelfde geldt voor het verweer dat partijen nog ‘zoals te doen gebruikelijk’ overleg hadden moeten voeren over wie wat zou krijgen. De kantonrechter heeft [gedaagde in conventie] ter zitting specifiek gevraagd wat hieronder moet worden verstaan. [gedaagde in conventie] heeft daarop aangegeven dat partijen normaal gesproken op het moment van nacalculatie bespraken waar ze samen op uit zouden komen. Dat overleg heeft niet plaatsgevonden, M-Tech c.s. heeft eenzijdig een nacalculatie opgesteld, waar [gedaagde in conventie] het vaak niet mee eens is, zo heeft [gedaagde in conventie] toegelicht. Ook in dit kader had het van [gedaagde in conventie] mogen worden verwacht dat hij zijn verweer nader gemotiveerd zou inkleden. [gedaagde in conventie] is de partij die een bedrag verschuldigd was en dit middels verrekening zou voldoen; van hem had in deze procedure mogen worden verwacht dat hij aan zou geven waar de nacalculatie wat hem betreft op uit zou moeten komen en welk bedrag dan voor M-Tech c.s. zou zijn. Dit geldt temeer nu de facturen van [gedaagde in conventie] aan ITM dateren van 27 januari 2019, en [gedaagde in conventie] dus ruim de tijd heeft gehad om dit project financieel af te ronden. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 22.874,98 exclusief btw toe. Ter zake de btw overweegt de kantonrechter dat, nu sprake is van een schadevergoeding, het aan de fiscus wordt overgelaten of btw verschuldigd is. Dat geldt voor alle bedragen in dit vonnis waarbij btw benoemd wordt.
4.19.
Ook de tweede gestelde schadepost is volledig toewijsbaar. De garantiewerkzaamheden zijn ter zitting aan de orde gekomen. Op de vraag van de kantonrechter of het zou kunnen dat het gevorderde bedrag ten goede zou moeten komen aan M-Tech c.s., heeft [gedaagde in conventie] geantwoord dat niet te bestrijden. [gedaagde in conventie] heeft zijn bij conclusie van dupliek gevoerde verweer dan ook niet gehandhaafd. De kantonrechter wijst een bedrag van 2.879,44 exclusief btw toe.
ITM: Koninklijk huis
4.20.
M-Tech c.s. vordert een bedrag aan schade van € 5.460,75 exclusief btw. Tussen partijen is niet in geschil dat dit project nog moet worden verrekend. Ook hier geldt dat de finale kwijting hier niet aan in de weg staat, gelet op het terugkomen door de kantonrechter op de bindende eindbeslissing ter zake. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van het aan M-Tech c.s. toe te kennen bedrag.
4.21.
In het verweerschrift heeft [gedaagde in conventie] volstaan met de erkenning dat het project Koninklijk huis nog verrekend zou moeten worden met M-Tech c.s. Bij conclusie van dupliek voegt [gedaagde in conventie] daar aan toe dat het gevorderde schadebedrag te hoog is, omdat M-Tech c.s. gerekend heeft met een te hoog uurtarief. De kantonrechter passeert dit verweer als zijnde onvoldoende gemotiveerd, onder verwijzing naar wat hiervoor in rechtsoverweging 4.18 is geoordeeld. De kantonrechter wijst het gehele gevorderde bedrag toe.
Le Duc Fine Foods B.V.
4.22.
M-Tech c.s. vordert voor dit project een bedrag aan schade van € 14.386,36. Tussen partijen bestaat geen discussie dat dit project nog moet worden verrekend met M-Tech c.s. (en nogmaals voor de volledigheid: de finale kwijting staat hier niet aan in de weg). Bij verweerschrift is geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering. Bij conclusie van dupliek betwist [gedaagde in conventie] de hoogte van de gestelde vordering wel. [gedaagde in conventie] voert aan een bedrag van € 12.013,05 exclusief btw te hebben ontvangen voor dit project, welk bedrag niet geheel aan M-Tech c.s. toekomt; er ‘moet nog worden overlegd wie wat krijgt zoals dat doen gebruikelijk was tussen partijen’. De kantonrechter passeert dit verweer als zijnde onvoldoende gemotiveerd, onder verwijzing naar wat hiervoor in rechtsoverweging 4.18 is geoordeeld. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 14.386,36 geheel toe.
Openstaande posten n.a.v. eerdere verrekenstaten
4.23.
M-Tech c.s. vordert een bedrag aan schade van € 35.000,00 vanwege verrekeningen die ten onrechte nog niet hebben plaatsgevonden, en baseert zich op een door [gedaagde in conventie] als productie 13 in het geding gebrachte verrekenstaat. [gedaagde in conventie] voert aan dat M-Tech c.s. de verrekenstaat heeft betwist, maar daar nu wel een vordering aan ophangt, hetgeen merkwaardig is. Het genoemde bedrag van € 35.000,00 is reeds verrekend met M-Tech c.s., aldus [gedaagde in conventie] . Ook staat de overeengekomen finale kwijting in de weg aan toewijzing volgens hem.
4.24.
De kantonrechter leest het citaat dat M-Tech c.s. aanhaalt in haar conclusie van repliek niet terug in productie 13 bij het verweerschrift, maar constateert tegelijkertijd dat [gedaagde in conventie] de verplichting om een bedrag van € 35.000,00 te verrekenen met M-Tech c.s. niet betwist. Zoals overwogen in rechtsoverweging 4.12 staan de overeenkomsten ter finale kwijting niet in de weg aan toewijzing. Of de vordering toewijsbaar is, hangt er van af of het (bevrijdende) verweer van [gedaagde in conventie] dat hij reeds betaald heeft middels verrekening slaagt. De kantonrechter stelt [gedaagde in conventie] in de gelegenheid bewijs te leveren van de juistheid van die stelling en houdt de beslissing in afwachting daarvan aan.
4.25.
Indien [gedaagde in conventie] slaagt in de bewijsopdracht, zal afwijzing van de vordering volgen. Indien [gedaagde in conventie] niet slaagt in de bewijsopdracht, of ervoor kiest deze niet te aanvaarden, zal de vordering worden toegewezen.
4.
Overige bindende eindbeslissingen?
Flowline/Lamb Weston Meijer
4.26.
In de beschikking is in rechtsoverweging 5.11 en 5.12 het volgende overwogen:
“5.11 M-Tech c.s. stelt dat [bedrijf gedaagde] Poolse uitzendkrachten die door M-Tech waren ingehuurd heeft ingezet op een project van Flowline bij Lamb Weston Meijer. [bedrijf gedaagde] heeft voor deze inzet een bedrag van € 12.340,79 betaald gekregen van Flowline, terwijl M-Tech ook betaald heeft gekregen van Flowline voor dezelfde inzet. Door de inzet van de Poolse uitzendkrachten bij een project van Flowline te ontkennen, heeft [gedaagde in conventie] een leugenachtige verklaring afgelegd bij [naam 1] , aldusM-Tech c.s. [gedaagde in conventie] erkent Flowline facturen te hebben gestuurd voor de inzet van de Poolse uitzendkrachten van M-Tech, maar voert aan dat dit was afgesproken met [naam 2] . [bedrijf gedaagde] zou een marge per uur krijgen, en zou deze marge rechtstreeks factureren aan Flowline. [naam 2] was daarvan op de hoogte en daarmee akkoord, aldus [gedaagde in conventie] . Van een leugenachtige verklaring is geen sprake,M-Tech c.s. verdraait hetgeen [gedaagde in conventie] heeft verklaard.
5.12
[naam 2] heeft de in het kader van het verweer van [gedaagde in conventie] gestelde afspraak niet weersproken. Daarmee staat vast dat [naam 2] op de hoogte was van de facturatie van een marge per uur aan Flowline. Of het door [bedrijf gedaagde] in rekening gebrachte bedrag al dan niet strookt met de gemaakte afspraken, ligt niet ter beoordeling voor, nu daarover niets is gesteld door M-Tech c.s. De kantonrechter leest in de transcriptie van het gesprek tussen [gedaagde in conventie] en de onderzoekers van [naam 1] geen ontkenning van de inzet van de Poolse uitzendkrachten door [gedaagde in conventie] , zodat van een leugenachtige verklaring zoals gesteld door M-Tech c.s. naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is.”
4.27.
M-Tech c.s. voert aan dat het oordeel van de kantonrechter dat M-Tech c.s. onvoldoende zou hebben weersproken dat er geen afspraak zou zijn gemaakt onjuist is. Ook is onjuist dat M-Tech c.s. c.q. [naam 2] op de hoogte zou zijn geweest. M-Tech c.s. wijst erop dat uit het verzoekschrift, de aantekeningen van de griffier van de zitting en uit de pleitnotitie van de advocaat van M-Tech c.s. ter gelegenheid van die zitting blijkt dat het bestaan van de afspraak wel degelijk is betwist. Het oordeel van de kantonrechter zoals vervat in rechtsoverweging 5.12 van de beschikking berust dan ook op een feitelijke misslag, aldus M-Tech c.s. [gedaagde in conventie] wijst er op dat [naam 2] de gestelde afspraak in eerste instantie niet weersproken heeft, terwijl het onderzoek van [naam 1] al voor het opstellen van het verzoekschrift gereed was. [gedaagde in conventie] merkt op dat uit de zittingsaantekeningen geen betwisting door [naam 2] blijkt.
4.28.
Ook de kantonrechter heeft in de zittingsaantekeningen geen betwisting van de gestelde afspraak terug kunnen vinden. Echter, in ieder geval in de pleitnota van mr. Bright zoals voorgedragen ter zitting is de aangevoerde betwisting inderdaad wel degelijk terug te lezen. Onder punt 54, 6e gedachtestreepje merkt mr. Bright op:
“ter zake Flowline is het pertinent onjuist dat [naam 2] en [gedaagde in conventie] de afspraak zouden hebben gemaakt dat de marge ter zake het inzetten van de Poolse uitzendkrachten bij Lamb Weston Meijer via Flowline voor [bedrijf gedaagde] zou zijn. Waarom zou M-Tech enkel de kosten dragen en de risico’s lopen? Dit is volstrekt ongeloofwaardig en ook nog eens niet juist;”
4.29.
Uit dit citaat volgt dat [naam 2] de gestelde afspraak met betrekking tot het rechtstreeks factureren van een marge per uur door [bedrijf gedaagde] aan Flowline wel degelijk heeft betwist, anders dan waarvan de kantonrechter bij zijn oordeel (5.12 van de beschikking) uit is gegaan, zodat geldt dat dit oordeel op een feitelijke dan wel juridische misslag berust. De kantonrechter komt daarom terug op de beslissing dat vast is komen te staan dat [naam 2] op de hoogte was van de facturatie van een marge per uur aan Flowline.
4.30.
Het beroep van [gedaagde in conventie] op een met [naam 2] gemaakte afspraak ter zake rechtstreeks in rekening brengen van een marge per uur bij Flowline kwalificeert als een bevrijdend verweer. Gelet op de tegengestelde standpunten van partijen, is het aan [gedaagde in conventie] om zijn verweer te bewijzen. Dit bewijs volgt niet uit de door [naam 3] afgegeven verklaring (productie 37 bij de conclusie van repliek van M-Tech c.s.). [naam 3] verklaart daarin niet meer dan dat hij van [gedaagde in conventie] heeft gehoord dat [gedaagde in conventie] met [naam 2] de afspraak had gemaakt dat [gedaagde in conventie] een marge per uur in rekening mocht brengen. De kantonrechter zal in het dictum een bewijsopdracht voor [gedaagde in conventie] formuleren.
4.31.
Indien [gedaagde in conventie] de bewijsopdracht aanvaardt en ook slaagt in de vervulling daarvan, geldt dat de vordering van M-Tech c.s. ter zake dit project zal worden afgewezen. Indien [gedaagde in conventie] de opdracht niet aanvaardt of niet slaagt in het te leveren bewijs, geldt ten aanzien van de door M-Tech c.s. gevorderde schade het volgende.
4.32.
Vast staat -dit volgt namelijk uit de conclusie van dupliek- dat [gedaagde in conventie] een bedrag van € 12.340,79 heeft ontvangen van Flowline ter zake de winstmarge op de inzet van Poolse uitzendkrachten bij Flowline. M-Tech c.s. heeft de kostprijs voor de inzet van deze uitzendkrachten in rekening gebracht bij en betaald gekregen van Flowline. [gedaagde in conventie] was degene die de afspraken met Flowline heeft gemaakt, toen [naam 3] van Flowline zich meldde met de vraag of M-Tech c.s.
“jongens over hadden voor een klus die ik bij Lamb Weston zou doen”. Indien de door [gedaagde in conventie] gestelde afspraak niet vast komt te staan, volgt uit het voorgaande naar het oordeel van de kantonrechter dat [gedaagde in conventie] ook voor M-Tech c.s. de afspraak had kunnen maken met Flowline dat de kostprijs plus een winstmarge in rekening zou worden gebracht. Flowline is hier immers akkoord mee gegaan en heeft de betreffende winstmarge ook betaald aan [bedrijf gedaagde] ; niet valt in te zien waarom Flowline daarmee niet akkoord zou zijn gegaan indien het M-Tech c.s. was die de winstmarge zou factureren (te meer nu Flowline bij M-Tech c.s. aanklopte met zijn verzoek, en niet bij [bedrijf gedaagde] ). De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het gehele gevorderde bedrag van € 12.340,79 toewijsbaar is indien [gedaagde in conventie] het bewijs niet rond krijgt. De kantonrechter is van oordeel dat de vordering toewijsbaar is op grond van ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW), en vult deze grondslag ambtshalve aan.
Perfetti van Melle: project koelwaterhuis
4.33.
M-Tech c.s. vordert in het kader van dit project een bedrag aan schade ter hoogte van € 16.680,00. [gedaagde in conventie] heeft medewerkers van M-Tech c.s. uren op dit project laten boeken, terwijl hun werkzaamheden niet voor Perfetti van Melle waren, maar voor [bedrijf gedaagde] , aldus M-Tech c.s. Zij wijst ter onderbouwing van haar stellingen naar verklaringen van [naam 4] en de heer [naam 5] . M-Tech c.s. overlegt een nadere toelichting onderbouwd met documenten uit haar administratie ter betwisting van het verweer dat [gedaagde in conventie] in zijn verweerschrift heeft gericht tegen de vordering ter zake Perfetti van Melle, samengevat inhoudende dat M-Tech c.s. de administratie voor deze klant niet op orde had.
4.34.
[gedaagde in conventie] voert aan dat M-Tech c.s. voorbij gaat in de in rechtsoverweging 5.31 van de beschikking opgenomen bindende eindbeslissing. Om daarvan terug te komen is een juridische of feitelijke misslag nodig, hetgeen door M-Tech c.s. moet worden aangetoond. [gedaagde in conventie] erkent dat [naam 4] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf gedaagde] vanuit de werkplaats van M-Tech c.s. op locatie van Perfetti van Melle, maar betwist dat deze uren zijn geboekt op een ordernummer voor Perfetti van Melle. [bedrijf gedaagde] heeft [naam 4] voor zijn werk betaald. [gedaagde in conventie] brengt ter onderbouwing een verklaring van Q. [gedaagde in conventie] in het geding, die als medewerker van [bedrijf gedaagde] samen met [naam 4] de werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde in conventie] betwist ook de verklaring van [naam 5] : het is onjuist dat [gedaagde in conventie] bepaalde op welke orders de gewerkte uren moesten worden geschreven. De medewerkers kregen een uitdraai van de planning, waarop de ordernummers van lopende projecten stond. [gedaagde in conventie] legt ter onderbouwing een voorbeeld van een dergelijke planning over.
4.35.
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 5.31 van de beschikking overwogen dat niet is komen vast te staan dat [bedrijf gedaagde] de inkomsten heeft genoten en op kosten van M-Tech c.s. manuren en materiaal heeft ingezet. Deze overweging is gebaseerd op het (gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde in conventie] ) onvoldoende gemotiveerd innemen van stellingen door M-Tech c.s. Met de conclusie van repliek heeft de procedure feitelijk een vervolg gekregen, en heeft M-Tech c.s. haar stellingen nader onderbouwd. In die zin is geen sprake van een bindende eindbeslissing. Ook tegenover de nadere onderbouwing van M-Tech c.s. stelt [gedaagde in conventie] een gemotiveerde betwisting. Echter, ook op basis van de nieuw onderbouwd ingenomen stellingen kan de kantonrechter geen knoop doorhakken. Onduidelijk blijft of [gedaagde in conventie] uren (en materiaal) heeft laten boeken op project koelwaterhuis, terwijl de ingezette uren en het gebruikte materiaal ten goede zijn gekomen aan [gedaagde in conventie] . M-Tech c.s. trekt de conclusie dat dit met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het geval is, maar de kantonrechter komt op basis van hetgeen er nu ligt aan stellingen en onderbouwing daarvan niet zo ver. De kantonrechter stelt M-Tech c.s. in de gelegenheid haar stellingen nader te bewijzen. In dat kader verwijst de kantonrechter naar het bewijsaanbod van M-Tech c.s. om de heer [naam 6] van Perfetti van Melle als getuige te horen. De kantonrechter begrijpt dat [naam 6] kan verklaren omtrent instructies die hij van [gedaagde in conventie] zou hebben gekregen over de informatie die hij aan [naam 2] zou moeten verstrekken over het project koelwaterhuis, terwijl uit de latere e-mail van de heer Boeren -een collega van [naam 6] - blijkt dat [naam 6] aangegeven heeft het project koelwaterhuis niet te kennen. M-Tech c.s. zou [naam 6] in het kader van het voldoen aan de bewijsopdracht kunnen laten horen, waarbij de kantonrechter op voorhand opmerkt dat de opdracht luidt om te bewijzen dat de gestelde schade van M-Tech c.s. als inkomsten ten goede moet zijn gekomen van [gedaagde in conventie] .
Plukon
4.36.
M-Tech c.s. verzoekt de kantonrechter rechtsoverweging 5.35 van de beschikking te heroverwegen, waarin het volgende is overwogen:
5.35
De kantonrechter stelt vast dat in de overeenkomst geen nadere definitie van het begrip ‘opdrachtgever’ is gegeven, zodat in de overeenkomst zelf geen steun is te vinden hoe moet worden omgegaan met meerdere vennootschappen binnen een groep. De kantonrechter is van oordeel dat de onduidelijkheid die door het gebrek aan een nadere definiëring in de overeenkomst ontstaat voor rekening van M-Tech c.s. moet komen. Het is M-Tech c.s. die [gedaagde in conventie] een beperking oplegt, en moet zorgen voor duidelijkheid over de inhoud van die beperking. De stelling dat het [gedaagde in conventie] was die de tekst van overeenkomsten tussen partijen opstelde, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van M-Tech c.s. om te zorgen voor duidelijke afspraken. Niet betwist is dat M-Tech c.s. geen zaken heeft gedaan met Plukon Dedemsvaart B.V., zodat op dit punt geen overtreding van de gemaakte afspraken kan worden vastgesteld.
Volgens M-Tech c.s. dient het begrip ‘relatie’ in de samenwerkingsovereenkomst zodanig te worden uitgelegd dat daaronder de gehele Plukon Groep dient te worden verstaan, hetgeen ook de bedoeling van partijen is geweest. Plukon presenteert zich op haar website als de Plukon Groep. In de administratie van M-Tech c.s. komen geen separate entiteiten van Plukon als relatie voor, enkel ‘Plukon’. Overigens heeft M-Tech c.s. wel degelijk zaken gedaan met, althans werkzaamheden verricht voor Plukon Dedemsvaart B.V. Het betrof de opdracht om machines van de locatie te Wezep naar de locatie te Dedemsvaart te verhuizen en te reviseren. M-Tech c.s. verwijst ter onderbouwing naar een orderlijst en diverse
e-mails.
4.37.
[gedaagde in conventie] constateert dat M-Tech c.s. in weerwil van het in rechtsoverweging 5.35 van de beschikking gegeven oordeel blijft volharden dat de gehele Plukon Groep als één relatie moet worden gezien. [gedaagde in conventie] voert aan dat uit de in het geding gebrachte stukken niet blijkt dat M-Tech c.s. werkzaamheden heeft verricht in opdracht van Plukon Dedemsvaart B.V. De machines zijn volgens de stukken overgebracht naar een nieuwe fabriek in Wezep, niet naar Dedemsvaart, en anders dan Plukon Dedemsvaart wordt Plukon Wezep ook meerdere keren vermeld.
4.38.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om terug te komen op de bindende eindbeslissing zoals verwoord in de aangehaalde rechtsoverweging. Dat M-Tech c.s. blijft volharden in haar standpunt dat de Plukon Groep als één relatie geldt, biedt geen grondslag om terug te komen op het oordeel dat de onduidelijkheid die door het gebrek aan nadere definiëring in de samenwerkingsovereenkomst is ontstaan voor rekening van M-Tech c.s. komt. Dat M-Tech c.s. het niet eens is met dat oordeel, betekent nog niet dat het oordeel gebaseerd is op een feitelijke of juridische misslag. Dit oordeel laat onverlet dat als (alsnog) vast zou komen te staan dat de vennootschap Plukon Dedemsvaart B.V. als opdrachtgever van M-Tech c.s. moet worden beschouwd, de contractueel overeengekomen marge van 10% verschuldigd is aan M-Tech c.s. De kantonrechter ziet in de aangedragen stellingen echter onvoldoende grond om tot dat oordeel te komen. De orderlijst vermeldt naast ‘Plukon’ ook ‘Plukon Wezep’, waaruit blijkt dat er kennelijk toch een onderscheid wordt gemaakt naar separate entiteiten. ‘Plukon Dedemsvaart’ komt niet op de orderlijst voor. De aangehaalde verhuizing betreft een verhuizing naar de nieuwe fabriek te Wezep, zo blijkt uit de ingebrachte e-mailcorrespondentie. De kantonrechter leest in die correspondentie geen opdracht aan M-Tech c.s. van Plukon Dedemsvaart B.V. De vordering wordt afgewezen.
Overige gestelde schadeposten
Perfetti van Melle: verlies projecten
4.39.
M-Tech c.s. heeft een vijftiental grote projecten voor Perfetti van Melle die zijn uitgevoerd in de periode van 2015 tot en met 2017 onder de loep genomen. Uit de resultaten volgt dat alle projecten op één na verlieslatend zijn geweest. Het ene project dat wel winstgevend was, was een project dat buiten [gedaagde in conventie] om is uitgevoerd door M-Tech c.s. in haar eigen werkplaats. De overstijging van de aan Perfetti van Melle geoffreerde bedragen zit vooral in de meeruren van medewerkers van M-Tech c.s. die op de betreffende projecten zijn ingeboekt. De forse verliezen laten zich enkel verklaren door het feit dat [gedaagde in conventie] materialen en/of personeel ten behoeve van [bedrijf gedaagde] of hem privé heeft geboekt op deze projecten, aldus M-Tech c.s. De schade bedraagt in totaal € 139.137,00.
4.40.
[gedaagde in conventie] ontkent dat deze projecten door zijn toedoen op welke wijze dan ook verlieslatend zijn geweest. Het overzicht dat door M-Tech c.s. in het geding is gebracht vermeldt enkel projectnummers, zodat voor [gedaagde in conventie] niet na te gaan is om wat voor soort project het ging. Op geen enkele wijze blijkt uit het overzicht dat het verlies is ontstaan doordat [gedaagde in conventie] extra uren en materiaal heeft geschreven op deze projecten. M-Tech c.s. beweert van alles.
4.41.
De kantonrechter volgt M-Tech c.s. niet in haar a contrario redenering dat de verliezen enkel veroorzaakt kunnen zijn doordat [gedaagde in conventie] ten onrechte uren en materiaal op de betreffende projecten heeft geboekt. De verliezen kunnen wel degelijk andere oorzaken hebben. Welke oorzaak debet is aan de geleden verliezen, is echter op basis van de informatie en stellingen die nu voorliggen niet te bepalen. Aangezien M-Tech c.s. uitdrukkelijk bewijs aanbiedt van haar stelling dat de geleden verliezen op de genoemde projecten verlieslatend zijn vanwege het feit dat [gedaagde in conventie] ten onrechte materiaal en uren op deze projecten geboekt heeft, laat de kantonrechter M-Tech c.s. toe tot het leveren van dit bewijs. Slaagt M-Tech c.s. hier niet in, dan volgt afwijzing van de vordering. Slaagt M-Tech c.s. wel in haar bewijsopdracht, dan volgt toewijzing, al zal aan de hand van (de waardering van) het geleverde bewijs vervolgens moeten worden bezien tot welk schadebedrag dit leidt. Op voorhand is niet aan te geven of het volledige gevorderde bedrag toewijsbaar is, omdat nu nog geheel onduidelijk is voor welk deel van de gevorderde schade [gedaagde in conventie] eventueel aansprakelijk kan worden gehouden.
Oud ijzer Hill’s
4.42.
In de beschikking is geoordeeld dat vast staat dat [gedaagde in conventie] een oude tank van Hill’s heeft afgevoerd en de opbrengst uit de verkoop van de tank niet heeft afgedragen aan
M-Tech c.s. [gedaagde in conventie] heeft ter verweer aangevoerd dat bij aanvang van de arbeidsovereenkomst is afgesproken dat [gedaagde in conventie] het oud ijzer van projecten mocht afvoeren en de opbrengst naar eigen inzicht mocht inzetten. De kantonrechter heeft in de beschikking geoordeeld dat [gedaagde in conventie] de bewijslast draagt van dit bevrijdende verweer, en dat een bewijsopdracht in deze procedure aan de orde zou komen.
4.43.
[gedaagde in conventie] geeft bij conclusie van dupliek aan dat hij een oud-collega heeft benaderd, die nog steeds in dienst is bij M-Tech c.s. Deze persoon heeft mondeling aan [gedaagde in conventie] beaamd dat de door [gedaagde in conventie] gestelde afspraak is gemaakt, maar is niet bereid deze verklaring op papier te zetten of een schriftelijke weergave van het gesprek met [gedaagde in conventie] te ondertekenen. [gedaagde in conventie] heeft geen andere bewijsmiddelen voorhanden, anders dan dat hij zelf als partijgetuige kan verklaren. De kantonrechter heeft ter zitting aan [gedaagde in conventie] gevraagd wat dit bekent voor een eventuele bewijsopdracht. [gedaagde in conventie] heeft aangegeven de betreffende persoon niet als getuige te zullen oproepen, en zijn wens om buiten het conflict tussen [gedaagde in conventie] en zijn werkgever te willen blijven te zullen respecteren. Ook heeft hij aangegeven dat het horen van hemzelf als getuige geen toegevoegde waarde heeft. Gelet op deze uitlatingen zal de kantonrechter de in de beschikking aangekondigde bewijsopdracht achterwege laten. Dit heeft tot gevolg dat het verweer van [gedaagde in conventie] niet slaagt, nu niet vast is komen te staan dat de gestelde afspraak is gemaakt tussen [gedaagde in conventie] en M-Tech c.s.
4.44.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in conventie] op grond van ongerechtvaardigde verrijking de schade die M-Tech c.s. als gevolg van het handelen van [gedaagde in conventie] heeft geleden dient te betalen. Ook hier vult de kantonrechter de rechtsgrond (artikel 6:212 BW) ambtshalve aan.
4.45.
Wat betreft de hoogte van de schade geldt het volgende. M-Tech c.s. is in haar verzoekschrift uitgegaan van het materiaal RVS 316 L, maar gaat bij conclusie van repliek mee in het verweer van [gedaagde in conventie] dat het materiaal van de tank RVS 304 L was. M-Tech c.s. heeft onweersproken gesteld dat de prijs van RVS 304 L € 0,90 per kilogram bedroeg ten tijde van de verkoop van het oud ijzer. M-Tech c.s. stelt dat de afgevoerde tank 5.000 kilogram woog. [gedaagde in conventie] betwist dit; [naam 2] kan geen schatting geven omdat hij de tank nooit heeft gezien. Juist omdat [gedaagde in conventie] de tank wél heeft gezien en gelet op de verkoop ervan precies zou moeten weten hoeveel kilogram oud ijzer hij heeft verkocht, heeft [gedaagde in conventie] zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd. De kantonrechter gaat daarom uit van de gestelde 5.000 kilogram, hetgeen betekent dat het gevorderde bedrag van € 4.500,00 geheel toewijsbaar is.
MRVS
4.46.
MRVS, een leverancier van M-Tech c.s., heeft werkzaamheden uitgevoerd voor een project van M-Tech c.s. genaamd ‘Perfetti buiswerk’. MRVS heeft voor dit project op 15 juni 2017 een offerte verzonden aan [bedrijf gedaagde] voor een totaalbedrag van € 52.500,00. Op 7 juli 2017 heeft MRVS een opdrachtbevestiging verzonden voor dezelfde opdracht, gericht aan M-Tech c.s. in de persoon van [gedaagde in conventie] , voor een totaalbedrag van € 77.000,00. De vervolgens opgestelde factuur is door M-Tech c.s. voldaan aan MRVS. [bedrijf gedaagde] heeft MRVS een factuur ter hoogte van € 19.950,00 verzonden en daarmee betaald gekregen voor werkzaamheden, die blijkens een verklaring van de directeur van MRVS nimmer daadwerkelijk door [bedrijf gedaagde] zijn verricht. Door de door [gedaagde in conventie] opgetuigde constructie heeft M-Tech c.s. € 24.500,00 meer betaald voor de werkzaamheden dan geoffreerd, hetgeen zij op [gedaagde in conventie] dan wel [bedrijf gedaagde] wenst te verhalen.
4.47.
[gedaagde in conventie] voert aan dat [naam 2] via Joko Beheer B.V. enig aandeelhouder is van MRVS. Er is inderdaad een factuur opgesteld ter hoogte van € 77.000,00 die door M-Tech c.s. is voldaan. Ook is juist dat [bedrijf gedaagde] een bedrag van € 19.950,00 exclusief btw in rekening heeft gebracht bij MRVS. De factuur voor M-Tech c.s. is met medeweten van de directeur van MRVS verhoogd. Deze verhoging vond plaats op verzoek van een medewerker van Perfetti van Melle; de opdrachtgever had budget over, door de offerte te verhogen kon deze medewerker door tussenkomst van [gedaagde in conventie] de verhoging in zijn zak steken. [gedaagde in conventie] ontving het extra bedrag en betaalde dit uit aan de opdrachtgever bij Perfetti van Melle. Dit alles gebeurde met medeweten van [naam 2] . [naam 2] heeft ook geen vragen gesteld over de factuur die [bedrijf gedaagde] aan MRVS heeft verzonden, hoewel hij daar als aandeelhouder van op de hoogte was. Er heeft geen benadeling van M-Tech c.s. plaatsgevonden doordat [gedaagde in conventie] een marge in zijn zak heeft gestoken, aldus steeds [gedaagde in conventie] .
4.48.
De kantonrechter stelt vast dat M-Tech c.s. vanwege de constructie zoals uitgevoerd door [gedaagde in conventie] een bedrag van € 24.500,00 te veel heeft betaald voor werkzaamheden van MRVS. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [gedaagde in conventie] aldus dat een deel terecht is gekomen bij een medewerker van Perfetti van Melle, en een deel in de zak van [gedaagde in conventie] is verdwenen. Dit alles zou met medeweten van [naam 2] hebben plaatsgevonden. [naam 2] heeft dit ter zitting betwist.
4.49.
[gedaagde in conventie] schrijft in zijn conclusie van dupliek dat de geschetste handelswijze merkwaardig voorkomt, maar dat het wel de wijze is waarop zaken werd gedaan. De kantonrechter kent sterkere bewoordingen toe aan de handelswijze: deze is ronduit frauduleus. Of M-Tech c.s. daar de dupe van is, staat echter niet vast. Uit de in het geding gebrachte administratie blijkt dat de opdracht van Perfetti van Melle aan M-Tech c.s. een orderwaarde heeft van € 92.855,00 exclusief btw. In dit bedrag is het bedrag dat aan MRVS betaald is ingecalculeerd. M-Tech c.s. heeft een factuur in het geding gebracht waaruit blijkt dat de eerste termijn voor de order (20% van het totaalbedrag) op 13 juni 2017 in rekening is gebracht bij Perfetti van Melle. De laatste termijn zou volgens vermelding op diezelfde factuur bij oplevering in rekening worden gebracht. Niet gesteld of gebleken is dat M-Tech c.s. niet het gehele bedrag van € 92.855,00 in rekening heeft gebracht en betaald heeft gekregen van Perfetti van Melle. Daardoor staat niet vast dat M-Tech c.s. schade heeft geleden (in plaats van Perfetti van Melle) als gevolg van het handelen van [gedaagde in conventie] , en moet afwijzing van de vordering volgen.
Restant factuur 16610727
4.50.
M-Tech c.s. voert aan dat de door haar verzonden factuur 16610727 tot een bedrag van € 113.803,00 onbetaald is gelaten door [gedaagde in conventie] en vordert in deze procedure betaling van dat restantbedrag. [gedaagde in conventie] wijst erop dat [naam 2] bekend was met de bedoeling van deze factuur en verwijst naar hetgeen tijdens de zitting van 16 december 2021 aan de orde is gekomen. [gedaagde in conventie] heeft het bedrag van de btw over deze factuur aan M-Tech c.s. voldaan. Aangezien [naam 2] zelf ter zitting heeft verklaard dat [gedaagde in conventie] het bedrag van de factuur niet terug hoefde te betalen, is er geen reden om de vordering toe te wijzen.
4.51.
In de beschikking staat in rechtsoverweging 5.24 het volgende te lezen:
“Het is de kantonrechter ter zitting duidelijk geworden dat de aan de overeenkomst ten grondslag liggende factuur enkel is verzonden om een kostenpost voor [bedrijf gedaagde] te creëren, en er geen daadwerkelijke levering van materiaal aan ten grondslag heeft gelegen.”
De factuur is in de beschikking dan ook gekwalificeerd als frauduleus. Nog los van het feit dat [naam 2] inderdaad ter zitting heeft aangegeven dat [gedaagde in conventie] niet hoefde te betalen en de factuur gecrediteerd zou moeten worden, geldt dat de kantonrechter geen veroordeling tot betaling gaat uitspreken van een (schijn)factuur waarvan vast staat dat die enkel en alleen is opgesteld om de winst van de onderneming te drukken om er zo fiscaal beter uit te springen. De vordering wordt afgewezen.
Commissies [bedrijf] B.V. (“ [bedrijf] ”)
4.52.
M-Tech c.s. vordert een bedrag aan schade ter hoogte van € 70.598,38 (inclusief btw), bestaande uit marge/commissie die [gedaagde in conventie] ten onrechte en ten koste van
M-Tech c.s. bij [bedrijf] in rekening heeft gebracht. Dit is onrechtmatig. Uit de administratie blijkt dat er steeds vlak nadat er door M-Tech c.s. een grote opdracht is verstrekt of een grote betaling is gedaan aan [bedrijf] , een betaling plaatsvindt van [bedrijf] aan [bedrijf gedaagde] . Gelet op de gang van zaken bij Flowline en MRVS, waarbij [gedaagde in conventie] zich ook onrechtmatig een commissie toe-eigende, kan het niet anders dan dat [gedaagde in conventie] ook met [bedrijf] afspraken over commissie heeft gemaakt ten koste van M-Tech c.s. De directeur van [bedrijf] heeft dit ook telefonisch bevestigd aan [naam 2] , maar later is hij hierop teruggekomen, en heeft hij schriftelijk aangegeven dat de betalingen aan [bedrijf gedaagde] zagen op engineeringswerkzaamheden die [bedrijf gedaagde] voor [bedrijf] heeft verricht. M-Tech c.s. acht dit ongeloofwaardig, nu het bedrag van de factuur zou betekenen dat [gedaagde in conventie] 644 uren engineeringswerk zou hebben uitgevoerd naast zijn fulltime dienstverband voor M-Tech c.s., aldus steeds M-Tech c.s.
4.53.
[gedaagde in conventie] ontkent dat hij commissies heeft bedongen bij [bedrijf] . Ter onderbouwing brengt hij een verklaring van de directeur van [bedrijf] in het geding, die verklaart:
“Op 4 Mei 2022 heb ik voor de eerste keer een inhoudelijk gesprek gehad met [naam 7] van Technical
Solutions Company over het conflict dat hij heeft met zijn voormalig werkgever M-Tech b.v.
[naam 7] heeft me het deel laten lezen dat betrekking had op de samenwerking tussen [bedrijf]
Elektrotechniek, M-Tech b.v. & [bedrijf gedaagde] van een document dat hij de Conclusie van Repliek noemde.
Het betrof de randnummers 171 t/m 177 met de daarbij behorende producties 43A & B
Vol verbazing heb ik kennis genomen van hetgeen M-Tech b.v. hier beweerd, en zou dan ook het
volgende willen verklaren. (…)
Dhr. Kustermand heeft me gevraagd naar een betaling van circa € 18K aan [bedrijf gedaagde] en waar dat voor was geweest, ik heb hem toen gezegd dat dit werkzaamheden betrof die [bedrijf gedaagde] in opdracht van [bedrijf] Elektrotechniek had uitgevoerd.
Bij randnummer 174 wordt beweerd dat ik telefonisch zou hebben aangegeven dat dit zag op een
commissie die [gedaagde in conventie] in rekening zou hebben gebracht. Dit heb ik nooit gezegd en spreek ik ook
tegen. (…)
Ik ben toen onder druk gezet door de heren [naam 2] en Kustermans van M-Tech b.v. om anders te verklaren over deze betaling dan ik eerder had gedaan, men zou mijn openstaande facturen niet willen betalen omdat er onduidelijkheden waren met betrekking tot onze samenwerking.
Als ik anders zou verklaren zouden we nog jaren kunnen samenwerken, indien ik niet anders zou verklaren zouden zij alle samenwerking met [bedrijf] Elektrotechniek beëindigen.
Over een tweede betaling van € 48K aan [bedrijf gedaagde] zijn aan mij nooit vragen gesteld, maar ook deze betaling was voor werkzaamheden welke [bedrijf gedaagde] in opdracht van [bedrijf] elektrotechniek heeft uitgevoerd en niet voor enige commissie zoals M-Tech b.v. beweert. (…)”
4.54.
De kantonrechter oordeelt als volgt. M-Tech c.s. gaat in haar stellingen uit van een ‘het kan niet anders’ redenering. De met een verklaring van de directeur van [bedrijf] onderbouwde betwisting van [gedaagde in conventie] laat echter zien dat er wel een ander scenario mogelijk is dan waar M-Tech c.s. vanuit gaat. De directeur van [bedrijf] verklaart dat [bedrijf gedaagde] werkzaamheden heeft verricht en de facturen zien op vergoeding daarvoor, dat er geen sprake is van het bedingen van commissies en dat hij dit ook nooit zo gezegd heeft. Gelet op deze betwisting zijn de stellingen van M-Tech c.s. onvoldoende onderbouwd. Daarbij merkt de kantonrechter op dat het niet zo hoeft te zijn dat [gedaagde in conventie] alle werkzaamheden zelf heeft verricht, maar een deel daarvan vanuit [bedrijf gedaagde] weer kan hebben uitbesteed, zodat de stelling dat er werkzaamheden ten grondslag hebben gelegen aan de factuur niet reeds daarom ongeloofwaardig is, zoals M-Tech c.s. aanvoert. De vordering wordt afgewezen.
Snijden materiaal privé
4.55.
In de beschikking (rechtsoverweging 5.42) heeft de kantonrechter geconcludeerd dat vast staat dat [gedaagde in conventie] zonder medeweten van zijn werkgever materialen, apparatuur en de werkplaats op kosten van M-Tech c.s. heeft gebruikt voor privédoeleinden.
4.56.
M-Tech c.s. vordert in dat kader een bedrag aan schade ter hoogte van € 13.719,55 (exclusief btw). Ter onderbouwing van haar vordering heeft M-Tech c.s. een met onderliggende administratie onderbouwd overzicht gemaakt van door [gedaagde in conventie] aan de heer [naam 8] verstrekte opdrachten, die daarover op 24 maart 2022 het volgende verklaart:
“De firma [naam 1] heeft mij gevraagd alle opdrachten en files, die [naam 7] via mij heeft laten laseren te verzamelen en te overhandigen.
[naam 7] heeft mij gevraagd, via mail of via een document dat hij mij overhandigde, de 20 orders, in de bijlagen te laseren.
Aangezien [naam 7] mijn leidinggevende was heb ik dat gedaan.
Bij enkele orders had [naam 7] ordergegevens op de opdracht gezet. Maar de onderdelen waren helemaal niet nodig voor die betreffende order. [naam 7] liet mij dus materiaal, laserkosten en mijn uren op een order boeken waar ze niet thuishoorde.
Bij een aantal andere orders had [naam 7] geen gegevens meegegeven op welke order de materialen, laserkosten en mijn uren geboekt moesten worden. Ik heb de materiaal en laserkosten nergens op geboekt en mijn uren heb ik op code indirect geboekt.”
De materialen die [gedaagde in conventie] heeft laten snijden gebruik makend van de werkplaats en het personeel van M-Tech c.s. vertegenwoordigen een waarde ter hoogte van de gevorderde schade.
Daarnaast heeft [gedaagde in conventie] op 14 mei 2021 drie aluminiumplaten ter waarde van € 656,10 (exclusief btw) meegenomen uit de voorraad van M-Tech c.s. Uit alarmgegevens blijkt dat [gedaagde in conventie] in de avond van 14 mei 2021 als enige lang genoeg binnen is geweest om de platen -die er volgens de verklaring van [naam 2] en [naam 8] overdag nog lagen- mee te nemen.
In het weekend van 30 en 31 januari 2021 heeft [gedaagde in conventie] bijna de gehele server met bedrijfsinformatie van M-Tech c.s. meegenomen en overgezet op zijn eigen computer. [gedaagde in conventie] heeft diverse zaken verwijderd van de server. [gedaagde in conventie] heeft tijdens de zitting van 16 december 2021 verklaard dat hij de bescheiden heeft vernietigd. Ook ten aanzien van deze handelswijze is forse schade geleden, aldus M-Tech c.s.
4.57.
Volgens [gedaagde in conventie] was slechts een deel van het opgevoerde snijwerk voor hem bestemd en is dit ook verrekend met M-Tech c.s. Voor zover M-Tech c.s. dit betwist, valt de post onder de overeengekomen finale kwijting. [gedaagde in conventie] ontkent drie aluminiumplaten te hebben meegenomen. De verwijzing naar de alarmgegevens vormen geen bewijs; op zaterdag 15 mei 2021 zijn er ook nog mensen binnen geweest. Bovendien hangen er camera’s, waarop te zien zou moeten zijn wie de platen zou hebben meegenomen. [gedaagde in conventie] heeft ter zitting op 16 december 2021 verklaard dat hij de gegevens op de laptop die hij nog in bezit had heeft gewist. Hij heeft niet bijna de gehele bedrijfsadministratie van M-Tech c.s. in bezit gehad, laat staan dat hij deze heeft ontvreemd. Als de bewering van M-Tech c.s. juist zou zijn geweest, dan zou M-Tech c.s. er niet in zijn geslaagd het bedrijf draaiende te houden na het weekend van 30 en 31 januari 2021. Ook is [gedaagde in conventie] nooit aangesproken op de verdenking van M-Tech c.s., aldus steeds [gedaagde in conventie] .
4.58.
Ten aanzien van het beroep op finale kwijting verwijst de kantonrechter naar zijn oordeel zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.12 en 4.13. Hieruit volgt dat de overeengekomen finale kwijting niet aan toewijzing in de weg staat. De tabel waarin de schadevordering van M-Tech c.s. is gespecificeerd en de onderliggende administratie zijn tijdens de zitting uitgebreid aan de orde gekomen. Een aantal orders zijn er uitgepikt en besproken. [gedaagde in conventie] heeft geen concrete reactie gegeven op de stellingen van M-Tech c.s. Gegeven het feit dat vast staat dat [gedaagde in conventie] snijwerk (bewerkt in de werkplaats van M-Tech c.s., door medewerkers van M-Tech c.s.) van M-Tech c.s. voor privédoeleinden heeft gebruikt -ook bij conclusie van dupliek geeft [gedaagde in conventie] dit toe-, had het op de weg van [gedaagde in conventie] gelegen om met een gemotiveerde betwisting van de door M-Tech c.s. gestelde schadeposten te komen. M-Tech c.s. heeft elke post met bonnen, e-mails en tekeningen onderbouwd, zodat [gedaagde in conventie] ook over de informatie beschikte om zijn betwisting van een concrete motivering te voorzien. Door dat na te laten, zowel bij conclusie van dupliek als ter zitting, heeft [gedaagde in conventie] de gestelde schadeposten tot een totaal van € 13.719,55 (exclusief btw) onvoldoende gemotiveerd betwist. De vordering is toewijsbaar.
4.59.
Dat geldt niet zonder meer voor de schade ter zake de drie aluminiumplaten. [gedaagde in conventie] wijst er terecht op dat uit de in het geding gebrachte gegevens van het alarm blijkt dat het betreffende weekend ook anderen in het pand zijn geweest. De kantonrechter stelt M-Tech c.s. in de gelegenheid nader bewijs te leveren van haar stelling dat het desondanks [gedaagde in conventie] is geweest die de aluminiumplaten heeft meegenomen, al dan niet door het tonen van camerabeelden, zoals door [gedaagde in conventie] genoemd. Als M-Tech c.s. in de bewijsopdracht slaagt, is de vordering van M-Tech c.s. toewijsbaar. [gedaagde in conventie] voert geen verweer tegen de hoogte van de gestelde schadepost. Afwijzing van de vordering zal volgen indien M-Tech c.s. niet slaagt in het te leveren bewijs.
4.60.
Wat betreft de bedrijfsadministratie begrijpt de kantonrechter de stellingen van
M-Tech c.s. aldus dat er schade zou zijn ontstaan doordat [gedaagde in conventie] diverse zaken van de server zou hebben verwijderd. [gedaagde in conventie] weerspreekt dit gemotiveerd. M-Tech c.s. laat na te stellen welke informatie dan is verwijderd en hoe dat tot schade aan de bedrijfsvoering heeft geleid. M-Tech c.s. heeft ook geen vordering verbonden aan haar stellingen. Voor zover
M-Tech c.s. beoogd heeft dit punt onderwerp van de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure te maken, had het op de weg van M-Tech c.s. gelegen om dat duidelijk te maken, en ook om aannemelijk te maken dat er schade is geleden. Dat heeft zij onvoldoende gedaan.
Quality Yacht Service B.V. (“QYS”)
4.61.
M-Tech c.s. heeft begin 2020 diverse werkzaamheden uitgevoerd die zien op het vervaardigen van een radar beugel voor QYS. De factuur ter hoogte van € 15.009,49 wordt niet betaald door QYS. M-Tech c.s. tast in het duister omtrent de reden. De DGA van QYS is een goede kennis van [gedaagde in conventie] , en uit de bankafschriften blijkt dat [gedaagde in conventie] diverse betalingen heeft gedaan aan QYS. [gedaagde in conventie] heeft een boot gekocht; M-Tech c.s. vermoedt dat het bedrag verschuldigd voor het vervaardigen van de radar beugel is verrekend met de aanschaf van de boot, en de betalingen door [gedaagde in conventie] bijbetalingen zijn. [gedaagde in conventie] heeft inderdaad een boot gekocht, maar niet bij QYS. [gedaagde in conventie] voert aan dat M-Tech c.s. helemaal niet in het duister tast: de coating van de radar beugel was gaan barsten. QYS wil niet betalen omdat het geleverde werk niet goed was, aldus [gedaagde in conventie] . M-Tech c.s. brengt daar tegenin dat QYS heeft aangegeven niet te weten waar de factuur op ziet; er is niet aangegeven dat geleverd werk niet goed was.
4.62.
De kantonrechter stelt vast dat M-Tech c.s. werkzaamheden heeft verricht voor QYS, en de daarvoor verzonden factuur niet betaald krijgt. De redenen om het niet betaalde bedrag als schade voor rekening van [gedaagde in conventie] te laten komen -de DGA en [gedaagde in conventie] kennen elkaar, [gedaagde in conventie] heeft een boot gekocht- hebben gelet op de betwisting door [gedaagde in conventie] een te hoog speculatief gehalte om als gemotiveerde onderbouwing te gelden. Het komt de kantonrechter voor dat M-Tech c.s. voor deze vordering te rade moet gaan bij haar klant QYS in plaats van bij [gedaagde in conventie] . De vordering wordt als zijnde onvoldoende gemotiveerd onderbouwd afgewezen.
Externe en interne onderzoekskosten
4.63.
M-Tech c.s. vordert vergoeding van gemaakte externe onderzoekskosten tot een bedrag van € 66.967,80 (exclusief btw) en interne kosten tot een bedrag van € 66.690,00. De kantonrechter beoordeelt deze vordering op het moment dat duidelijk is welke overige schadeposten voor toe- of afwijzing in aanmerking komen. Vanwege de verschillende bewijsopdrachten is dat op dit moment nog niet duidelijk. De kantonrechter houdt de beslissing omtrent de gevorderde onderzoekskosten aan.
Wettelijke (handels)rente
4.64.
M-Tech c.s. vordert de wettelijke (handels)rente over de gevorderde schadeposten, te rekenen vanaf 13 oktober 2021. [gedaagde in conventie] voert geen zelfstandig verweer tegen de gevorderde rente.
4.65.
De wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar, nu de schadeposten die voor toewijzing in aanmerking komen niet vallen onder de reikwijdte van artikel 6:119a BW. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is wel toewijsbaar. M-Tech c.s. hanteert als ingangsdatum de datum waarop het verzoekschrift is uitgebracht; nu [gedaagde in conventie] daartegen geen verweer voert en de kantonrechter heeft geconstateerd dat alle posten die voor toewijzing in aanmerking komen (zoals beoordeeld in dit vonnis, samengevat in de inleiding) ook al in het verzoekschrift genoemd zijn. De toewijsbare schadeposten zullen dan ook vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verwijzing schadestaatprocedure
4.66.
M-Tech c.s. vordert voor overige en toekomstige schade een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Ter zitting heeft M-Tech c.s. desgevraagd toegelicht dat deze vordering bedoeld is om haar rechten voor te behouden ten aanzien van deze schade, en dat zij daarbij vooral toekomstige schade op het oog heeft.
4.67.
Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure is nodig dat aannemelijk is dat M-Tech c.s. schade heeft geleden die zich in deze procedure niet laat begroten. Niet is gebleken dat M-Tech c.s. meer schade heeft geleden dan in deze procedure reeds beoordeeld is. Gelet op het feit dat M-Tech c.s. uitvoerig onderzoek heeft verricht, al aanhangig heeft gemaakt wat daaruit naar voren is gekomen, en het onderzoek inmiddels is gestaakt, volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat onvoldoende aannemelijk is dat M-Tech c.s. schade heeft geleden die zich in deze procedure niet laat begroten. De schadestaatprocedure is niet bedoeld om een geding aanhangig te houden om eventuele nog opkomende schadeposten aan de orde te stellen, zonder concrete aanwijzing dat die schadeposten inderdaad zullen opkomen. De vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
4.68.
Ook de beslissing over de proceskosten in conventie wordt aangehouden in afwachting van de verdere bewijslevering.
in reconventie
4.69.
[bedrijf gedaagde] vordert in reconventie betaling van M-Tech van een tweetal facturen.
Factuur 20212206
4.70.
Deze factuur d.d. 14 maart 2021 met een totaalbedrag van € 2.186,16 ziet volgens [eiser in reconventie] op het vervaardigen van een togum frame voor Perfetti van Melle. [eiser in reconventie] brengt een verklaring van Q. [eiser in reconventie] in het geding, waarin laatstgenoemde aangeeft begin 2021 een rvs togum frame volgens tekening 201072-001 te hebben gemaakt en afgeleverd bij Perfetti van Melle. M-Tech c.s. betwist dat de werkzaamheden ter zake de togum frame zijn verricht, en ook wordt betwist dat daarvoor een bedrag van ruim € 2.000,00 verschuldigd was.
4.71.
Gelet op de verklaring van Q. [eiser in reconventie] , die voorzien is van een aantal specifieke details, acht de kantonrechter het aannemelijk dat [bedrijf eiser] een togum frame vervaardigd heeft voor Perfetti van Melle. Wat de kantonrechter echter mist in de stellingen van [eiser in reconventie] , is waarom M-Tech c.s. de factuur moet voldoen. [eiser in reconventie] heeft enkel een aan M-Tech c.s. gerichte factuur in het geding gebracht, maar niets gesteld over een van M-Tech c.s. afkomstige opdracht en de in dat kader gemaakte afspraken. De kantonrechter kan gelet op de samenwerking tussen partijen in andere projecten wel wat bedenken, maar dat is nu juist niet de taak van de kantonrechter maar van in dit geval [eiser in reconventie] . Daar strandt de vordering op.
Factuur 20212208
4.72.
Deze factuur d.d. 9 mei 2021 met een totaalbedrag van € 34.358,39 (inclusief btw) ziet volgens [eiser in reconventie] op werkzaamheden voor een dochteronderneming van A.B. Food, Boulanger. Het betreft de aan M-Tech c.s. verstrekte opdracht tot het verhuizen van machines en het vervaardigen van leidingwerk voor deze machines. Dit laatste is door M-Tech c.s. uitbesteed aan [bedrijf eiser] , aldus [eiser in reconventie] . M-Tech c.s. betwist dat alle werkzaamheden zijn uitgevoerd. Ook zouden er klachten zijn, wat tot minderwerk heeft geleid. De factuur van M-Tech c.s. terzake een ander project met betrekking tot meerwerk wordt door deze klant betwist omdat het onder de scope van het project zou vallen dat [bedrijf eiser] in onderaanneming van M-Tech c.s. heeft uitgevoerd, aldus M-Tech c.s. Volgens [eiser in reconventie] was de klant tevreden; ter onderbouwing brengt hij een e-mail van 17 juni 2021 van de klant in het geding, waarin wordt gemeld:
“Bij deze de formele bevestiging dat project verhuizing en installatie leidingwerk bij Boulanger naar volle tevredenheid is afgerond.”
4.73.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat M-Tech c.s. [bedrijf eiser] in onderaanneming heeft ingeschakeld voor de werkzaamheden bij Boulanger. Gelet op de door [eiser in reconventie] in het geding gebrachte verklaring heeft M-Tech c.s. haar verweer dat er klachten over het geleverde werk zouden zijn onvoldoende onderbouwd. De vordering van [bedrijf eiser] is toewijsbaar.
4.74.
[bedrijf eiser] vordert de wettelijke rente over het bedrag van de factuur vanaf de datum van opeisbaarheid. De wettelijke rente, waartegen M-Tech c.s. ook geen zelfstandig verweer heeft gevoerd, is toewijsbaar vanaf 8 juni 2021, zijnde de datum waarop de factuur betaald had moeten zijn.
Proceskosten
4.75.
De kantonrechter ziet in het feit dat partijen in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
laat M-Tech c.s. toe om door alle middelen rechtens en speciaal door middel van getuigen te bewijzen dat:
de gestelde schade in het kader van Perfetti van Melle project koelwaterhuis het gevolg is van het door [gedaagde in conventie] ten onrechte boeken van uren en materiaal op dit project, en de inkomsten ter hoogte van de gestelde schade ten goede zijn gekomen van [gedaagde in conventie] ;
het verlies dat geleden is op veertien van de vijftien grote projecten die in de periode van 2015 tot en met 2017 zijn uitgevoerd voor Perfetti van Melle is veroorzaakt doordat [gedaagde in conventie] ten behoeve van hem in privé dan wel ten behoeve van [bedrijf gedaagde] ten onrechte materiaal en uren op de betreffende projecten van Perfetti van Melle heeft geboekt;
[gedaagde in conventie] op 14 mei 2021 drie aluminiumplaten heeft meegenomen uit de voorraad van M-Tech c.s.;
5.2.
laat [gedaagde in conventie] toe om door alle middelen rechtens en speciaal door middel van getuigen te bewijzen dat:
het bedrag van € 35.000,00 zoals voortvloeiend uit de door hem opgestelde verrekenstaat al middels verrekening is betaald aan M-Tech c.s.;
in het kader van de inzet van Poolse uitzendkrachten op een project van Flowline (te weten: werkzaamheden bij Lamb Weston Meijer) met [naam 2] is afgesproken dat [gedaagde in conventie] via [bedrijf gedaagde] een marge per gewerkt uur in rekening mocht brengen bij Flowline;
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 15 februari 2023 te 09.00 uurvoor akte aan de zijde van zowel M-Tech c.s. als [gedaagde in conventie] , waarin beide partijen aangeven of en zo ja op welke wijze de betreffende partij het verlangde bewijs wenst te leveren;
5.4.
bepaalt, voor het geval M-Tech c.s. en/of [gedaagde in conventie] dat bewijs schriftelijk wil leveren, dat die partij uiterlijk op genoemde zitting daartoe stukken kan indienen middels toezending of afgifte aan de griffie, onder gelijktijdige toezending aan de wederpartij;
5.5.
bepaalt, voor het geval M-Tech c.s. en/of [gedaagde in conventie] dat bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dat die partij uiterlijk op genoemde zitting het aantal en de personalia van de getuigen zal opgeven alsmede de verhinderdata van de getuigen en de wederpartij voor de vijf maanden na voornoemde rolzitting;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.7.
veroordeelt M-Tech B.V. om aan [bedrijf eiser] te betalen een bedrag van € 34.358,39 ter zake factuur 20212208, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
5.8.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de veroordeling onder 5.7 uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op
1 februari 2023.