ECLI:NL:RBZWB:2023:7933

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
C/02/409861 JE RK 23-886
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de contactregeling tussen een minderjarige en haar vader in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de contactregeling tussen de minderjarige [minderjarige01] en haar vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de contactregeling, die eerder was vastgesteld op 23 november 2021, niet werd nageleefd en dat de minderjarige sinds de stopzetting van het contact met haar vader rustiger en gelukkiger is geworden. De GI heeft verzocht om de contactregeling voor onbepaalde tijd te schorsen, omdat de minderjarige emotioneel onveilig zou zijn bij contact met haar vader. De kinderrechter heeft besloten het recht op contact van de vader met [minderjarige01] voor de duur van zes maanden te schorsen, met de mogelijkheid om na deze periode de situatie opnieuw te beoordelen. Gedurende deze periode moeten de ouders en de GI onderzoeken wat de oorsprong is van de weerstand van [minderjarige01] tegen het contact met haar vader. De kinderrechter benadrukt het belang van een goede communicatie tussen de ouders en dat de moeder de vader maandelijks op de hoogte moet houden van de ontwikkeling van [minderjarige01]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en hoger beroep is mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/409861 / JE RK 23-886
Datum uitspraak: 14 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Tilburg,
hierna te noemen de GI,
betreffende
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2014 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
bijgestaan door mr. N.J.R.M. Elings,

[de vader01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
bijgestaan door mr. D.W.M. de Haan.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 15 mei 2023, ingekomen bij de griffie op 17 mei 2023, en de op 12 juni 2023 ontvangen wijziging daarvan, met bijlagen;
- de beschikkingen van deze rechtbank van 23 november 2021, tot vaststelling van een contactregeling, en 30 september 2022, tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
- het op 5 juli 2023 van mr. De Haan ontvangen verweerschrift, met producties.
Op 11 juli 2023 en 31 augustus 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Tijdens de laatste mondelinge behandeling zijn verschenen:
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de Gezinsmanager;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling is stilgestaan bij het feit dat bij de tweede mondelinge behandeling van het verzoek een andere kinderrechter aanwezig was dan tijdens de eerste mondelinge behandeling daarvan. Hoewel mr. De Haan dit aanvankelijk bezwaarlijk achtte en in strijd met een zorgvuldige procesgang, heeft zij ingestemd met een voortzetting van de mondelinge behandeling van het verzoek op 31 augustus 2023.

De feiten

De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
[minderjarige01] woont bij haar moeder.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 november 2021 de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
De vader en [minderjarige01] hebben contact met elkaar:
- conform de lopende regeling, te weten één omgangsmoment van vier uur per week (op donderdag), waarbij het contact deels begeleid (één uur) en deels onbegeleid (drie uur) plaatsvindt;
- waarbij deze regeling gedurende de ondertoezichtstelling (geldend tot 9 april 2022) onder begeleiding van de GI zal worden uitgebreid tot:
• eenmaal per twee weken van vrijdag 18.00 uur (waarbij [minderjarige01] bij de man eet) tot zondag 18.00 uur (waarbij [minderjarige01] bij de vrouw eet);
• gedurende de helft van d feestdagen, in onderling overleg door partijen te regelen:
• gedurende de helft van de vakanties, waarbij de zomervakantie zal worden verdeeld volgens het schema ‘l-1-2-2’-weken (week 1 bij de ene ouder. week 2 bij de andere ouder, week 3 en 4 bij de ene ouder en week 5 en 6 bij de andere ouder) of het schema ‘l-2-2-l’-weken (week 1 bij de ene ouder, week 2 en 3 bij de andere ouder, week 4 en 5 bij de ene ouder en week 6
bij de andere ouder) en voor het overige in onderling overleg door partijen te regelen.

Het verzoek

De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van 23 november 2021 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus te wijzigen, dat er tussen [minderjarige01] en haar vader geen contact meer zal plaatsvinden en vast te stellen dat de vader eenmaal per maand een e-mail van de moeder zal ontvangen met daarin een update over hoe het met [minderjarige01] gaat.

Het standpunt van de verzoeker

Ter onderbouwing van het verzoek wordt samengevat het volgende aangevoerd.
De contactregeling tussen de vader en [minderjarige01] heeft een moeizaam verloop gekend en vormt een belangrijk aandachtspunt binnen de ondertoezichtstelling. Door de Gezinsmanager is, in samenwerking met [hulpverlener 1] , in juli 2022 geadviseerd intensief in te zetten op een emotioneel betere aansluiting van de ouders bij [minderjarige01] , voordat een (trauma)behandeling voor [minderjarige01] zelf kan worden ingezet. Daarvoor werd nodig geacht dat de moeder inzicht geeft in haar behandeling en wat daar besproken wordt, mede met betrekking tot haar relatie met [minderjarige01] en of dit passend is of veranderd dient te worden met het oog op de gestelde doelen rondom het geven van emotionele toestemming aan [minderjarige01] voor contact met de vader. Ten aanzien van de vader werd een persoonlijkheidsonderzoek noodzakelijk geacht om duidelijk te krijgen wat er de oorzaak van is dat het voor hem moeilijk is om aan te sluiten bij de emotionele behoeften van [minderjarige01] , wat nodig is om dit te veranderen of te verbeteren en of de ingezette hulpverlening voldoende aansluit bij de mogelijkheden van de vader. Daarna dienden de behoeften van [minderjarige01] duidelijk in kaart te worden gebracht in afstemming met de mogelijkheden en belemmeringen van de ouders, waarna beide ouders passende behandeling dienden te ontvangen om hun relatie met [minderjarige01] op emotioneel gebied te verbeteren. Pas daarna kan bezien worden of traumabehandeling voor [minderjarige01] nog noodzakelijk is en zo nodig worden ingezet. Vervolgens kan worden bekeken wat een passende contactregeling is voor [minderjarige01] en de vader en welke mogelijkheden er zijn tot uitbreiding. Om te voorkomen dat de strijd tussen de ouders weer oplaait werden de oudergesprekken tussen ouders voortgezet, zodat afspraken konden worden besproken en de ouders worden geholpen zich aan de gemaakte afspraken te houden.
In februari 2023 heeft de Gezinsmanager aan de GI laten weten dat de contacten tussen vader en [minderjarige01] niet goed verliepen. Er is een aantal keren aangesloten tijdens de bezoeken en ook werd gebruik gemaakt van video-observatie. [minderjarige01] at nog niet bij de vader en ze schopt en slaat hem tegen zijn knie. Volgens de GI hing het gedrag van [minderjarige01] samen met het niet goed verlopen van de ouderschapsbemiddeling. Aanvankelijk verliepen de contacten tussen [minderjarige01] en de vader positief, maar de weerstand van [minderjarige01] daartegen namen steeds verder toe. Volgens de GI is zo lang mogelijk geprobeerd de contacten in stand te houden.
Op 16 maart 2023 heeft de jeugdbeschermer met [minderjarige01] gesproken op school. Zij gaf toen aan nooit meer naar de vader te willen en dat ze dat steeds tegen alle hulpverleners heeft gezegd, maar dat zij heeft ervaren dat niemand naar haar luistert.
De moeder heeft een traumabehandeling bij GGZ ondergaan en de vader heeft een psychologisch onderzoek af laten nemen. De GI stelt dat uit het psychologisch onderzoek bij de vader geen nieuwe informatie naar voren is gekomen en concludeert dat niet blijkt dat de huidige hulpverlening niet passend zou zijn. Wel heeft de Gezinsmanager aangegeven dat de hulpverlening bij de vader onvoldoende beklijft. De vader stelt zich meewerkend op en hij wil er alles aan doen om er voor te zorgen dat de contacten beter verlopen. Desondanks werd de weerstand van [minderjarige01] steeds groter. Op verzoek van de vader is een andere praktijk benaderd om de contacten te ondersteunen, maar praktijk Moev beschouwt dit als een herhaling van zetten, nu de ingezette hulpverlening niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd.
In april 2023 is door de Gezinsmanager gerapporteerd dat de gesprekken tijdens huisbezoeken vast zijn gelopen en dat daarom is besloten met [minderjarige01] zelf te gaan praten. Uit het verslag dat daarvan is opgemaakt blijkt dat [minderjarige01] heeft aangegeven dat zij lief wil spelen, maar dat haar vader alleen wil vechten met de poppen. Ook gaf zij aan dat zij een nachtmerrie had, waarin zij bang was dat haar vader haar tegenhield en haar niet meer naar haar moeder wilde laten gaan. Zij slaapt sindsdien slecht in en haar moeder gaat bij haar liggen totdat zij slaapt. Gevraagd naar wat zij zou willen als de Gezinsmanager een
toverstaf zou hebben, antwoordde [minderjarige01] dat zij niet meer naar haar vader zou gaan.
Na een groot overleg tussen de GI en de ouders is besloten de omgangsregeling tijdelijk stop te zetten. Enkele weken na de stopzetting van het contact werd [minderjarige01] door de moeder beschreven als een ander kind dat vrolijk is, goed eet en ook weer goed slaapt.
Op 12 mei 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de vader, zijn advocaat en de GI. De vader heeft daarin aangegeven dat hij wil dat de bezoeken weer worden hervat en dat hij niet achter het stopzetten van de contacten staat. Om die reden verzoekt de GI het contact tussen [minderjarige01] en de vader stop te zetten. De GI is van mening dat [minderjarige01] in haar ontwikkeling wordt bedreigd, doordat zij met veel weerstand naar de vader gaat, het contact moeizaam verloopt en [minderjarige01] hiervan overstuur thuiskomt. Contact met de vader is voor [minderjarige01] emotioneel onveilig. Door de vader is tijdens het overleg verzocht het contact te hervatten, zoals bij beschikking is vastgesteld. Na intern overleg heeft de GI het besluit genomen om het contact niet te hervatten, omdat dit emotioneel onveilig is voor [minderjarige01] . Er dient eerst individuele (trauma)behandeling te komen. Eerder is die niet van de grond gekomen door de onrust tussen en met de ouders. Mogelijk komt hieruit naar voren waar de weerstand van [minderjarige01] om naar vader te gaan vandaan komt en ontstaat er vervolgens ruimte voor contactherstel in de toekomst. Daarnaast blijft de GI van mening dat de moeder haar behandeling voort moet zetten en dat zij daarover openheid moet geven naar de GI.
Sinds de stopzetting van de contacten, heeft er daadwerkelijk geen contact meer tussen [minderjarige01] en haar vader plaatsgevonden. De GI meent zonder rechterlijke beslissing tot stopzetting van de contactregeling te hebben mogen overgaan, omdat de veiligheid van [minderjarige01] in het geding was. Een spoedprocedure is in dit soort gevallen niet voorhanden, dus het is zaak om na stopzetting van contacten snel over te gaan tot indiening van een verzoek en dat is gebeurd. Dit is de gebruikelijke praktijk. Hoe ingrijpend ook ziet de GI dat [minderjarige01] nu ontspant, goed slaapt en kind kan zijn. Daarom acht de GI het in haar belang om langdurig geen contact met de vader te hebben. De GI meent dat een ontzegging van het contact niet aan de orde is, maar dat het verzoek zo moet worden opgevat dat sprake moet zijn van het niet vaststellen van een contactregeling. Dat betekent niet dat de vader uit het leven van [minderjarige01] moet verdwijnen. Hij moet op belangrijke momenten iets van zich laten horen en hij moet over [minderjarige01] worden geïnformeerd. Zolang de GI betrokken is, zal dit gemonitord worden. De GI is bekend met de rapport van het [hulpverlener 2] en erkent dat de drempel tot hervatting van contact hoger wordt, naarmate het contact langer uitblijft. Het is een eeuwig dilemma om te moeten kiezen tussen spanningsvolle contacten en het stopzetten daarvan, met het risico op nadelige gevolgen op latere leeftijd.
Voor zover de GI bekend is nooit de diagnose hechtingsproblematiek gesteld, maar dat is voor de GI ook niet zo belangrijk. Het is de bedoeling een praktijk te vinden, die ook insteekt op hechtingsproblematiek. Daarvoor is een diagnose niet vereist. De GI heeft al een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend en is zeker bereid tot verdere inzet.

De standpunten van de belanghebbenden

Namens de vader is verweer gevoerd tegen het onderhavige verzoek. Hij stelt zich op het standpunt dat de GI niet-ontvankelijk is in haar verzoek, althans dat dit verzoek dient te worden afgewezen. Een wettelijke grondslag voor een wijziging van de contactregeling ontbreekt en het verzoek is ook verder niet onderbouwd. De GI stelt zich op het standpunt dat er eerst individuele traumabehandeling voor [minderjarige01] moet komen, terwijl dit eerder juist niet in het belang van [minderjarige01] werd geacht en het lijkt nu alsof de diagnose hechtingsproblematiek is gesteld, maar dat is niet het geval. Bovendien trekt de GI voorbarige conclusies en zijn alternatieve oplossingen onvoldoende bezien. De vader mist in de stukken aandacht voor de contactmomenten die wel fijn verlopen zijn. Daaruit kan worden afgeleid dat [minderjarige01] wel graag contact wil, maar dat het haar soms gewoon niet lukt. Met name het laatste kwartier van het contact verliep lastig en dat had duidelijk te maken met het op handen zijnde overdrachtsmoment. [minderjarige01] vertoonde dan negatief gedrag naar de vader. Daarom werd het laatste deel van het contact ook begeleid door de Gezinsmanager. De vader zou graag hebben gesproken over een oplossing daarvoor. Bezien moet volgens de vader worden wat er nodig is voor [minderjarige01] om haar contact met hem weer prettig te laten zijn. In plaats daarvan kreeg de vader de mededeling dat de contacten werden stopgezet, terwijl de vader groei, maar ook uitdagingen zag. Hij begrijpt nu dat de contacten mede zijn stopgezet, omdat de ouderschapsbemiddeling niet van de grond kwam. Niet blijkt echter wat er verder is geprobeerd om de moeizame communicatie tussen de ouders weer vlot te trekken. Vanwege privacyaspecten is de vader ook niet altijd even goed betrokken en geïnformeerd geweest en dat maakt het voor hem nog moeilijker om goed zicht te krijgen op wat [minderjarige01] nodig heeft voor prettiger contact met hem. De vader kan niets met de algemene stelling dat het contact met hem niet meer in het belang van [minderjarige01] is. Hij verwijst naar het adviesrapport van het [hulpverlener 2] . Daaruit blijkt dat het stopzetten van een contactregeling niet (langer) als passende interventie wordt gezien, omdat is gebleken dat alleen rust niet helpt. De vader vindt het fijn dat hij op de hoogte gehouden wordt over [minderjarige01] via de mail, maar deze berichten zijn ook confronterend, want juist daardoor beseft hij wat hij mist. Hervatting van de contacten zal voor iedereen heel spannend zijn, maar in het verleden zijn er ook spannende momenten geweest die mee bleken te vallen. Hij heeft steeds overal aan meegewerkt. Ook aan een persoonlijkheidsonderzoek, waar niets uit is gekomen. Volgens hem zijn er bij de moeder ook nog wat aandachtspunten, die deels onderbelicht zijn gebleven.
De moeder stelt dat zij en de vader zich jarenlang hebben ingespannen om de loyaliteitsproblematiek van [minderjarige01] aan te pakken, maar wat de moeder ook doet, de weerstand van [minderjarige01] tegen contact met de vader blijft enorm groot. Hoe meer zij [minderjarige01] stimuleert tot het hebben van contact, hoe meer zij bij de moeder dwars gaat liggen. De gedragsverandering van [minderjarige01] na het stopzetten van het contact met de vader was bijzonder opmerkelijk. [minderjarige01] zit anders en prettiger in haar vel. Zij plast niet meer in bed, zij is niet meer bang en het gaat goed op school. De moeder vindt de stopzetting van de contacten spijtig voor de vader, maar de rust doet [minderjarige01] duidelijk goed. De moeder ziet graag dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, zodat kan worden bezien welke begeleiding [minderjarige01] nodig heeft, ook als zij haar vader op enig moment gaat missen. De moeder ziet niets in een gedwongen omgangsregeling en zij kan ook geen enkele inschatting maken wanneer de contacten kunnen worden hervat, maar zij zegt toe de vader maandelijks te zullen blijven informeren over [minderjarige01] en hem van foto’s te voorzien. Indien de vader [minderjarige01] een kaartje stuurt, dan zal de moeder ervoor zorgen dat [minderjarige01] dat krijgt. Daarnaast heeft de moeder therapie gehad, maar staat zij open voor verdere hulpverlening.
De vertegenwoordigers van de Gezinsmanager hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er zeven medewerkers bij [minderjarige01] betrokken zijn geweest. Dit was een gevolg van personeelsverloop en van de inzet van verschillende vormen van hulpverlening. De contacten zijn begeleid en geobserveerd. Het doel daarvan was om helder te krijgen waar het misging in de communicatie. In het contact tussen [minderjarige01] en de vader lag dit met name in de non-verbale communicatie. Er zijn met de vader opnamen teruggekeken en ook met de moeder is een opname bekeken, zodat zij kon zien wat er tijdens het contact gebeurde. Na de zomer van 2022 werd een duidelijke gedragsverandering bij [minderjarige01] waargenomen. Haar verzet tegen het contact met de vader nam toe, zij reageerde op de aanwezigheid van de vader en bij een afscheid gaf zij hem een trap tegen zijn schenen. Het vermoeden bestaat dat er in de vroege hechting iets niet goed is gegaan. De vader ziet ook niet altijd wat [minderjarige01] nodig heeft. Als ze iets vervelends deed, dan zette hij haar vervolgens op de gang, terwijl er ook andere reacties denkbaar waren. In het kader van de loyaliteitsproblematiek was sprake van begeleiding van de communicatie op ouderniveau. Het blijkt lastig te achterhalen waardoor de problematiek tussen de ouders veroorzaakt wordt. Het vermoeden bestaat dat dit zijn oorsprong vindt in de huwelijkse periode. Zij lijken elkaar niet te verstaan. Er is geïnformeerd naar de inzet van psychomotore begeleiding, maar de aanbieder zag daarvoor geen mogelijkheden. De begeleiding van de Gezinsmanager vond plaats in de tweede helft van het contact, omdat het einde daarvan moeizaam verliep. [minderjarige01] voelde dat moment aan en haar non-verbale toestand sloeg dan duidelijk om. De vader bracht haar altijd terug en daarop is besloten de moeder [minderjarige01] op te laten halen. Dat leek [minderjarige01] prettiger te vinden, maar vervolgens verweet [minderjarige01] de moeder dat zij haar naar de vader bracht. Vermoedelijk zal gedwongen contact bij [minderjarige01] nog meer weerstand oproepen. De stopzetting van het contact geeft haar de kans zich verder te ontwikkelen en dan zal er op enig moment wellicht ruimte komen voor enig contact. Het volledig verbreken van het contact is niet wenselijk. De vader kan [minderjarige01] bijvoorbeeld af en toe een kaartje sturen.
De Raad ziet dat de beide ouders een goede inzet en intenties hebben getoond, maar ook dat zij allebei zorgen hebben. Die maken dat [minderjarige01] bedreigd wordt in haar (emotionele) ontwikkeling. Vanuit verschillende disciplines is naar [minderjarige01] en de ouders gekeken en er is sprake geweest van langdurige hulpverlening. Geen enkele keuze is goed voor [minderjarige01] , maar de Raad neigt ernaar te adviseren de contactregeling op dit moment niet te hervatten, omdat dit het vertrouwen van [minderjarige01] in volwassenen kan schaden. Het doel moet weliswaar zijn dat het contact hervat wordt, maar vooralsnog is onduidelijk hoe en wanneer dat kan. De Raad is bekend met de inzichten van het [hulpverlener 2] , maar in dit geval is niet alleen sprake van een vechtscheiding, maar lijkt bij [minderjarige01] ook hechtingsproblematiek aan de orde te zijn. De ouders en [minderjarige01] moeten aan de slag met de hulpverlening zodat [minderjarige01] vanuit een stabiele situatie kan starten met traumabehandeling. Het is belangrijk dat de GI in dit kader de regie behoudt en dat het probleem – gelet op haar gedrag en de zorgen hierover - niet bij [minderjarige01] wordt gelegd. [minderjarige01] zit volgens de Raad klem tussen haar ouders, niet alleen vanwege de echtscheidingsproblematiek tussen de ouders, maar vermoedelijk ook als gevolg van hechtingsproblematiek. De Raad baseert die conclusie niet op een diagnose, maar op het gedrag van [minderjarige01] en de zorgen over haar. Het is aan de GI om eerst in te zetten op het stellen van een diagnose of om direct hulpverlening in te zetten, die aan de slag gaat met de problematiek van [minderjarige01] , waaronder de vermoedens van hechtingsproblematiek.

De beoordeling

Op grond van het eerste lid van artikel 1:265g BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De kinderrechter stelt vast dat bij beschikking van 23 november 2021 een contactregeling is vastgesteld tussen de vader en [minderjarige01] , waarbij de GI de opdracht heeft gekregen deze uit te breiden tot een weekend- en vakantieregeling. Hoewel de kinderrechter zich ervan bewust is dat de GI in dit kader in de achterliggende periode veel hulpverlening heeft ingezet, is het nooit gekomen tot de beoogde contactregeling. Dat betekent dat de rechtens geldende regeling is dat [minderjarige01] en de vader één omgangsmoment van vier uur per week (op donderdag) hebben, waarbij het contact deels begeleid (één uur) en deels onbegeleid (drie uur) plaatsvindt.
Het wettelijke uitgangspunt is dat een bij rechterlijke beschikking vastgestelde contactregeling wordt nageleefd, totdat daarover door een rechter een andere beslissing wordt genomen of de ouders in onderling overleg komen tot nieuwe afspraken. Met de ouders is in dit voorjaar gesproken over de tijdelijke stopzetting van de contacten tussen de vader en [minderjarige01] . De kinderrechter begrijpt dat de vader daar aanvankelijk mee heeft ingestemd, maar dat hij daarop is teruggekomen, nadat hij hierover contact heeft gehad met zijn advocaat. Dit heeft hij de GI volgend op zijn gesprek met de GI en de moeder ook laten weten. Desalniettemin heeft tussen de vader en [minderjarige01] geen contact meer plaatsgevonden. Het had op de weg van de GI gelegen om (met spoed, bijvoorbeeld via een procedure in kort geding) een procedure tot wijziging van de contactregeling op te starten, mede gelet op voornoemd wettelijk uitgangspunt, alvorens te concluderen dat de contacten niet konden worden hervat. Immers was de rechterlijke uitspraak van 23 november 2021 nog altijd van kracht en daaraan diende uitvoering te worden gegeven. De vader stemde niet (langer) in met een wijziging van die regeling en dan rest slechts het verzoek tot een nieuwe rechterlijke uitspraak tot wijziging daarvan. De kinderrechter neemt het de GI kwalijk dat desondanks, en dus onrechtmatig, is besloten de contactregeling stop te zetten.
Het voorgaande neemt niet weg dat de kinderrechter er, als gevolg van tijdsverloop, niet aan ontkomt om het door de GI ingediende verzoek te toetsen op basis van de actuele situatie.
De GI heeft naar het oordeel van de kinderrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat [minderjarige01] door de stopzetting van de contacten met de vader rustiger en ontspannen is geworden. Zij plast niet meer in bed, zij heeft geen nachtmerries meer en het gaat beter met haar op school. Niet uitgesloten is dat indien de vader op dit moment voor [minderjarige01] opnieuw in beeld raakt, dit bij haar louter voor meer stress en onrust zal zorgen en dit haar ontwikkeling extra schade zal toebrengen. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat de contacten met de vader niet zonder meer kunnen worden hervat.
De kinderrechter ziet zich in het verlengde hiervan voor de vraag gesteld of en zo ja hoe een wijziging van de contactregeling in het belang van [minderjarige01] noodzakelijk is.
De GI verzoekt de kinderrechter de contactregeling op grond van artikel 1:265g BW te wijzigen, maar feitelijk verzoekt de GI de contactregeling tussen de vader en [minderjarige01] voor onbepaalde tijd te schorsen.
De kinderrechter stelt voorop dat [minderjarige01] en de vader, zijnde juridische ouder met gezag, in beginsel het recht toekomt om contact met elkaar te (kunnen) hebben, zodat zij over en weer onderdeel kunnen uitmaken van elkaars leven. Dat maakt dat zeer terughoudend dient te worden omgegaan met een schorsing van het recht op contact en dit is slechts mogelijk, indien het zwaarwegende belang van een kind dit vergt (artikel 1:377a tweede lid en 1:253a tweede lid BW), terwijl van de ouders verwacht mag worden dat zij tijdens de schorsing stappen ondernemen om de contacten weer te hervatten.
In dat licht bezien, en gelet op de onwenselijke gevolgen van direct contactherstel voor de ontwikkeling van [minderjarige01] , zal de kinderrechter het recht op contact van de vader met [minderjarige01] schorsen voor de duur van zes maanden. Die periode zal door de ouders en de GI dienen te worden benut om te achterhalen wat de oorsprong is van de weerstand, die [minderjarige01] tegen het contact met de vader vertoont. Zonder gedegen onderzoek en kennis van de oorsprong, kunnen immers geen concrete stappen worden gezet om te komen tot hervatting van de contacten. De rustige en stabiele basis die [minderjarige01] nu ervaart, bieden ruimte voor (trauma) behandeling en ondersteuning ten behoeve van eventuele hechtingsproblematiek. De kinderrechter is er op dit moment overigens nog onvoldoende van overtuigd dat dergelijke problematiek ten grondslag ligt aan de weerstand die [minderjarige01] vertoont, nu de achtergrond daarvan nog onvoldoende duidelijk is en een diagnose ook niet is gesteld. De kinderrechter acht het om die reden onbegrijpelijk dat de Raad het advies om de contactregeling stop te zetten, met name lijkt te baseren op de veronderstelde hechtingsproblematiek.
De kinderrechter acht het voorts van groot belang dat wordt bezien welke hulp of begeleiding wenselijk is of blijft ten behoeve van de ouders van [minderjarige01] , zodat ook zij kunnen toewerken naar en voorbereid zijn op hervatting van de contacten tussen de vader en [minderjarige01] en zij haar daarbij ook kunnen ondersteunen. Daarbij merkt de kinderrechter op dat [minderjarige01] nu met name afhankelijk is van de input, sturing en ondersteuning van haar moeder. Het is met het oog op contactherstel van groot belang dat de moeder hierbij intensief wordt begeleid, nu haar rol van onmiskenbaar belang is bij het contactherstel. Daarnaast acht de kinderrechter het nog altijd relevant om actief in te zetten op de mogelijkheden van herstel van communicatie tussen de vader en de moeder op ouderniveau. Zij hoeven elkaars beste vriend niet meer te worden, maar het is voor [minderjarige01] enorm helpend om te weten dat haar ouders samen in staat zijn afspraken over haar te maken en dat zij het haar en elkaar gunnen om goede onderlinge contact te onderhouden.
De moeder heeft toegezegd de vader maandelijks per e-mail (uitgebreid) over [minderjarige01] te informeren en hem van foto’s te voorzien. Het is van wezenlijk belang dat de moeder hier gehoor aan geeft, omdat de vader alleen op die manier betrokken kan blijven bij het leven en de ontwikkeling van [minderjarige01] en ook dat draagt bij aan de mogelijkheden van contactherstel.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter beslissen als hierna te melden. Dit betekent dat de contactregeling na verloop van zes maanden per datum beslissing in beginsel zal moeten worden hervat. Indien hervatting vanwege gewijzigde omstandigheden eerder mogelijk is, staat het de GI (artikel 1:265g, tweede lid, BW) of de ouder(s) (artikel 1:265g, tweede lid, respectievelijk artikel 1:377 e BW) van vrij om daartoe een verzoek in te dienen. Indien de GI of (een van) de ouders van mening is dat een hervatting van het contact na verloop van zes maanden nog niet mogelijk is, dan ligt het op hun weg om de hervatting dan wel schorsing van de contactregeling opnieuw aan de kinderrechter voor te leggen. In de tussentijd moet alles in het werk worden gesteld om hervatting van de contacten tussen [minderjarige01] en de vader weer mogelijk te maken. Het belang van een kind is immers gediend bij het opgroeien met beide ouders en het hebben van frequent en onbelast contact met hen. Het is aan de volwassenen om haar heen om te zorgen dat dit voor [minderjarige01] mogelijk wordt gemaakt.

De beslissing

De kinderrechter:
schorst het recht van de vader op contact met [minderjarige01] voor de duur van zes maanden, tot uiterlijk 14 maart 2024;
bepaalt dat de moeder de vader maandelijks zal voorzien van een (uitgebreide)
e-mailbericht, waarin zij hem op de hoogte stelt van het leven en de ontwikkeling van [minderjarige01] en belangrijke aangelegenheden die haar betreffen, waarbij zij de vader steeds van recente foto’s zal voorzien;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2023 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.