ECLI:NL:RBZWB:2023:7950

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
10427846 CV EXPL 23-1084
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding en de gevolgen van eerdere afspraken

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2023, staat de verdeling van pensioenrechten tussen partijen centraal na hun echtscheiding. Partijen, die op 26 mei 1984 met elkaar zijn gehuwd, zijn op 9 mei 2012 gescheiden. In het echtscheidingsconvenant van 16 februari 2012 is afgesproken dat de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten volgens de Wet Verevening Pensioenrechten worden verevend. Echter, in een latere overeenkomst van 2 juni 2014 zijn partijen tot andere afspraken gekomen over de uitkering van het pensioen van de vrouw, waarbij het aandeel van de man in het pensioen tot 1 december 2025 aan de vrouw zou toekomen.

Het geschil ontstond toen de man zijn aandeel in het pensioen niet meer aan de vrouw overmaakte, wat leidde tot een rechtszaak. De vrouw vorderde onder andere een verklaring voor recht dat zij volledig rechthebbende is op het pensioen dat is opgebouwd tot 4 juni 2012 en dat de man verplicht is om de ontvangen pensioenuitkeringen aan haar te voldoen. De man voerde verweer en stelde dat de afspraken van 2 juni 2014 niet meer geldig waren, omdat de vrouw deze had willen terugdraaien.

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst van 2 juni 2014 nog steeds van kracht was, omdat de vrouw haar voorstel om deze terug te draaien had ingetrokken voordat de man dit had aanvaard. De rechtbank verklaarde dat de vrouw recht heeft op het aandeel van de man in het pensioen bij ING over de periode van 1 juli 2022 tot 1 december 2023. De vorderingen van de man werden afgewezen, en de vrouw werd in het gelijk gesteld met betrekking tot haar aanspraken op de pensioenuitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaak/rolnr.: 10427846 CV EXPL 23-1084
vonnis d.d. 8 november 2023
inzake
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] , [gemeente01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde01],
wonende te ( [postcode01] ) [woonplaats02] aan het adres [adres01] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederende in persoon.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 31 mei 2023 en alle daarin vermelde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie met bijlage en met producties,
genummerd 9 en 10.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man geen afschrift heeft ontvangen van de conclusie van antwoord in reconventie. Aan de man is een kopie van de conclusie met bijlage en producties verstrekt en de inhoud daarvan is tijdens de mondelinge behandeling besproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 26 mei 1984 met elkaar gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van 9 mei 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn de onderling getroffen regelingen, zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan, in die beschikking opgenomen. De beschikking is op 4 juni 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
In het echtscheidingsconvenant (hierna: convenant) van 16 februari 2012 zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:

3.2 Terzake de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verklaren partijen (dat,toevoeging kantonrechter
) deze overeenkomstig de Wet Verevening Pensioenrechten conform de standaardregeling bij helften worden verevend.
2.4.
Op 2 juni 2014 zijn partijen, in afwijking van artikel 3.2 van het convenant, het volgende overeengekomen:

In afwijking van hetgeen partners in het echtscheidingsconvenant hebben vastgelegd, zal het pensioen van de gerechtigde [naam01] , geboren op [geboortedatum01] 1958 (partner 2) tot de datum van ingang pensioen van [gedaagde01] , geboren [geboortedatum02] 1960 (partner 1), zijnde [datum01] 2025 geheel aan partner 2 worden uitgekeerd. Eerst per [datum01] 2025 zal partner 1 meedelen in de pensioenuitkering van partner 2.”
Partijen hebben deze afspraak meegedeeld aan het Pensioenfonds ING via het formulier ‘mededeling van scheiding met verdeling van ouderdomspensioen’.
2.5.
Op 26 februari 2016 hebben partijen wederom nadere afspraken gemaakt. Daarbij zijn zij, voor zover nu van belang, onder meer overeengekomen dat de vrouw met ingang van 1 maart 2016 afziet van haar recht op partneralimentatie. Verder hebben zij de afspraak die op 2 juni 2014 gemaakt is, herhaald en daaraan toegevoegd: “
Aangezien ING hiertoe zelf geen actie kan en zal ondernemen, zullen partijen t.z.t. een en ander onderling financieel regelen.”
2.6.
Op 4 december 2018 is de vrouw 60 jaar geworden en met pensioen gegaan. Per die datum keert het Pensioenfonds ING haar aandeel in het pensioen maandelijks uit. Het aandeel van de man in het pensioen werd aanvankelijk niet uitgekeerd. Uiteindelijk heeft de man bij ING aangegeven dat zijn aandeel in het pensioen kon worden overgemaakt op de bankrekening van de vrouw. In juni 2020 heeft de vrouw het aandeel van de man in het pensioen over de periode december 2018 tot juni 2020 ineens ontvangen. Vanaf dat moment ontving zij – naast haar eigen aandeel – ook maandelijks het aandeel van de man.
2.7.
Vervolgens hebben partijen een geschil gekregen over de uitvoering van de overeenkomst van 2 juni 2014. Oorzaak daarvan was een geschil tussen de belastingdienst en de man over de fiscale uitvoering van de overeenkomst: het Pensioenfonds ING droeg inkomstenbelasting en premies af op naam van de man, terwijl de vrouw het netto pensioen ontving.
2.8.
Partijen hebben veelvuldig gecorrespondeerd over mogelijke oplossingen, maar zij zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.9.
Vanaf juli 2022 wordt het aandeel van de man in het pensioen van de vrouw bij ING op zijn bankrekening gestort. Hij betaalt de ontvangen bedragen niet door aan de vrouw.

3.Het geschil

In conventie:
3.1.
De vrouw vordert, na wijziging van eis, samengevat, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. te verklaren voor recht dat de vrouw volledig rechthebbende is op het door haar over het tijdvak 26 mei 1984 tot 4 juni 2012 opgebouwde pensioen uit hoofde van haar dienstverband, welke is ondergebracht bij Pensioenfonds ING voor wat betreft de periode 1 december 2018 tot [datum01] 2025;
B. de man te veroordelen om binnen een maand na dit vonnis aan de vrouw te verstrekken: een waarde-opgaaf van het door hem ontvangen bruto pensioen over de jaren 2018 tot en met 2022 voor zover dit is opgebouwd bij Pensioenfonds ING, betreffende het deel opgebouwd door de vrouw;
C. de man te veroordelen om binnen een maand na het vonnis een bedrag van € 6.085,= aan de vrouw te voldoen, zijnde het door hem ontvangen bruto pensioen vanaf
1 december 2018 tot 1 juli 2022, onder aftrek van hetgeen reeds rechtstreek is overgemaakt op de bankrekening van de vrouw;
D. de man te veroordelen om binnen een maand na dit vonnis aan de vrouw te voldoen het door hem ontvangen bruto pensioen vanaf 1 juli 2022 tot datum vonnis;
E. de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen het door hem vanaf de datum van het vonnis tot [datum01] 2025 te ontvangen bruto pensioen, te voldoen binnen zeven dagen nadat dit door hem is ontvangen;
F. partijen te veroordelen om de belastingaangifte voor de jaren 2018 tot en met 2025 met elkaar af te stemmen, met het doel dat de vrouw en de man dezelfde bruto bedragen opvoeren als ontvangen, dan wel betaalde alimentatie;
G. te bepalen dat – in het geval de man het vonnis niet nakomt – de kosten voor inning van de verschuldigde bedragen geheel voor rekening van de man komen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
H. de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 897,89 aan buitengerechtelijke kosten;
I. de man te veroordelen in de proceskosten.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar vorderingen aangepast, in die zin dat, daar waar staat [datum01] 2025 , moet worden gelezen 1 december 2023, omdat de pensioenuitkering waarover het geschil gaat, per 1 december 2023 stopt.
3.2.
De man concludeert tot afwijzing van de vordering in conventie.
In reconventie:
3.3.
De man vordert, naar de rechtbank begrijpt, om bij vonnis:
1. voor recht te verklaren dat hij vanaf 1 juli 2022 in zijn relatie tot de vrouw rechthebbende is van zijn aandeel in het door de vrouw opgebouwde pensioen bij ING;
2. de vrouw te veroordelen tot nakoming van haar voorstel van 1 juli 2022 om de pensioenafspraken terug te draaien.
3.4.
De vrouw voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie:
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen in conventie en reconventie zich, gelet op de nauwe samenhang, lenen voor een gezamenlijke behandeling.
Verklaring voor recht(vordering van de vrouw onder A / vorderingen van man onder 1)
Nakoming van het voorstel van 1 juli 2022(vordering van de man onder 2)
Wat is de kern van het geschil?
4.2.
Vast staat dat de vrouw het aandeel van de man in het pensioen bij ING over de periode 1 december 2018 tot 1 juli 2022 (uiteindelijk) heeft ontvangen. De man heeft in zijn conclusie van antwoord aangegeven dat de vrouw dit bedrag kan behouden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat het pensioen bij ING per
1 december 2023 eindigt.
4.3.
De vraag die moet worden beantwoord is wie van partijen recht heeft op het aandeel van de man in het (door de vrouw opgebouwde) pensioen bij ING over de periode 1 juli 2022 tot 1 december 2023.
4.4.
De vrouw is van mening dat zij recht heeft op het aandeel van de man, omdat partijen op 2 juni 2014 (in afwijking van het echtscheidingsconvenant) zijn overeengekomen dat het aandeel van de man in het pensioen bij ING over de periode 1 december 2018 tot
[datum01] 2025 geheel aan haar toekomt. Aangezien zij een deel van het aandeel van de man al heeft ontvangen en ING heeft bericht dat haar pensioen per 1 december 2023 eindigt, betreft de afspraak feitelijk nog de periode 1 juli 2022 tot 1 december 2023.
4.5.
De man is van mening dat hij recht heeft op zijn aandeel, omdat de overeenkomst van 2 juni 2014 is komen te vervallen. Volgens de man heeft de vrouw op 1 juli 2022 voorgesteld om de afspraak van 2 juni 2014 terug te draaien. Hij heeft dit voorstel niet afgewezen. Dit betekent dat het convenant weer geldt, waarin partijen verevening van het pensioen volgens de wet zijn overeengekomen. Ter uitvoering van de afspraak heeft hij aan ING doorgegeven dat zijn aandeel in het pensioen weer op zijn bankrekening gestort moest worden.
4.6.
De vrouw erkent dat zij de man op 1 juli 2022 het voorstel heeft gedaan om de afspraak van 2 juni 2014 terug te draaien, maar zij heeft dit voorstel ingetrokken voordat het door de man was geaccepteerd.
Hoe zit het juridisch in elkaar?
4.7.
De man stelt, kort gezegd, dat partijen een nieuwe afspraak hebben gemaakt. Volgens de man heeft de vrouw hem een voorstel gedaan, welk voorstel door hem niet is afgewezen. Vervolgens heeft hij conform het voorstel van de vrouw gehandeld.
4.8.
Artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Onder aanbod kan worden verstaan een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst. De aanvaarding is een tot de aanbieder gerichte wilsverklaring en moet inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen. Artikel 6:219 BW bepaalt dat een aanbod kan worden herroepen, zolang het aanbod niet is aanvaard.
Hoe moet de wettelijke regel worden toegepast op de situatie van partijen?
4.9.
Vast staat dat de vrouw op 1 juli 2022 een e-mailbericht naar de man heeft gestuurd met, voor zover nu van belang, de volgende tekst:

Als ik jouw boosheid kan temmen door dit deel van het pensioen als vergoeding voor jouw investering in onze zoon, dan is mij dat dubbel en dwars waard. (…) Je mag van mij dit deel pensioenregeling helemaal terugdraaien. Ik betaal je het deel dat ik heb ontvangen terug en jij kan het bruto bedrag als inkomsten opvoeren, (…). (…) Ik werk graag een jaar langer door als ik daarmee jouw gevoel voor financiële gerechtigheid richting [naam02] kan bijstellen. (…)
P.S.
(…)
En laat even weten als je het voorstel terugdraaien pensioen tgv studie studiekosten wil accepteren.”
Bij e-mailbericht van 4 juli 2022 heeft de man hierop de volgende reactie gegeven:

Of jij de pensioenregeling wilt terugdraaien en het uitgekeerde deel aan mij wilt overmaken laat ik aan jou over. Ik hoor het graag deze week, (…).”
Vervolgens heeft de vrouw bij e-mailbericht van 6 juli 2022 het volgende bericht: “
Ach laat ook maar. (…) We sluiten deze zaak af. Ik geef het wel op als alimentatie. Jij geeft het op als inkomsten en als aftrekpost alimentatie (…).”
4.10.
Op grond van deze e-mailwisseling stelt de kantonrechter vast dat de man het voorstel van de vrouw niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft aanvaard. Hij heeft de keuze bij de vrouw gelaten. De vrouw heeft haar voorstel vervolgens herroepen. Er is dus geen nieuwe overeenkomst tot stand gekomen. Dit betekent dat de overeenkomst van
2 juni 2014 nog steeds geldt en dat deze moet worden nagekomen.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man nog een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De studiekosten van de zoon van partijen bedroegen enkele tienduizenden euro’s. Omdat de vrouw destijds aangaf dat zij geen financiële middelen had om in die kosten bij te dragen, heeft de man alle studiekosten betaald. Hij heeft met de zoon afspraken gemaakt in welk geval de zoon (een deel van) de studiekosten aan hem moest terugbetalen. De vrouw vordert nu van hem ruim € 8.000,= aan pensioengeld, terwijl zij dit bedrag kennelijk niet nodig heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. Daar komt bij dat zij nog steeds geen bijdrage heeft geleverd in de studiekosten van de zoon. De man vindt het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als hij nu toch het pensioen aan de vrouw moet (terug)betalen.
Het beroep van de man op de redelijkheid en billijkheid gaat echter niet op. Bij de vraag of een overeenkomst is ontstaan, is geen ruimte voor de redelijkheid en billijkheid: de man heeft het voorstel van de vrouw niet aanvaard, waarna de vrouw haar aanbod heeft herroepen. De vrouw kan niet met een beroep op de redelijkheid en billijkheid alsnog aan haar aanbod worden gehouden. Bovendien staan de afspraken die partijen destijds hebben gemaakt met betrekking tot de studiekosten van de zoon (en de afspraken die de man heeft gemaakt met de zoon over de aflossing daarvan) los van de afspraken die partijen hebben gemaakt over het pensioen. Het beroep van de man op de redelijkheid en billijkheid slaagt dus niet.
4.12.
Dit betekent dat de overeenkomst van 2 juni 2014 moet worden nagekomen en dat de vrouw recht heeft op het aandeel van de man in het pensioen bij ING over de periode
1 juli 2022 tot 1 december 2023. De door de vrouw gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat zal worden vastgesteld dat zij
in relatie tot de manrechthebbende is op het door haar over de periode 26 mei 1984 tot 4 juni 2012 opgebouwde pensioen uit hoofde van haar dienstverband, welke is ondergebracht bij Pensioenfonds ING, voor wat betreft de periode 1 december 2018 tot 1 december 2023. De vorderingen van de man zullen worden afgewezen.
Betaling van het pensioen(vorderingen van de vrouw onder C, D en E)
4.13.
De vrouw vordert, kort gezegd, de man te veroordelen om het door hem vanaf
1 december 2018 ontvangen en nog te ontvangen
brutopensioen, verminderd met de bedragen die zij van ING heeft ontvangen.
4.14.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.15.
De kantonrechter overweegt als volgt. Gebleken is dat bij de uitvoering van de afspraak van 2 juni 2014 problemen zijn gerezen met de belastingdienst. De man is jegens ING rechthebbende op zijn aandeel in het pensioen. Het pensioen wordt op naam van de man uitgekeerd en dus ook op naam van de man belast, terwijl partijen onderling hebben afgesproken dat de vrouw recht heeft op de (netto) uitkering.
4.16.
De vrouw heeft met betrekking tot de vraag hoe partijen (fiscaal gezien) de afspraken het beste kunnen uitvoeren, advies ingewonnen bij een adviesbureau. Dit adviesbureau heeft aangegeven dat partijen een en ander kunnen uitvoeren onder de noemer van partneralimentatie: de man dient de vrouw het pensioen bruto uit te keren en beide partijen geven de bedragen als betaalde c.q. ontvangen alimentatie op in de belastingaangifte.
De man betwist dat de belastingdienst dit goedkeurt.
4.17.
Los van de vraag of de belastingdienst een dergelijke constructie accepteert, ziet de kantonrechter geen grond om de vordering te kunnen toewijzen. De man ontvangt van ING een netto bedrag. Hij kan dus niet worden veroordeeld om de vrouw een bruto bedrag uit te keren. Daar komt bij dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw op
26 februari 2016 afstand heeft gedaan van haar recht op partneralimentatie. Dit betekent dat ook het convenant van 16 februari 2012 (waarin partijen aanvankelijk wel partneralimentatie waren overeengekomen) geen basis meer biedt om het pensioen onder de noemer van alimentatie aan de vrouw uit te keren.
4.18.
Op grond van het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat de man enkel gehouden is de door hem ontvangen netto pensioenuitkeringen aan de vrouw te voldoen.
4.19.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken op welke wijze deze betaling het beste kan plaatsvinden, zodat de man het minste fiscaal nadeel ondervindt. In dat kader is onder andere de mogelijkheid van belastingvrij schenken besproken. In dat geval zou de vrouw – gelet op het jaarlijks maximaal belastingvrij te schenken bedrag – iets minder pensioen ontvangen dan waarop zij jaarlijks recht zou hebben, waardoor de man voor zijn fiscaal nadeel enigszins wordt gecompenseerd. Partijen zijn echter niet tot overeenstemming gekomen.
4.20.
Dit betekent dat de vorderingen van de vrouw om de man te veroordelen om de door hem ontvangen pensioenuitkeringen aan haar te voldoen zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de man zal worden veroordeeld om aan de vrouw te voldoende de door hem ontvangen netto pensioenuitkeringen over de periode 1 juli 2022 tot 1 december 2023.
Overleggen stukken(vordering van de vrouw onder B)
4.21.
Aangezien de vrouw enkel aanspraak kan maken op de netto pensioenuitkeringen, heeft zij geen belang bij de waarde-opgaven van het door de man ontvangen bruto pensioen. De vordering tot overleggen van die opgaven zal worden afgewezen.
Aangifte inkomstenbelasting(vordering van de vrouw onder F)
4.22.
De vrouw vordert partijen te veroordelen om de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2018 tot en met 2025 met elkaar af te stemmen, met het doel dat partijen dezelfde bruto bedragen opvoeren als ontvangen, dan wel betaalde, partneralimentatie.
4.23.
Onder verwijzing naar hetgeen in rechtsoverweging 4.17 is overwogen, zal de vordering, bij gebrek aan enige grondslag, worden afgewezen.
Kosten van inning vordering(vordering van de vrouw onder G)
4.24.
De vrouw vordert te bepalen dat de kosten voor inning van de verschuldigde bedragen voor rekening van de man komen, als hij het vonnis niet nakomt.
4.25.
Uit het systeem van de wet volgt dat de partij die niet voldoet aan een veroordeling in een gerechtelijke uitspraak, ook de kosten van de tenuitvoerlegging moet voldoen. Dergelijke kosten zijn echter alleen toewijsbaar als zij in redelijkheid zijn gemaakt. Aangezien dit niet op voorhand te beoordelen is, zal de vordering van de vrouw worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.26.
De vrouw vordert een bedrag van € 897,89 aan buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft haar vordering echter op geen enkele wijze onderbouwd. Zij heeft dus niet aan haar stelplicht voldaan. De vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.27.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
verklaart voor recht dat de vrouw
in relatie tot de manrechthebbende is op het door haar over de periode 26 mei 1984 tot 4 juni 2012 opgebouwde pensioen uit hoofde van haar dienstverband, welke is ondergebracht bij Pensioenfonds ING, voor wat betreft de periode
1 december 2018 tot 1 december 2023;
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw te voldoen de door hem van ING ontvangen netto pensioenuitkeringen over de periode 1 juli 2022 tot 1 december 2023;
5.3.
verklaart de onder 5.2 uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
wijst de vorderingen af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pulskens, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023 in tegenwoordigheid van mr. Bishop-van Kollenburg, griffier.