ECLI:NL:RBZWB:2023:7951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
C/02/387228 / HA ZA 21-383
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van 't Nedereind
  • A. Goedegebuur
  • J. Pistorius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vereffenaar in nalatenschap en gezag van gewijsde in civiele procedure

In deze civiele procedure vorderen eiser 1 en Eurobuild, een Belgische rechtspersoon, schadevergoeding van mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars, die in hun hoedanigheid als vereffenaar van de nalatenschap van de heer [erflater] optreden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 15 november 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de aansprakelijkheid van de vereffenaar centraal staat. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarin eerder rechtszaken zijn gevoerd over een overeenkomst van 22 april 2004 tussen eiser 1 en de heer [erflater]. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van eiser 1 en Eurobuild zijn gebaseerd op onrechtmatige daad, waarbij mr. [gedaagde 1] persoonlijk aansprakelijk wordt gehouden. De rechtbank stelt vast dat de eerdere uitspraken van het gerechtshof Den Haag gezag van gewijsde hebben, wat betekent dat de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 niet van [erflater] is. Hierdoor kunnen de vorderingen van eiser 1 en Eurobuild niet worden toegewezen. De rechtbank wijst alle vorderingen af en veroordeelt eiser 1 en Eurobuild in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het gezag van gewijsde en de rol van de vereffenaar in de afwikkeling van nalatenschappen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/387228 / HA ZA 21 -383
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats 1] (te België),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
EUROBUILD N.V.,
gevestigd te Sint-Gillis-Waas (te België),
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser 1] en Eurobuild,
advocaat: mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen

1.[gedaagde 1] pro sé,

wonende te [plaats 2] ,

2.mr. [gedaagde 2] en

3. mr. [gedaagde 3] in hun hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van de heer [erflater] ,
kantoorhoudende te [plaats 3] ,
gedaagden,
hierna samen de noemen: mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars en individueel mr. [gedaagde 1] of de vereffenaars,
advocaat: mr. P.H. Kramer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 april 2023 met alle daarin vermelde stukken,
- de rolbeslissing van 13 september 2023 met alle daarin vermelde stukken,
- de op voorhand van de zijde van [eiser 1] en Eurobuild toegezonden akte tot gedinghervatting,
- de mondelinge behandeling gehouden op 28 september 2023 en de ter gelegenheid hiervan door de griffier gemaakte aantekeningen die aan het dossier zijn toegevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In dit geding wordt uitgegaan van de navolgende feiten.
a. [eiser 1] is bestuurder van Eurobuild. [eiser 1] is een achterneef van wijlen de heer [erflater] (hierna: [erflater] ).
b. [erflater] was enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) én directeur en aandeelhouder van de naamloze vennootschap naar Belgisch recht N.V. [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ).
c. [bedrijf 2] is op 4 maart 1988 opgericht door [eiser 1] en [erflater] tezamen.
d. Tussen enerzijds [eiser 1] en Eurobuild en anderzijds [erflater] , althans [bedrijf 2] , is een conflict ontstaan waarover vanaf omstreeks begin jaren ’90 van de vorige eeuw in België een juridische procedure aanhangig is. In deze procedure heeft [eiser 1] zich op het standpunt gesteld dat [erflater] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
e. Volgens [eiser 1] is met [erflater] op 22 april 2004 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met onder meer de volgende inhoud:
“(...)
Ondergetekende de Heer [erflater] , solidair met zijn vennootschap bv
Vera en N. V. Eurobuild en [eiser 1] komen overeen hetgeen volgt:
Per heden zal de Heer [erflater] solidair met bv Vera als schadevergoeding en
inkomstenderving, ter beëindiging van een meer dan 10 jaar durende zakelijke
betwisting waardoor een projekt voor de bouw van serviceflats voor bejaarden (…)
en de realisering van een verkaveling (...) onterecht geblokkeerd werd, een totaal
bedrag van 2 miljoen euro betalen aan N. V. Eurobuild door storting op diens rekeningnr.
(...) volgens bijgaande door de Heer [erflater] gehandtekende euro-overschrijvingen,(...) Eveneens zullen als tegemoetkoming alle aandelen N. V. Immo-Globe (...)schuldenvrij toekomen aan mede-oprichter [eiser 1] .
Ook gaat de Heer [erflater] per slot van alle rekening akkoord als
schadevergoeding de volgende panden/gronden aan N. V. Eurobuild te verkopen.,
voor 1,- euro elk; [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] (...) met dien verstande dat N V.
Eurobuild vanaf de notariële overdracht zal instaan voor alle onderhoudswerken
van de in slechte staat verkerende leegstaande panden. De overdrachtsbelasting op
basis van de door de overheid vastgestelde waarde zal eveneens door N. V. Eurobuild
bij het verlijden van de akte dienen te worden betaald. Gelet op het achterstallig onderhoud zal N V. Eurobuild vanaf de ondertekening van deze overeenkomst over het genot/huurgelden van de genoemde goederen beschikken met uitzondering van de woning [adres 2] dat de Heer [erflater] tot zijn overlijden gratis zal bewonen.
De Heer [erflater] verklaart zorg te dragen voor de afwikkeling van de overdracht
vastgoed via zijn notaris (...) waarbij partijen bereid zijn een uitgebreide
overeenkomst te ondertekenen zonder echter afbreuk te doen aan de essentie van
deze overeenkomst. (...)
Partijen gaan akkoord dat indien om één of andere reden nakoming van deze
overeenkomst niet binnen één maand vanaf heden wordt uitgevoerd, deze zal worden
gevorderd door tussenkomst van de bevoegde Rechtbank te Middelburg. (...)“
f. Van de rekeningen van [erflater] is door middel van de in de overeenkomst
bedoelde overschrijvingsformulieren een bedrag van € 20.000,-- aan [eiser 1] betaald. Daarnaast heeft [eiser 1] de beschikking gekregen over de aandelen aan toonder van
[bedrijf 2] . Volgens [erflater] zijn de
de handtekeningen onder de overeenkomst van 22 april 2004, alsmede op de in die overeenkomst genoemde overschrijvingsformulieren niet van hem. [erflater] heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een door [eiser 1] gewenst forensisch schriftonderzoek.
g. Vanaf 2005 is [eiser 1] hierover in een juridische strijd verwikkeld met [erflater] . [eiser 1] heeft in 2005 een procedure bij deze rechtbank aanhangig gemaakt waarin hij gevorderd heeft dat [erflater] veroordeeld wordt tot onmiddellijke en
integrale nakoming van de vermeend gesloten overeenkomst van 22 april 2004. In reconventie heeft [erflater] vernietiging van voormelde overeenkomst gevorderd. In deze procedure werd [erflater] bijgestaan door mr. Berbée.
h. Bij beschikking van 8 september 2005 heeft de kantonrechter te Terneuzen op
verzoek van de officier van justitie een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren
of zullen toebehoren aan [erflater] , met benoeming van de Zeeuwse Stichting voor Beheer en Bewindvoering tot bewindvoerder.
i. Bij vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2008 zijn in conventie de vorderingen van [eiser 1] strekkende tot nakoming van de overeenkomst van 22 april 2004 afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank onder meer voormelde overeenkomst vernietigd wegens misbruik van omstandigheden. Tevens is [eiser 1] veroordeeld om aan [erflater] terug te betalen een bedrag van € 20.000,--, alsmede tot het leveren aan [erflater] van de aandelen in [bedrijf 2] die in het kader van de uitvoering van de overeenkomst van 22 april 2004 aan [eiser 1] zijn overgedragen. Tegen dit vonnis heeft [eiser 1] bij het gerechtshof Den Haag hoger beroep ingesteld.
j. Met betrekking tot de in het vonnis van deze rechtbank uitgesproken veroordeling d.d. 25 juni 2008 inhoudende dat [eiser 1] aandelen in [bedrijf 2] aan [erflater] diende te leveren is tussen de bewindvoerder van [erflater] en [bedrijf 1] enerzijds en [eiser 1] en Eurobuild anderzijds een kort geding procedure gevoerd. [eiser 1] had tot medio 2008 37 aandelen van [bedrijf 2] aan [erflater] geleverd. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 3 september 2008 is [eiser 1] veroordeeld om de resterende 89 aandelen [bedrijf 2] aan [erflater] af te geven op straffe van verbeurte van een dwangsom.
k. [erflater] is op [datum] overleden. Mr. [gedaagde 1] is bij beschikking van
deze rechtbank van 12 februari 2012 aangesteld als vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] . Mr. [gedaagde 1] heeft in die hoedanigheid voornoemde appelprocedure bij het gerechtshof Den Haag voortgezet. Hierbij werd mr. [gedaagde 1] bijgestaan door mr. Berbée. In voormelde appelprocedure zijn de erfgenamen van [erflater] en [bedrijf 1] als geïntimideerden opgetreden.
l. Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 juli 2014 heeft het gerechtshof het door deze rechtbank gewezen vonnis van 25 juni 2008 vernietigd, voor zover daarbij de overeenkomst van 22 april 2004 is vernietigd. Het gerechtshof heeft opnieuw rechtdoende de vordering tot vernietiging wegens misbruik van omstandigheden van de gesteld door [erflater] getekende overeenkomst van 22 april 2004 afgewezen. Voormeld vonnis van deze rechtbank is voor het overige bekrachtigd. In de appelprocedure stond centraal de vraag of de handtekening op de overeenkomst van 22 april 2004 is geplaatst door [erflater] . De door het gerechtshof benoemde [deskundige] heeft hiertoe onderzoek gedaan. In het arrest van het gerechtshof staat onder meer het navolgende:
“(…)
15. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het deskundigenoordeel moet
worden gevolgd, hetgeen met zich brengt dat niet alleen geconcludeerd moet worden dat niet
is komen vast te staan dat de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 van
[erflater] was, maar zelfs dat het veel waarschijnlijker (dit is de een na hoogste categorie
van zekerheid) is dat deze is gezet door een andere persoon. Zelfs indien juist is dat [erflater] op enig moment mogelijk aan zijn chauffeur dan wel aan [naam 1] (de broer van [eiser 1]
) heeft gezegd dat hij de overeenkomst van 22 april 2004 heeft ondertekend, leidt dit
niet tot een ander oordeel, te meer niet nu vaststaat dat [erflater] deze ondertekening
tegenover anderen juist heeft ontkend en [erflater] bovendien is overgegaan tot het doen
van aangifte met betrekking tot valsheid in geschrifte (zie rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 van
het tussenarrest van 19 juni 2012). Bewijslevering op dit punt is dan ook overbodig.
16. Dit een en ander betekent dat in het bestreden vonnis in conventie terecht de vorderingen
van [eiser 1] (in wezen alle strekkende tot nakoming van die overeenkomst) zijn
afgewezen en dat ook het vonnis in reconventie dient te worden bekrachtigd, met uitzondering
van vernietiging van de (voor)overeenkomst.(…)”.
m. Tegen voormeld arrest van het gerechtshof heeft [eiser 1] cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 29 april 2016 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [eiser 1] onder verwijzing naar artikel 81 lid 1 RO verworpen.
n. In 2017 heeft [eiser 1] op grond van het bepaalde in artikel 382 Rv herroeping gevorderd van het arrest van het gerechtshof van 22 juli 2014 en van de daaraan voorafgaande tussenarresten met veroordeling van [erflater] in de kosten van het geding. Mr. [gedaagde 1] en de erfgenamen van [erflater] hebben verweer gevoerd.
o. Bij arrest van 26 juni 2018 heeft het gerechtshof [eiser 1] jegens de erfgenamen van [erflater] niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het verzoek tot herroeping door het gerechtshof op inhoudelijke gronden afgewezen, waarbij onder meer het volgende is overwogen:
“(…)
Beoordeling van het geschil
2. [eiser 1] stelt, zakelijk weergegeven, het volgende. [eiser 1] heeft kennis
gekregen van omstandigheden die wijzen op bedrog door de erflater in de procedure die heeft geleid tot het bestreden arrest. Kern van de zaak is de ontkenning van de erflater van de plaatsing van diens handtekening onder de overeenkomst met [eiser 1] van 22 april 2004.
3. [eiser 1] verwijt de erven (en NW) het rapport van een aanvullend schriftonderzoek
uitgevoerd door de heer [naam 2] buiten de gedingstukken gehouden te hebben, zodat het
niet besproken is op de mondelinge behandeling van [adres 3] april 2011 en daar geen rekening
mee is gehouden in het tussenarrest van het hof van l9 juni 2012. [eiser 1] kwalificeert
dit rapport, naar het hof begrijpt, als van beslissende aard. Het hof heeft uiteindelijk een
deskundige benoemd in de persoon van [deskundige] en heeft [erflater] c.s. de
gelegenheid geboden om referentiemateriaal aan te leveren ter toetsing en beoordeling door
de heer [deskundige] , maar aan [eiser 1] heeft het die mogelijkheid onthouden. [eiser 1]
heeft inmiddels aanvullend schriftonderzoek laten doen door de heer [deskundige] en
Ook door de heer [naam 3] , naar het hof begrijpt mede op basis van door [eiser 1]
geboden referentiemateriaal. Uit beide rapporten van deze deskundigen, van 31 juli 2016
resp. 8 juli 2016 blijkt nu alsnog, dat de litigieuze handtekening met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid is geplaatst door de erflater.
4. [eiser 1] wijst voorts op een verzoekschrift van de erflater uit juli 2006, waarvan hij in
september 2016 een kopie in bezit kreeg. In dat verzoekschrift leest [eiser 1] een
erkenning door de erflater van zijn handtekening op de overeenkomst van 22 april 2004. Hij
stelt dat [erflater] c.s. dit verzoekschrift nadrukkelijk en in strijd met art. 21 Rv gelezen in
verband met art. 382 Rv, hebben achtergehouden. Als het hof kennis had gehad van deze
erkenning dan zou het, zo stelt [eiser 1] , anders hebben geoordeeld dan het in zijn
eindarrest heeft gedaan.
(…)
9. Het hof passeert de stelling dat [erflater] c.s. een verwijt kan worden gemaakt van het feit
dat het rapport van de heer [naam 2] buiten de procedure is gehouden bij de mondelinge
behandeling door het hof op 23 april 2012. Wat er ook zij van die stelling, wanneer het hof een
ingediende productie zoals het bewuste rapport ten onrechte niet of niet tijdig heeft
meegewogen, terwijl de inhoud ervan van beslissende aard is, dan leidt dat mogelijk tot een
motiveringsgebrek in het betreffende arrest waartegen een gewoon rechtsmiddel openstond.
Nu dat gewone rechtsmiddel niet is aangewend kan [eiser 1] niet worden ontvangen in
zijn herroepingsvordering.
10. Ook passeert het hof de stelling dat [eiser 1] de mogelijkheid is ontnomen om
authentiek referentiemateriaal aan te leveren voor het onderzoek van de door het hof
benoemde deskundige. In het eindarrest overweegt het hof dat [eiser 1] zijnerzijds
authentiek referentiemateriaal had aangeleverd en oordeelt daarbij over de vraag of de
benoemde deskundige dit materiaal bij zijn onderzoek heeft of had moeten betrekken. Tegen
dat oordeel stond op de voet als hiervoor in r.o. 9 overwogen eveneens een gewoon
rechtsmiddel open.
11. Het hof passeert tenslotte de stelling dat het bestreden eindarrest voor herroeping vatbaar
is in verband met de erkenning door de erflater van zijn handtekening op de overeenkomst
van 22 april 2004, in het beroepschrift van juli 2006. Het beroepschrift maakte immers al deel
uit van de gedingstukken die tot het eindarrest van het hof hebben geleid. te weten zijn eigen
akte van 24 april 2012. Daaruit volgt, formeel bezien, dat niet is voldaan aan het vereiste van
art. 383 lid 1 Rv, te weten dat het herroepingsverzoek binnen drie maanden nadat de grond
voor herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. Zijdens [eiser 1]
is ter zitting aangegeven dat oprecht noch hij noch zijn raadsman zich wist te herinneren dat
het document al eens onderdeel had uitgemaakt van een bundel van stukken als bijlage bij
voormelde akte. Wat daar ook van zij, dat laat onverlet dat bekendheid met de door of namens
[eiser 1] zelf in het geding gebrachte documenten hem - en zijn raadsman - moet
worden toegerekend.
12. Het hof zal de vordering van [eiser 1] derhalve afwijzen.(…)”
p. Op 23 juni 2019 heeft mr. [gedaagde 1] de door de belastingdienst gevorderde successiebelasting van € 863.019,-- uit het actief van de nalatenschapboedel betaald.
q. In 2020 en 2021 hebben [eiser 1] en mr. [gedaagde 1] ter beëindiging van alle geschillen gesproken over een minnelijke regeling. Begin december 2020 is een minnelijke regeling gesloten onder de opschortende voorwaarde van hetzij instemming met de minnelijke regeling door de erfgenamen van [erflater] , hetzij vervangende toestemming van de rechter-commissaris. De erfgenamen van [erflater] hebben niet
ingestemd met de minnelijke regeling. Mr. [gedaagde 1] heeft vervolgens een verzoekschrift ingediend bij de rechter-commissaris van deze rechtbank strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, althans hem een daartoe strekkende aanwijzing te geven nu niet alle erfgenamen van [erflater] ter zake de vaststellingsovereenkomst akkoord verleenden. Bij beschikking van de rechter
commissaris van 31 maart 2021 is mr. [gedaagde 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat het verlenen van vervangende toestemming niet valt onder het geven van aanwijzingen in de zin van artikel 4:210 lid 1 BW.
r. In 2022 is [eiser 1] een tweede herroepingsprocedure gestart bij het gerechtshof waarin mr. [gedaagde 1] op 28 februari 2023 een conclusie van antwoord heeft genomen.
s. Op 11 februari 2022 hebben [eiser 1] , Eurobuild, mevrouw [naam 4] en
[naam 1] enerzijds en mr. [gedaagde 1 en de vereffenaars] q.q. en de bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] anderzijds een nieuwe vaststellingsovereenkomst gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de gedeponeerde rekening en verantwoording en uitdelingslijst definitief tot stand zijn gekomen en/of door een belanghebbende ingesteld verzet ongegrond is verklaard.
t. Op 11 maart 2022 heeft mr. [gedaagde 1 en de vereffenaars] q.q. ter griffie rekening en verantwoording tevens een uitdelingslijst ex artikel 4:218 lid 1 BW gedeponeerd. Een aantal erfgenamen van [erflater] heeft verzet ingesteld tegen de rekening en verantwoording en uitdelingslijst. Bij beschikking van 15 september 2022 is dat verzet door deze rechtbank gegrond verklaard, waarbij de rekening en verantwoording tevens uitdelingslijst is vernietigd.
u. Op 6 januari 2023 heeft mr. [gedaagde 1] aan de rechter-commissaris van deze rechtbank
gevraagd om een aanwijzing ter zake het aangaan van een vaststellingsovereenkomst. Bij brief van 15 februari 2023 heeft de rechter-commissaris mr. [gedaagde 1] geïnformeerd geen aanwijzing te zullen geven. Hierbij heeft de rechter-commissaris medegedeeld dat het aanstaande verzoek van mr. [gedaagde 1] om hem vanwege persoonlijke omstandigheden te ontslaan als vereffenaar zal worden gehonoreerd. Bij beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2023 is mr. [gedaagde 1] op eigen verzoek ontslagen als vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] .
v. Bij beschikking van deze rechtbank van 7 juni 2023 zijn mr. [gedaagde 2] en mr. [gedaagde 3] benoemd tot vereffenaars in de nalatenschap van [erflater] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en Eurobuild vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat mr. [gedaagde 1] pro sé en de vereffenaars in hun hoedanigheid onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld;
2. Mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars te veroordelen tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. met veroordeling van mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars in de kosten van het geding.
3.2.
Mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] en Eurobuild, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser 1] en Eurobuild in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat deze zaak een internationaal karakter draagt nu [eiser 1] woont en Eurobuild is gevestigd in België, terwijl mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars in Nederland woonachtig zijn. Dat betekent dat ambtshalve beoordeeld dient te worden of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.2.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt dient te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012, betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
(hierna: Brussel I-bis Verordening). De hoofdregel is dat degenen die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor een gerecht van die lidstaat (artikel 4 lid 1 van Brussel I-bis Verordening). Gelet op de woonplaats van mr. [gedaagde 1] is de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Locatie Middelburg, bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
4.3.
Daarnaast dient de vraag te worden beantwoord welk recht op het onderhavige geschil van toepassing is. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de bepalingen uit de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II). Op grond van artikel 4 lid 1 Rome II is Nederlands recht van toepassing op onderhavig geschil.
Onrechtmatige daad
4.4.
De vorderingen van [eiser 1] en Eurobuild jegens mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars zijn gegrond op onrechtmatige daad. Mr. [gedaagde 1] wordt in verband daarmee pro sé (persoonlijk) door [eiser 1] en Eurobuild aansprakelijk gehouden, de vereffenaars in hun hoedanigheid van vereffenaars. Daarbij is van belang dat mr. [gedaagde 1] pas na uitbrengen van de dagvaarding is ontslagen als vereffenaar en de vereffenaars in zijn plaats zijn benoemd. Daar waar [eiser 1] en Eurobuild in de dagvaarding mr. [gedaagde 1] als vereffenaar een verwijt maken, zal de rechtbank dat daarom lezen als een verwijt waarvoor de vereffenaars aansprakelijk zijn. Op die wijze is de vordering ook weergegeven onder 3.1.
4.5.
[eiser 1] en Eurobuild betogen dat mr. [gedaagde 1] als vereffenaar gehandeld heeft in strijd met hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vereffenaar mag worden verwacht, alsmede met hetgeen een goed vereffenaar ex artikel 4:211 lid 1 BW betaamt ten aanzien van het beheer en vereffening van de nalatenschap van [erflater] . [eiser 1] en Eurobuild betogen daarnaast dat mr. [gedaagde 1] het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde te zien. Mr. [gedaagde 1] kan dus een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, zodat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de schade van [eiser 1] en Eurobuild. In het bijzonder verwijten [eiser 1] en Eurobuild mr. [gedaagde 1] het navolgende:
1. het in standhouden en continueren van leugens met betrekking tot de handtekening van [erflater] op de overeenkomst van 22 april 2004;
2. het niet erkennen dat 50% van de aandelen in [bedrijf 2] aan [eiser 1] toebehoren waardoor [eiser 1] niet in staat is de daaraan verbonden rechten uit te oefenen;
3. het in weerwil van gedane toezeggingen doen van betalingen aan de Belastingdienst uit de nalatenschapsboedel;
4. niet te goeder trouw uitvoering geven aan de voorwaardelijke vaststellingsovereenkomst uit december 2020.
4.7.
De rechtbank bespreekt voormelde verwijten hierna puntsgewijs.
Verwijt 1: het in stand houden en continueren leugens
4.8.
[eiser 1] en Eurobuild verwijten mr. [gedaagde 1] als vereffenaar (en daarmee thans de vereffenaars) dat leugens met betrekking tot de handtekening van [erflater] onder de overeenkomst van 22 april 2004 in stand worden gehouden en gecontinueerd. In de kern komt dit verwijt erop neer dat tegen beter weten in wordt volgehouden dat de handtekening onder die overeenkomst niet van [erflater] is, terwijl dat wel het geval is.
Gezag van gewijsde
4.9.
Het meest verstrekkende verweer van mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars is hun beroep op het gezag van gewijsde. Mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars betogen dat de gerechtelijke beslissingen die betrekking hebben op de rechtsbetrekking tussen [eiser 1] en mr. [gedaagde 1] - in zijn voormalige hoedanigheid van vereffenaar en thans dus de vereffenaars - met het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2016 gezag van gewijsde hebben gekregen. Hiermee staat rechtens onherroepelijk vast dat de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 niet van [erflater] is en dat uit dien hoofde geen nakomingsverplichtingen bestaan. De kracht van gewijsde leidt ertoe dat de gegeven beslissingen in een ander geding tussen dezelfde partijen, zoals onderhavige procedure, bindende kracht hebben zodat dit volgens mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars niet kan worden aangetast door hen thans aansprakelijk te stellen. Dit druist volgens hen in tegen het gezag van gewijsde én de wet(systematiek). Door het aansprakelijk stellen van mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars zou alsnog een vordering op de nalatenschap van [erflater] kunnen ontstaan waarmee de bindende kracht van de gegeven beslissingen alsnog aangetast zou kunnen worden. Hiermee zou de in rechte vastgestelde rechtsbetrekking alsnog onder druk komen te staan, hetgeen onwenselijk is. In de visie van mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars geldt het gezag van gewijsde ook ten aanzien van Eurobuild. Hoewel Eurobuild geen partij is geweest in de tussen [eiser 1] en [erflater] - en ná zijn overlijden zijn erfgenamen en de vereffenaar - gevoerde procedures, geldt dat Eurobuild wél partij is bij de aan de orde zijnde rechtsverhouding. De bewuste overeenkomst van
22 april 2004 is immers ook met Eurobuild gesloten, terwijl over die rechtsverhouding reeds is beslist, aldus mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars.
4.10.
[eiser 1] en Eurobuild hebben aangevoerd dat het gezag van gewijsde geen betrekking heeft op Eurobuild omdat zij geen partij is geweest in de gevoerde procedures.
In de relatie met [eiser 1] wordt betwist dat sprake is van eenzelfde rechtsbetrekking in de zin van artikel 236 Rv. In de optiek van [eiser 1] en Eurobuild staat vast dat de handtekening onder de bewuste overeenkomst wél van [erflater] is. Zij verwijten mr. [gedaagde 1] als vereffenaar (en thans dus de vereffenaars) dat bewust de leugen inhoudende dat de handtekening niet van [erflater] is in stand wordt gehouden en gecontinueerd. Dit betreft een zelfstandige onrechtmatige daad van mr. [gedaagde 1] als vereffenaar en dus thans van de vereffenaars. [eiser 1] en Eurobuild betogen dat in de gevoerde procedures geen oordeel is gegeven over het continueren en in standhouden van leugens, zodat de rechtsbetrekking ten aanzien van mr. [gedaagde 1] als vereffenaar en thans dus de vereffenaars nog niet in rechte is vastgesteld. Dat betekent dat in deze procedure ruimte is voor een inhoudelijke toetsing van de aangevoerde grondslag. Daarnaast betogen [eiser 1] en Eurobuild dat bedrog niet kan worden gepareerd met een beroep op het gezag van gewijsde. In dit verband voeren [eiser 1] en Eurobuild aan dat deze kwestie van juridisch ethische aard is, terwijl het beroep op het gezag van gewijsde technisch van aard is. [eiser 1] en Eurobuild betogen dat het gezag van gewijsde niet in beton is gegoten. Voor zover dit nodig is, stellen zij zich op het standpunt dat het beroep op het gezag van gewijsde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) onaanvaardbaar is.
4.11.
Artikel 236 Rv bepaalt dat een in kracht van gewijsde gegaan arrest gezag van gewijsde heeft. Lid 1 van voormeld artikel bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Het gezag van gewijsde kan aldus worden ingeroepen als in een geding tussen (i) dezelfde partijen (ii) eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding en (iii) de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt, ongeacht of wat gevorderd wordt hetzelfde is. Met de term beslissing wordt niet alleen gedoeld op het dictum van een eerder vonnis, maar ook op de dragende overwegingen daarvan. Heeft het andere geding (mede) betrekking op andere geschilpunten dan die waarover in het eerdere geding is beslist, dan strekt het gezag van gewijsde van de beslissing in het eerdere geding zich niet uit tot die andere geschilpunten. Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het andere geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust (zie Hoge Raad, 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099). Die uitleg is voorbehouden aan de feitenrechter.
4.12.
Vast staat dat aan de onderhavige procedure een lange feitelijke en juridische voorgeschiedenis vooraf gaat over de vermeend tussen [eiser 1] , Eurobuild en [erflater] gesloten overeenkomst van 22 april 2004. Hierover zijn tussen [eiser 1] en [erflater] (ná zijn overlijden zijn erfgenamen en mr. [gedaagde 1] als vereffenaar van de nalatenschap) in zowel België als in Nederland diverse juridische procedures gevoerd. De in Nederland gevoerde procedures hebben geleid tot het arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 juli 2014. Van dit arrest is [eiser 1] in cassatie gekomen wat geleid heeft tot het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2016 waarbij het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO is verworpen. Tussen partijen is niet in debat dat er geen gewone rechtsmiddelen meer open staan tegen voormeld arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 juli 2014, zodat voormeld arrest moet worden aangemerkt als een in kracht van gewijsde gegane uitspraak als bedoeld in art. 236 lid 1 Rv. Een in kracht van gewijsde gegaan arrest kan alleen nog door buitengewone rechtsmiddelen worden aangetast, zoals herroeping ex artikel 382 Rv. Vast staat dat [eiser 1] ook hiervan gebruik heeft gemaakt. Het eerste door [eiser 1] ingestelde herroepingsverzoek is bij arrest van het gerechtshof van 26 juni 2018 afgewezen. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de onherroepelijke beslissingen niet op de door [eiser 1] aangevoerde gronden herroepen kunnen worden. In de tweede herroepingsprocedure die [eiser 1] bij het gerechtshof Den Haag aanhangig heeft gemaakt, is nog geen beslissing genomen. Zolang in die herroepingsprocedure geen beslissing is genomen, heeft en houdt het arrest kracht van gewijsde.
4.13.
Vast staat dat meergenoemd arrest van het gerechtshof van 22 juli 2014 gewezen is tussen onder meer [eiser 1] enerzijds en de erfgenamen van [erflater] (vertegenwoordigd door mr. [gedaagde 1] als vereffenaar van de nalatenschap) en de Nederlandse [bedrijf 1] anderzijds. Aan de eis dat sprake moet zijn van een geschil tussen dezelfde partijen is dus voldaan voor zover dat [eiser 1] betreft. Eurobuild is echter geen procespartij geweest. Dat betekent dat jegens Eurobuild geen beroep op het gezag van gewijsde van beslissingen uit voormeld arrest kan worden gedaan.
4.14.
Voor het beroep op art. 236 Rv ten aanzien van [eiser 1] is verder beslissend of de beslissing in voormelde procedure bij het gerechtshof hetzelfde geschilpunt betrof als nu aan de orde is. Zoals hiervoor is overwogen toetst de rechtbank dit middels uitleg van de door het gerechtshof Den Haag gedane uitspraak van 22 juli 2014, mede op basis van de gedingstukken waarop die uitspraak berust. Tussen partijen is niet in geschil dat het gerechtshof na bewijslevering heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de handtekening op de overeenkomst van [erflater] was, en zelfs dat veel waarschijnlijker is dat de handtekening is gezet door een andere persoon. Daarnaast heeft het gerechtshof geoordeeld dat in het bestreden vonnis (zijnde het vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2008) in conventie de vorderingen van [eiser 1] (in wezen alle strekkende tot nakoming van de overeenkomst d.d. 22 april 2004) terecht zijn afgewezen.
De kern van het verwijt van [eiser 1] in deze procedure is dat het oordeel van het gerechtshof over de handtekening onder de overeenkomst onjuist is. [eiser 1] herhaalt bij zijn vordering op grond van onrechtmatige daad dezelfde feitelijke grondslag (zijn stellingen over de handtekening onder de overeenkomst) als waarover het gerechtshof al afwijzend heeft geoordeeld. Onderhavige procedure gaat dus over hetzelfde geschilpunt als waarover het gerechtshof al heeft beslist.
4.15.
Het voorgaande betekent dat in deze zaak tussen [eiser 1] en mr. [gedaagde 1] en de vereffenaren bindende kracht toekomt aan de beslissingen van het gerechtshof. Het zou in strijd zijn met het beginsel van het gezag van gewijsde en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen om in deze procedure tegen deze beslissingen op te komen. Het gezag van gewijsde staat daaraan in de weg.
4.16.
De omstandigheid dat [eiser 1] in deze procedure een andere juridische grondslag aanvoert maakt die conclusie niet anders. Hetzelfde geschilpunt kan niet louter op een andere juridische grondslag opnieuw ter discussie worden gesteld. Het processuele debat in beide procedures betreft immers het geschilpunt over de vraag of de handtekening onder de overeenkomst van [erflater] is. De rechtsbetrekking in geschil wijzigt niet doordat [eiser 1] in deze procedure een andere juridische grond en bewijsmiddelen aandraagt op grond waarvan nu anders zou moeten worden beslist. Een oordeel in onderhavige zaak dat zich naar zijn uitkomst niet met de inhoud van het arrest het gerechtshof van 22 juli 2014 verdraagt, is in strijd met het gezag van gewijsde. Hierbij merkt de rechtbank op dat een situatie waarbij dezelfde vordering wordt ingesteld op basis van een andere feitelijke grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten, zich hier niet voordoet.
4.17.
De rechtbank verwerpt het verweer van [eiser 1] en Eurobuild dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars zich op de bindende kracht van het arrest van 22 juli 2014 beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiser 1] en Eurobuild hun beroep op de redelijkheid en billijkheid onvoldoende toegelicht, behoudens de ter zitting gedane verklaring dat het gezag van gewijsde niet in beton is gegoten en dat de kwestie van juridisch ethische aard is terwijl het beroep op het gezag van gewijsde technisch van aard is. Een behoorlijke toelichting en onderbouwing ter zake een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is wel geboden. Daarnaast faalt het beroep op de redelijkheid en billijkheid gelet op de ratio van het gezag van gewijsde. Het is immers niet wenselijk dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. De vaststaande rechterlijke beslissingen bevatten de juridische waarheid, ongeacht of later blijkt dat ze op onjuiste feiten berusten. Daarbij overweegt de rechtbank dat het gesloten stelsel van de in de wet geregelde rechtsmiddelen tevens meebrengt dat een rechterlijke uitspraak niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast. Vast staat dat [eiser 1] gebruik heeft gemaakt van de door de wet geboden gewone én buitengewone rechtsmiddelen.
4.18.
Gelet op het gezag van gewijsde van de beslissingen van het gerechtshof, kan mr. [gedaagde 1] vervolgens niet verweten worden dat hij overeenkomstig die beslissingen heeft gehandeld. Van onrechtmatig handelen is dan geen sprake. De vordering van [eiser 1] ter zake het eerste verwijt ten aanzien van de vereffenaars en mr. [gedaagde 1] pro sé zal dan ook worden afgewezen.
Aansprakelijkheid jegens Eurobuild
4.19.
Op basis van dezelfde grondslag en stellingname als van [eiser 1] houdt Eurobuild mr. [gedaagde 1] als voormalig vereffenaar (en thans de vereffenaars) en mr. [gedaagde 1] persoonlijk (pro sé) aansprakelijk. Zoals hiervoor overwogen kunnen mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars jegens Eurobuild geen beroep doen op het gezag van gewijsde. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of en in hoeverre mr. [gedaagde 1] onrechtmatig jegens Eurobuild heeft gehandeld.
4.20.
Een door de rechtbank benoemde vereffenaar heeft op grond van artikel 4:211 BW tot taak de nalatenschap ‘als een goed vereffenaar’ te beheren en te vereffenen. De maatstaf hiervoor is die van een redelijk handelende en redelijk bekwame vereffenaar.
Een vereffenaar in een nalatenschap kan bovendien wegens een onzorgvuldige uitoefening van zijn wettelijke taak tot beheer en vereffening van de nalatenschap persoonlijk aansprakelijk zijn jegens degenen in wier belang hij die taak uitoefent. Dit zijn de schuldeisers van de nalatenschap, de erfgenamen en derden met wier belangen hij bij de uitoefening van die taak rekening heeft te houden. Voor zover de vereffenaar bij de uitoefening van zijn taak niet gebonden is aan regels, komt hem in beginsel een ruime mate van vrijheid toe. Het is in beginsel aan het inzicht van de vereffenaar overgelaten op welke wijze en langs welke weg die belangen het beste kunnen worden gediend. Om vast te stellen of de vereffenaar in weerwil van die vrijheid persoonlijk aansprakelijk is wegens een onjuiste taakuitoefening, moet de vraag worden beantwoord of, uitgaande van bedoelde vrijheid, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende vereffenaar die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht, in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen. Bij deze toetsing past terughoudendheid. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is immers vereist dat de vereffenaar ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen. Daarvoor is vereist dat hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien.
4.21.
Voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de vereffenaar geldt derhalve een hogere drempel dan voor de aansprakelijkheid voor handelen in de hoedanigheid van vereffenaar. Dit betekent dat, indien de vereffenaar voor het handelen in zijn hoedanigheid niet aansprakelijk is, aan de vraag of de vereffenaar persoonlijk aansprakelijk is niet wordt toegekomen. Daarom zal eerst worden beoordeeld of mr. [gedaagde 1] (en thans dus de vereffenaars) voor zijn handelen in de hoedanigheid van vereffenaar aansprakelijk is (zijn) te houden.
4.22.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft mr. [gedaagde 1] als vereffenaar in redelijkheid tot de door hem gekozen gedragslijn kunnen komen door niet alleen jegens [eiser 1] maar ook jegens Eurobuild te handelen in overeenstemming met de door het gerechtshof bij arrest van 22 juli 2014 gegeven beslissingen. [eiser 1] is immers bestuurder van Eurobuild zodat mr. [gedaagde 1] als vereffenaar op basis van de gegeven beslissingen ook jegens Eurobuild niet gehouden was tot nakoming van enige verplichting uit de vermeende overeenkomst van 22 april 2004. De stellingname van Eurobuild op dit punt veronderstelt een hiermee tegenstrijdig handelen van mr. [gedaagde 1] . Ondanks dat er geen enkele rechtens afdwingbare verplichting voor [erflater] uit hoofde van de veronderstelde overeenkomst is vastgesteld wordt mr. [gedaagde 1] tegengeworpen dat hij jegens Eurobuild hieraan toch uitvoering diende te geven. Een dergelijke handelwijze zou juist impliceren dat mr. [gedaagde 1] zijn werkzaamheden als vereffenaar niet naar behoren heeft uitgeoefend. Daarnaast overweegt de rechtbank dat waar [eiser 1] en Eurobuild menen dat mr. [gedaagde 1] als vereffenaar andere keuzes had kunnen maken, dat nog niet maakt dat mr. [gedaagde 1] bij de uitoefening van zijn taak om de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen, niet de zorg in acht heeft genomen die een goed vereffenaar betaamt. Waar mr. [gedaagde 1] als vereffenaar niet was gebonden aan regels, kwam hem bovendien een ruime mate van vrijheid toe en was het in beginsel aan zijn inzicht als vereffenaar overgelaten op welke wijze en langs welke weg de belangen van alle betrokkenen (onder wie [eiser 1] en Eurobuild) het beste kunnen worden gediend. Toetsend aan voormelde maatstaf is de rechtbank van oordeel dat mr. [gedaagde 1] niet tekort is geschoten als vereffenaar van de nalatenschap én dat hem ter zake dus ook geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Dat betekent dat ook de vordering van Eurobuild ter zake het eerste verwijt ten aanzien van de vereffenaars en mr. [gedaagde 1] pro sé zal worden afgewezen.
List
4.23.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser 1] nog verklaard over de list van mr. Berbée, die mr. [gedaagde 1] als vereffenaar in stand zou hebben gehouden. De rechtbank begrijpt dat die list zou inhouden dat mr. Berbée zonder opdracht daartoe zich als advocaat voor [erflater] heeft gesteld in de procedure tegen [eiser 1] en vervolgens [erflater] onder bewind heeft laten stellen. Ook in de dagvaarding wordt mr. [gedaagde 1] als vereffenaar verweten dat hij kritiekloos mr. Berbée zou hebben gevolgd in de bij de door laatstgenoemde gekozen procesinsteek, met welke procesinsteek [erflater] volgens [eiser 1] nimmer akkoord was. Nog daargelaten dat mr. Berbée in onderhavige procedure geen procespartij is, is de rechtbank van oordeel dat [eiser 1] en Eurobuild hun stellingen op dit punt onvoldoende concretiseren en adstrueren en nog minder toelichten welk verwijt zij mr. [gedaagde 1] hierover nu precies maken. De rechtbank gaat daarom ook aan dit punt van [eiser 1] en Eurobuild voorbij.
Verwijt 2: aandelen [bedrijf 2]
4.24.
[eiser 1] en Eurobuild verwijten mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars dat zij niet erkennen dat 50% van de aandelen in [bedrijf 2] aan [eiser 1] toebehoort. [eiser 1] stelt dat hij door de opstelling van mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars niet in staat was om de daaraan verbonden rechten uit te oefenen.
4.25.
De rechtbank verwerpt de stellingname van [eiser 1] en Eurobuild op dit punt. Het debat over de aandelen [bedrijf 2] is reeds in 2005 en 2008 gevoerd. Tegen de betreffende veroordeling in het vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2008 én de veroordeling in kort geding van 3 september 2008 heeft [eiser 1] geen rechtsmiddel aangewend, terwijl de wet daarin wel voorziet. Daarmee zijn de betreffende veroordelingen onherroepelijk geworden. Daaraan doet niet af dat [eiser 1] in 2018 een procedure is gestart met betrekking tot de eigendom van de bewuste aandelen. Met hetgeen [eiser 1] en Eurobuild thans in onderhavige procedure aanvoeren, onderbouwen en verduidelijken zij naar het oordeel van de rechtbank - mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars - niet hun verwijt dat mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars met betrekking tot dit punt in hun taakuitoefening tekort zijn geschoten.
4.26.
[eiser 1] en Eurobuild stellen ter onderbouwing van hun stelling ook nog dat in het verzoekschrift uit 2006 door [erflater] is erkend dat [eiser 1] in 1988 50% van de aandelen [bedrijf 2] in bezit had. Wie in 1988 de eigendom van de aandelen [bedrijf 2] bezat, staat echter niet ter discussie. De inhoud van het verzoekschrift op dat punt is voor onderhavige zaak daarom niet relevant. De vordering van [eiser 1] en Eurobuild zal ten aanzien van dit verwijt dan ook worden afgewezen.
Verwijt 3: betaling aan de Belastingdienst
4.27.
Mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars wordt onrechtmatig handelen verweten omdat op [adres 3] juni 2019 de door de Belastingdienst gevorderde successiebelasting van € 863.019,00 uit gelden van de nalatenschapsboedel is betaald. De stellingname van [eiser 1] en Eurobuild berust op een beweerde toezegging van mr. [gedaagde 1] , nog in zijn hoedanigheid van vereffenaar, dat er geen betalingen uit de nalatenschapsboedel zouden worden verricht. Deze toezegging zou mr. [gedaagde 1] volgens [eiser 1] en Eurobuild hebben gedaan tijdens een voor deze rechtbank in 2018 gevoerde kort geding procedure. Mr. [gedaagde 1] betwist echter dat hij zou hebben toegezegd dat hij geen betalingen uit de nalatenschapsboedel zou verrichten.
4.28.
De rechtbank constateert dat [eiser 1] en Eurobuild in de dagvaarding weliswaar stellen dat sprake is van een door mr. [gedaagde 1] gedane toezegging, maar dat zij - mede gezien de betwisting hiervan door mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars - nagelaten hebben om voldoende feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dát die toezegging is gedaan. Hierdoor is onvoldoende gesteld en duidelijk geworden op basis van welke concrete gedragingen, uitlatingen en/of stukken moet worden aangenomen mr. [gedaagde 1] als vereffenaar heeft toegezegd geen betalingen uit de nalatenschapsboedel te zullen verrichten. Omdat [eiser 1] en Eurobuild niet aan hun stelplicht hebben voldaan, zullen zij niet worden toegelaten tot het leveren van bewijs van de door hen gestelde toezegging. Dat betekent dat (reeds hierom) niet kan worden geconcludeerd dat mr. [gedaagde 1] als vereffenaar in verband met de gedane betaling aan de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld. De vereffenaars en mr. [gedaagde 1] pro sé kan voor deze betaling daarom niet aansprakelijk worden gehouden. De vordering van [eiser 1] en Eurobuild zal op dit punt worden afgewezen.
Verwijt 4: niet te goeder trouw uitvoering geven aan de voorwaardelijke vaststellingsovereenkomst uit december 2020
4.29.
[eiser 1] en Eurobuild verwijten mr. [gedaagde 1] als vereffenaar ook dat hij geen uitvoering heeft gegeven aan de voorwaardelijke vaststellingsovereenkomst uit december 2020 aangezien hij meer inspanningen had moeten verrichten om de voorwaarden genoemd in de vaststellingsovereenkomst vervuld te krijgen. Daarnaast wordt mr. [gedaagde 1] als vereffenaar verweten dat [eiser 1] hierover onvoldoende is geïnformeerd.
4.30.
Mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars hebben de stellingname van [eiser 1] en Eurobuild gemotiveerd betwist.
4.31.
Het vermeend onrechtmatig handelen van mr. [gedaagde 1] ziet op zijn handelingen als vereffenaar. Daarnaast wordt mr. [gedaagde 1] als vereffenaar ter zake de voorwaardelijke vaststellingsovereenkomst wanprestatie verweten. Ongeacht de toe te passen norm is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat mr. [gedaagde 1] zich onvoldoende heeft ingespannen om de voorwaarden uit de vaststellingsovereenkomst vervuld te krijgen. Hierbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat mr. [gedaagde 1] ter zitting onweersproken heeft toegelicht wát hij heeft gedaan om instemming van alle erfgenamen te zake de vaststellingsovereenkomst te verkrijgen. In dit verband heeft mr. [gedaagde 1] verklaard dat hij op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet kon zeggen welke erfgenamen niet akkoord waren met de vaststellingsovereenkomst en dat hij teneinde hun medewerking te verkrijgen meermaals naar België is afgereisd om hierover met hen te spreken. Daarnaast heeft mr. [gedaagde 1] onvoldoende bestreden verklaard dat hij [eiser 1] heeft geïnformeerd over de gang van zaken behoudens kwesties die onder zijn geheimhoudingsplicht vallen. [eiser 1] en Eurobuild stellen dat mr. [gedaagde 1] hen persoonlijk in staat had moeten stellen om alle erfgenamen te overtuigen. Dat is echter iets waartoe mr. [gedaagde 1] naar het oordeel van de rechtbank zowel op grond van de voorwaardelijke vaststellingsovereenkomst als op grond van zijn taak als vereffenaar niet gehouden was. Uit het vorenstaande volgt dat van zowel wanprestatie als onrechtmatig handelen van mr. [gedaagde 1] als vereffenaar geen sprake is. De vordering op dit punt op de vereffenaars en mr. [gedaagde 1] pro sé zal daarom eveneens worden afgewezen.
Conclusie
4.32.
Alles bij elkaar concludeert de rechtbank dat geen van de verwijten slaagt. Uit het vorenstaande volgt dat alle vorderingen van [eiser 1] en Eurobuild worden afgewezen.
4.33.
De rechtbank zal [eiser 1] en Eurobuild als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van deze procedure te veroordelen. Het verzoek van mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars om [eiser 1] en Eurobuild te veroordelen in de werkelijke proceskosten van de procedure wordt afgewezen. Een dergelijke vordering is alleen toewijsbaar in geval van buitengewone omstandigheden. Daarvoor moet misbruik van procesrecht worden aangenomen dan wel onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure, waarbij terughoudendheid past gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM. Dat sprake is van misbruik van procesrecht dan wel onrechtmatig handelen door [eiser 1] en Eurobuild door het aanspannen van deze procedure is geenszins door mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars gesteld noch onderbouwd.
4.34.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat € 1.495,00 (2,5 punten x € 598,00)
Totaal € 1.809,00
4.35.
De verzochte veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De wettelijke rente over de proces- en nakosten is als onweersproken verzocht toewijsbaar, net als de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad van de kostenveroordeling.
4.36.
De proceskostenveroordeling (inclusief veroordeling in de nakosten) zal hoofdelijk worden uitgesproken. Bij een veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten, geldt als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden in de nakoming van die veroordeling. Daarvoor is niet vereist dat de in het gelijk gestelde partij heeft gevorderd of verzocht dat de veroordeling van de wederpartijen in de proceskosten hoofdelijk zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] en Eurobuild af;
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en Eurobuild hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van mr. [gedaagde 1] en de vereffenaars tot datum van dit vonnis vastgesteld op € 1.809,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser 1] en Eurobuild hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser 1] en Eurobuild niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, én te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind, mr. Goedegebuur en
mr. Pistorius en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.