2.1.In dit geding wordt uitgegaan van de navolgende feiten.
a. [eiser 1] is bestuurder van Eurobuild. [eiser 1] is een achterneef van wijlen de heer [erflater] (hierna: [erflater] ).
b. [erflater] was enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) én directeur en aandeelhouder van de naamloze vennootschap naar Belgisch recht N.V. [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ).
c. [bedrijf 2] is op 4 maart 1988 opgericht door [eiser 1] en [erflater] tezamen.
d. Tussen enerzijds [eiser 1] en Eurobuild en anderzijds [erflater] , althans [bedrijf 2] , is een conflict ontstaan waarover vanaf omstreeks begin jaren ’90 van de vorige eeuw in België een juridische procedure aanhangig is. In deze procedure heeft [eiser 1] zich op het standpunt gesteld dat [erflater] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
e. Volgens [eiser 1] is met [erflater] op 22 april 2004 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met onder meer de volgende inhoud:
“(...)
Ondergetekende de Heer [erflater] , solidair met zijn vennootschap bv
Vera en N. V. Eurobuild en [eiser 1] komen overeen hetgeen volgt:
Per heden zal de Heer [erflater] solidair met bv Vera als schadevergoeding en
inkomstenderving, ter beëindiging van een meer dan 10 jaar durende zakelijke
betwisting waardoor een projekt voor de bouw van serviceflats voor bejaarden (…)
en de realisering van een verkaveling (...) onterecht geblokkeerd werd, een totaal
bedrag van 2 miljoen euro betalen aan N. V. Eurobuild door storting op diens rekeningnr.
(...) volgens bijgaande door de Heer [erflater] gehandtekende euro-overschrijvingen,(...) Eveneens zullen als tegemoetkoming alle aandelen N. V. Immo-Globe (...)schuldenvrij toekomen aan mede-oprichter [eiser 1] .
Ook gaat de Heer [erflater] per slot van alle rekening akkoord als
schadevergoeding de volgende panden/gronden aan N. V. Eurobuild te verkopen.,
voor 1,- euro elk; [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] (...) met dien verstande dat N V.
Eurobuild vanaf de notariële overdracht zal instaan voor alle onderhoudswerken
van de in slechte staat verkerende leegstaande panden. De overdrachtsbelasting op
basis van de door de overheid vastgestelde waarde zal eveneens door N. V. Eurobuild
bij het verlijden van de akte dienen te worden betaald. Gelet op het achterstallig onderhoud zal N V. Eurobuild vanaf de ondertekening van deze overeenkomst over het genot/huurgelden van de genoemde goederen beschikken met uitzondering van de woning [adres 2] dat de Heer [erflater] tot zijn overlijden gratis zal bewonen.
De Heer [erflater] verklaart zorg te dragen voor de afwikkeling van de overdracht
vastgoed via zijn notaris (...) waarbij partijen bereid zijn een uitgebreide
overeenkomst te ondertekenen zonder echter afbreuk te doen aan de essentie van
deze overeenkomst. (...)
Partijen gaan akkoord dat indien om één of andere reden nakoming van deze
overeenkomst niet binnen één maand vanaf heden wordt uitgevoerd, deze zal worden
gevorderd door tussenkomst van de bevoegde Rechtbank te Middelburg. (...)“
f. Van de rekeningen van [erflater] is door middel van de in de overeenkomst
bedoelde overschrijvingsformulieren een bedrag van € 20.000,-- aan [eiser 1] betaald. Daarnaast heeft [eiser 1] de beschikking gekregen over de aandelen aan toonder van
[bedrijf 2] . Volgens [erflater] zijn de
de handtekeningen onder de overeenkomst van 22 april 2004, alsmede op de in die overeenkomst genoemde overschrijvingsformulieren niet van hem. [erflater] heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een door [eiser 1] gewenst forensisch schriftonderzoek.
g. Vanaf 2005 is [eiser 1] hierover in een juridische strijd verwikkeld met [erflater] . [eiser 1] heeft in 2005 een procedure bij deze rechtbank aanhangig gemaakt waarin hij gevorderd heeft dat [erflater] veroordeeld wordt tot onmiddellijke en
integrale nakoming van de vermeend gesloten overeenkomst van 22 april 2004. In reconventie heeft [erflater] vernietiging van voormelde overeenkomst gevorderd. In deze procedure werd [erflater] bijgestaan door mr. Berbée.
h. Bij beschikking van 8 september 2005 heeft de kantonrechter te Terneuzen op
verzoek van de officier van justitie een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren
of zullen toebehoren aan [erflater] , met benoeming van de Zeeuwse Stichting voor Beheer en Bewindvoering tot bewindvoerder.
i. Bij vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2008 zijn in conventie de vorderingen van [eiser 1] strekkende tot nakoming van de overeenkomst van 22 april 2004 afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank onder meer voormelde overeenkomst vernietigd wegens misbruik van omstandigheden. Tevens is [eiser 1] veroordeeld om aan [erflater] terug te betalen een bedrag van € 20.000,--, alsmede tot het leveren aan [erflater] van de aandelen in [bedrijf 2] die in het kader van de uitvoering van de overeenkomst van 22 april 2004 aan [eiser 1] zijn overgedragen. Tegen dit vonnis heeft [eiser 1] bij het gerechtshof Den Haag hoger beroep ingesteld.
j. Met betrekking tot de in het vonnis van deze rechtbank uitgesproken veroordeling d.d. 25 juni 2008 inhoudende dat [eiser 1] aandelen in [bedrijf 2] aan [erflater] diende te leveren is tussen de bewindvoerder van [erflater] en [bedrijf 1] enerzijds en [eiser 1] en Eurobuild anderzijds een kort geding procedure gevoerd. [eiser 1] had tot medio 2008 37 aandelen van [bedrijf 2] aan [erflater] geleverd. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 3 september 2008 is [eiser 1] veroordeeld om de resterende 89 aandelen [bedrijf 2] aan [erflater] af te geven op straffe van verbeurte van een dwangsom.
k. [erflater] is op [datum] overleden. Mr. [gedaagde 1] is bij beschikking van
deze rechtbank van 12 februari 2012 aangesteld als vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] . Mr. [gedaagde 1] heeft in die hoedanigheid voornoemde appelprocedure bij het gerechtshof Den Haag voortgezet. Hierbij werd mr. [gedaagde 1] bijgestaan door mr. Berbée. In voormelde appelprocedure zijn de erfgenamen van [erflater] en [bedrijf 1] als geïntimideerden opgetreden.
l. Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 juli 2014 heeft het gerechtshof het door deze rechtbank gewezen vonnis van 25 juni 2008 vernietigd, voor zover daarbij de overeenkomst van 22 april 2004 is vernietigd. Het gerechtshof heeft opnieuw rechtdoende de vordering tot vernietiging wegens misbruik van omstandigheden van de gesteld door [erflater] getekende overeenkomst van 22 april 2004 afgewezen. Voormeld vonnis van deze rechtbank is voor het overige bekrachtigd. In de appelprocedure stond centraal de vraag of de handtekening op de overeenkomst van 22 april 2004 is geplaatst door [erflater] . De door het gerechtshof benoemde [deskundige] heeft hiertoe onderzoek gedaan. In het arrest van het gerechtshof staat onder meer het navolgende:
“(…)
15. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het deskundigenoordeel moet
worden gevolgd, hetgeen met zich brengt dat niet alleen geconcludeerd moet worden dat niet
is komen vast te staan dat de handtekening onder de overeenkomst van 22 april 2004 van
[erflater] was, maar zelfs dat het veel waarschijnlijker (dit is de een na hoogste categorie
van zekerheid) is dat deze is gezet door een andere persoon. Zelfs indien juist is dat [erflater] op enig moment mogelijk aan zijn chauffeur dan wel aan [naam 1] (de broer van [eiser 1]
) heeft gezegd dat hij de overeenkomst van 22 april 2004 heeft ondertekend, leidt dit
niet tot een ander oordeel, te meer niet nu vaststaat dat [erflater] deze ondertekening
tegenover anderen juist heeft ontkend en [erflater] bovendien is overgegaan tot het doen
van aangifte met betrekking tot valsheid in geschrifte (zie rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 van
het tussenarrest van 19 juni 2012). Bewijslevering op dit punt is dan ook overbodig.
16. Dit een en ander betekent dat in het bestreden vonnis in conventie terecht de vorderingen
van [eiser 1] (in wezen alle strekkende tot nakoming van die overeenkomst) zijn
afgewezen en dat ook het vonnis in reconventie dient te worden bekrachtigd, met uitzondering
van vernietiging van de (voor)overeenkomst.(…)”.
m. Tegen voormeld arrest van het gerechtshof heeft [eiser 1] cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 29 april 2016 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [eiser 1] onder verwijzing naar artikel 81 lid 1 RO verworpen.
n. In 2017 heeft [eiser 1] op grond van het bepaalde in artikel 382 Rv herroeping gevorderd van het arrest van het gerechtshof van 22 juli 2014 en van de daaraan voorafgaande tussenarresten met veroordeling van [erflater] in de kosten van het geding. Mr. [gedaagde 1] en de erfgenamen van [erflater] hebben verweer gevoerd.
o. Bij arrest van 26 juni 2018 heeft het gerechtshof [eiser 1] jegens de erfgenamen van [erflater] niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het verzoek tot herroeping door het gerechtshof op inhoudelijke gronden afgewezen, waarbij onder meer het volgende is overwogen:
“(…)
Beoordeling van het geschil
2. [eiser 1] stelt, zakelijk weergegeven, het volgende. [eiser 1] heeft kennis
gekregen van omstandigheden die wijzen op bedrog door de erflater in de procedure die heeft geleid tot het bestreden arrest. Kern van de zaak is de ontkenning van de erflater van de plaatsing van diens handtekening onder de overeenkomst met [eiser 1] van 22 april 2004.
3. [eiser 1] verwijt de erven (en NW) het rapport van een aanvullend schriftonderzoek
uitgevoerd door de heer [naam 2] buiten de gedingstukken gehouden te hebben, zodat het
niet besproken is op de mondelinge behandeling van [adres 3] april 2011 en daar geen rekening
mee is gehouden in het tussenarrest van het hof van l9 juni 2012. [eiser 1] kwalificeert
dit rapport, naar het hof begrijpt, als van beslissende aard. Het hof heeft uiteindelijk een
deskundige benoemd in de persoon van [deskundige] en heeft [erflater] c.s. de
gelegenheid geboden om referentiemateriaal aan te leveren ter toetsing en beoordeling door
de heer [deskundige] , maar aan [eiser 1] heeft het die mogelijkheid onthouden. [eiser 1]
heeft inmiddels aanvullend schriftonderzoek laten doen door de heer [deskundige] en
Ook door de heer [naam 3] , naar het hof begrijpt mede op basis van door [eiser 1]
geboden referentiemateriaal. Uit beide rapporten van deze deskundigen, van 31 juli 2016
resp. 8 juli 2016 blijkt nu alsnog, dat de litigieuze handtekening met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid is geplaatst door de erflater.
4. [eiser 1] wijst voorts op een verzoekschrift van de erflater uit juli 2006, waarvan hij in
september 2016 een kopie in bezit kreeg. In dat verzoekschrift leest [eiser 1] een
erkenning door de erflater van zijn handtekening op de overeenkomst van 22 april 2004. Hij
stelt dat [erflater] c.s. dit verzoekschrift nadrukkelijk en in strijd met art. 21 Rv gelezen in
verband met art. 382 Rv, hebben achtergehouden. Als het hof kennis had gehad van deze
erkenning dan zou het, zo stelt [eiser 1] , anders hebben geoordeeld dan het in zijn
eindarrest heeft gedaan.
9. Het hof passeert de stelling dat [erflater] c.s. een verwijt kan worden gemaakt van het feit
dat het rapport van de heer [naam 2] buiten de procedure is gehouden bij de mondelinge
behandeling door het hof op 23 april 2012. Wat er ook zij van die stelling, wanneer het hof een
ingediende productie zoals het bewuste rapport ten onrechte niet of niet tijdig heeft
meegewogen, terwijl de inhoud ervan van beslissende aard is, dan leidt dat mogelijk tot een
motiveringsgebrek in het betreffende arrest waartegen een gewoon rechtsmiddel openstond.
Nu dat gewone rechtsmiddel niet is aangewend kan [eiser 1] niet worden ontvangen in
zijn herroepingsvordering.
10. Ook passeert het hof de stelling dat [eiser 1] de mogelijkheid is ontnomen om
authentiek referentiemateriaal aan te leveren voor het onderzoek van de door het hof
benoemde deskundige. In het eindarrest overweegt het hof dat [eiser 1] zijnerzijds
authentiek referentiemateriaal had aangeleverd en oordeelt daarbij over de vraag of de
benoemde deskundige dit materiaal bij zijn onderzoek heeft of had moeten betrekken. Tegen
dat oordeel stond op de voet als hiervoor in r.o. 9 overwogen eveneens een gewoon
rechtsmiddel open.
11. Het hof passeert tenslotte de stelling dat het bestreden eindarrest voor herroeping vatbaar
is in verband met de erkenning door de erflater van zijn handtekening op de overeenkomst
van 22 april 2004, in het beroepschrift van juli 2006. Het beroepschrift maakte immers al deel
uit van de gedingstukken die tot het eindarrest van het hof hebben geleid. te weten zijn eigen
akte van 24 april 2012. Daaruit volgt, formeel bezien, dat niet is voldaan aan het vereiste van
art. 383 lid 1 Rv, te weten dat het herroepingsverzoek binnen drie maanden nadat de grond
voor herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. Zijdens [eiser 1]
is ter zitting aangegeven dat oprecht noch hij noch zijn raadsman zich wist te herinneren dat
het document al eens onderdeel had uitgemaakt van een bundel van stukken als bijlage bij
voormelde akte. Wat daar ook van zij, dat laat onverlet dat bekendheid met de door of namens
[eiser 1] zelf in het geding gebrachte documenten hem - en zijn raadsman - moet
worden toegerekend.
12. Het hof zal de vordering van [eiser 1] derhalve afwijzen.(…)”
p. Op 23 juni 2019 heeft mr. [gedaagde 1] de door de belastingdienst gevorderde successiebelasting van € 863.019,-- uit het actief van de nalatenschapboedel betaald.
q. In 2020 en 2021 hebben [eiser 1] en mr. [gedaagde 1] ter beëindiging van alle geschillen gesproken over een minnelijke regeling. Begin december 2020 is een minnelijke regeling gesloten onder de opschortende voorwaarde van hetzij instemming met de minnelijke regeling door de erfgenamen van [erflater] , hetzij vervangende toestemming van de rechter-commissaris. De erfgenamen van [erflater] hebben niet
ingestemd met de minnelijke regeling. Mr. [gedaagde 1] heeft vervolgens een verzoekschrift ingediend bij de rechter-commissaris van deze rechtbank strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, althans hem een daartoe strekkende aanwijzing te geven nu niet alle erfgenamen van [erflater] ter zake de vaststellingsovereenkomst akkoord verleenden. Bij beschikking van de rechter
commissaris van 31 maart 2021 is mr. [gedaagde 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat het verlenen van vervangende toestemming niet valt onder het geven van aanwijzingen in de zin van artikel 4:210 lid 1 BW.
r. In 2022 is [eiser 1] een tweede herroepingsprocedure gestart bij het gerechtshof waarin mr. [gedaagde 1] op 28 februari 2023 een conclusie van antwoord heeft genomen.
s. Op 11 februari 2022 hebben [eiser 1] , Eurobuild, mevrouw [naam 4] en
[naam 1] enerzijds en mr. [gedaagde 1 en de vereffenaars] q.q. en de bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] anderzijds een nieuwe vaststellingsovereenkomst gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de gedeponeerde rekening en verantwoording en uitdelingslijst definitief tot stand zijn gekomen en/of door een belanghebbende ingesteld verzet ongegrond is verklaard.
t. Op 11 maart 2022 heeft mr. [gedaagde 1 en de vereffenaars] q.q. ter griffie rekening en verantwoording tevens een uitdelingslijst ex artikel 4:218 lid 1 BW gedeponeerd. Een aantal erfgenamen van [erflater] heeft verzet ingesteld tegen de rekening en verantwoording en uitdelingslijst. Bij beschikking van 15 september 2022 is dat verzet door deze rechtbank gegrond verklaard, waarbij de rekening en verantwoording tevens uitdelingslijst is vernietigd.
u. Op 6 januari 2023 heeft mr. [gedaagde 1] aan de rechter-commissaris van deze rechtbank
gevraagd om een aanwijzing ter zake het aangaan van een vaststellingsovereenkomst. Bij brief van 15 februari 2023 heeft de rechter-commissaris mr. [gedaagde 1] geïnformeerd geen aanwijzing te zullen geven. Hierbij heeft de rechter-commissaris medegedeeld dat het aanstaande verzoek van mr. [gedaagde 1] om hem vanwege persoonlijke omstandigheden te ontslaan als vereffenaar zal worden gehonoreerd. Bij beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2023 is mr. [gedaagde 1] op eigen verzoek ontslagen als vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] .
v. Bij beschikking van deze rechtbank van 7 juni 2023 zijn mr. [gedaagde 2] en mr. [gedaagde 3] benoemd tot vereffenaars in de nalatenschap van [erflater] .