ECLI:NL:RBZWB:2023:798

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
22-026016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikel 530 Sv in strafzaak met beleidssepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2023 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 15 november 2022 was ingediend. Verzoeker, geboren in 1966 en vertegenwoordigd door mr. R.A.A. Maat, verzocht om een schadevergoeding van de Staat voor gemaakte kosten in verband met een strafzaak die op 17 september 2021 voorwaardelijk was geseponeerd. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, stelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de zaak niet was geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, maar om beleidsredenen. De rechtbank heeft de procedure in raadkamer behandeld, waarbij verzoeker niet aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder strafoplegging en dat verzoeker recht had op een vergoeding voor gemaakte kosten. De rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid waren voor het toekennen van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, ondanks het beleidssepot. De rechtbank kende een totaalbedrag van € 3.132,97 toe, bestaande uit € 2.452,97 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. S. Zuidhof, en is openbaar uitgesproken.

Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02-141014-21
rk-nummer: 22-026016
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 15 november 2022, in de zaak:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.A.A. Maat, 4461 HS Goes, Wulfaertstraat 3.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 3.453,04, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 17 september 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 16 januari 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, en mr. R.A.A. Maat als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
In het verzoekschrift is aangevoerd dat de zaak tegen verzoeker op 17 september 2021 voorwaardelijk is geseponeerd. Verzoeker verzoekt om de vergoeding van de kosten zoals hiervoor bij de procedure gemeld.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk is. De zaak is niet voorwaardelijke geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, maar omdat het Openbaar Ministerie het niet opportuun achtte verdere vervolging in te stellen. De billijkheid verzet zich tegen toekenning van schadevergoeding. Volgens vaste jurisprudentie komt dan ook de forfaitaire vergoeding voor het verzoekschrift niet voor vergoeding in aanmerking.
De advocaat van verzoeker heeft in raadkamer aangevoerd dat verzoeker de tenlastegelegde mishandelingen heeft ontkend. Aangeefster, de echtgenote van verzoeker, is in een verklaring teruggekomen op haar aangifte. De dagvaarding is ingetrokken en er is een sepotbeslissing gekomen. De advocaat van verzoeker is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Er zou zonder meer vrijspraak hebben gevolgd.
De officier van justitie heeft in raadkamer het volgende aangevoerd. In de schriftelijke reactie staat dat de zaak is geseponeerd wegens onvoldoende nationaal belang. De zaak is echter voorwaardelijk geseponeerd wegens gewijzigde omstandigheden. Het is een beleidssepot. Er kon middels de proeftijd een vinger aan de pols worden gehouden. Op basis van het dossier is de officier van justitie van mening dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid als het Openbaar Ministerie tot vervolging over was gegaan en dat er een al dan niet voorwaardelijke straf aan verzoeker zou zijn opgelegd. Er is daarom geen ruimte voor een schadevergoeding. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij de beoordeling of er gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een vergoeding van kosten rechtsbijstand is de sepotcode niet van doorslaggevend belang. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat de verdenking jegens verzoeker en het voortduren daarvan aan zijn eigen houding te wijten zijn. Derhalve zijn er gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding van kosten rechtsbijstand.
De rechtbank constateert dat blijkens de overgelegde urenspecificatie vanaf 9 november 2021 bij verzoeker 3,9 bestede uren en reiskosten voor 52 kilometers in verband met het eerder gedane verzoek tot schadevergoeding ex artikel 530 Sv in rekening zijn gebracht. Verzoeker is in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard en over deze kosten is in die procedure al een beslissing genomen. Er is geen wettelijke grondslag die kosten alsnog toe te kennen. De overige bestede uren die in rekening zijn gebracht komen de rechtbank billijk voor. Verder acht de rechtbank het billijk dat 0,5 uur wordt vergoed ten behoeve van overleg tussen verzoeker en zijn raadsman na het voorwaardelijke sepot. Derhalve komen in totaal 8,5 uren voor vergoeding aanmerking.
Uit de stukken blijkt niet expliciet welk uurtarief de raadsman heeft gehanteerd. Uitgaande van een in rekening gebracht honorarium van in totaal € 2.677,50 voor 11,9 uren, neemt de rechtbank aan dat een uurtarief van € 225,00 is gehanteerd. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank op gronden van billijkheid een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand toekennen tot een bedrag van
€ 2.452,97. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Honorarium 8,5 uren x € 225,00 € 1.912,50
Verschotten 6%
€ 114,75
Subtotaal € 2.027,25
21% BTW over subtotaal
€ 425,72
€ 2.452,97
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 3.132,97, bestaande uit:
- € 2.452,97 aan kosten van rechtsbijstand en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 3.132,97zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Advocatenkantoor Zeeland te Goes, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 30 januari 2023 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zuidhof, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).

Voetnoten