In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2023 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 15 november 2022 was ingediend. Verzoeker, geboren in 1966 en vertegenwoordigd door mr. R.A.A. Maat, verzocht om een schadevergoeding van de Staat voor gemaakte kosten in verband met een strafzaak die op 17 september 2021 voorwaardelijk was geseponeerd. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, stelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de zaak niet was geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, maar om beleidsredenen. De rechtbank heeft de procedure in raadkamer behandeld, waarbij verzoeker niet aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder strafoplegging en dat verzoeker recht had op een vergoeding voor gemaakte kosten. De rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid waren voor het toekennen van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, ondanks het beleidssepot. De rechtbank kende een totaalbedrag van € 3.132,97 toe, bestaande uit € 2.452,97 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. S. Zuidhof, en is openbaar uitgesproken.
Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.