ECLI:NL:RBZWB:2023:7992
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Bodemzaak
- mr. Ponds
- Rechtspraak.nl
Vernietiging huurovereenkomst kantoormachines op grond van dwaling en beoordeling van vorderingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de huur van kantoormachines. De eiser, [eiser] B.V., vorderde betaling van een bedrag van € 41.944,66, subsidiair € 31.759,67, van de gedaagde partij, [gedaagde] B.V. De kern van het geschil betrof de huurovereenkomsten die in 2016 en 2019 waren gesloten, en een derde overeenkomst die in 2020 werd aangeboden. De eiser stelde dat de gedaagde partij niet had voldaan aan haar betalingsverplichtingen en dat de overeenkomsten uit 2019 en 2020 ontbonden moesten worden.
De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst uit 2020 vernietigd moest worden op grond van dwaling, omdat de gedaagde partij niet op de hoogte was van de verlenging van de looptijd van de huur. De rechter concludeerde dat de gedaagde partij niet had kunnen weten dat de looptijd van de huur verlengd zou worden, aangezien het enkel de bedoeling was om de facturatie van de eerdere overeenkomsten gelijk te trekken. De overeenkomst uit 2016 was inmiddels geëindigd, waardoor er geen vergoeding verschuldigd was voor de oudste zes printers.
Wat betreft de overeenkomst uit 2019 oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was van een tekortkoming in de nakoming door de gedaagde partij, waardoor deze overeenkomst niet ontbonden kon worden. De vorderingen van de eiser werden grotendeels afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 1.410,90 dat werd toegewezen op basis van onverschuldigde betaling, en een bedrag van € 211,64 aan buitengerechtelijke incassokosten. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.