ECLI:NL:RBZWB:2023:7994
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 november 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 289.000 per 1 januari 2020. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 275.000, wat leidde tot een vermindering van de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing voor het jaar 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde op de waardepeildatum maximaal € 230.000 zou moeten zijn.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij referentiewoningen zijn gebruikt die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijstaak heeft voldaan en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
De rechtbank wijst erop dat er geen schending van de hoorplicht is, aangezien de keuze van belanghebbende om af te zien van een hoorgesprek voor zijn rekening komt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra en openbaar gemaakt op 10 november 2023.