ECLI:NL:RBZWB:2023:800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1871
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep door verzoeker. Verzoeker had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was het niet eens met de wijziging van zijn uitkering door het UWV. Het UWV had op 25 augustus 2020 besloten dat de uitkering van verzoeker per 25 augustus 2022 zou wijzigen, omdat hij minder arbeidsongeschikt was. Na bezwaar van verzoeker heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en de uitkering per 12 maart 2023 gewijzigd. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 15 november 2022 is behandeld. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft daarop het bestreden besluit gewijzigd en verzoeker een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend. Verzoeker heeft zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek en heeft uiteindelijk geoordeeld dat het UWV in de proceskosten van verzoeker moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.674,-. Tevens is het UWV verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1871

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen).

Procesverloop

Met het besluit van 25 augustus 2020 (het besluit) heeft het UWV aangegeven dat verzoekers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 25 augustus 2022 wijzigt, omdat verzoeker per 26 augustus 2020 minder arbeidsongeschikt is, namelijk 56,59% (klasse 55 tot 65%).
Met het besluit van 9 april 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV – onder vergoeding van de proceskosten in bezwaar – het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de WIA-uitkering van verzoeker per 12 maart 2023 wijzigt (klasse 45 tot 55%). De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 53,73%.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 20 december 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
In het besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit II) heeft het UWV in reactie op de tussenuitspraak het bestreden besluit I gewijzigd (
de rechtbank begrijpt: ingetrokken), het bezwaar van verzoeker (wederom) gegrond verklaard en verzoeker met ingang van 4 mei 2020 een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker met de brief van 23 januari 2023 zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. In de brief van 30 januari 2023 heeft het UWV de rechtbank meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen veroordeling in de forfaitaire proceskosten die gemaakt zijn in deze beroepsprocedure.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
3. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand door een gemachtigde met toepassing van het Bpb vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). Daarbij is in aanmerking genomen dat het UWV in het bestreden besluit I verzoeker al een vergoeding heeft toegekend voor de kosten in bezwaar.
4. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
5. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 10 februari 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, bestuursrecht, Postbus 90006, 4800 PA Breda. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.