In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep door verzoeker. Verzoeker had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was het niet eens met de wijziging van zijn uitkering door het UWV. Het UWV had op 25 augustus 2020 besloten dat de uitkering van verzoeker per 25 augustus 2022 zou wijzigen, omdat hij minder arbeidsongeschikt was. Na bezwaar van verzoeker heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en de uitkering per 12 maart 2023 gewijzigd. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 15 november 2022 is behandeld. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft daarop het bestreden besluit gewijzigd en verzoeker een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend. Verzoeker heeft zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek en heeft uiteindelijk geoordeeld dat het UWV in de proceskosten van verzoeker moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.674,-. Tevens is het UWV verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.