Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
. Mijn conclusie van het gesprek was dat er inderdaad vragen waren maar dat die absoluut geen invloed hebben gehad op de voortgang van gesprekken die met elkaar worden gevoerd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
tenaamstellingvan de huurder wordt gewijzigd en dat bovendien [eiser in conventie] geen eigenaar van het gehuurde was tussen 1 januari en 1 juli 2020. Die omstandigheden maken het voorgaande niet anders. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in conventie] een andere partij is dan [bedrijf] . [gedaagde in conventie] wordt aangewezen als de nieuwe huurder in de “Aanvulling huurovereenkomst”. De strekking van die overeenkomst is dus dat het niet slechts gaat om een wijziging van de naam van de huurder, maar dat het gaat om het aanwijzen van een andere partij als huurder. Ten slotte betekent de omstandigheid dat [eiser in conventie] geen eigenaar is/was van het gehuurde op zichzelf nog niet dat zij geen verhuurder kan zijn. Een verhuurder hoeft niet de eigenaar van een gehuurde ruimte te zijn. Ongeacht haar titel ten aanzien van het gehuurde geldt [eiser in conventie] in de rechtsverhouding met [gedaagde in conventie] als verhuurder.
met inachtneming van de omstandigheden redelijke opzegtermijn, omdat de opzegtermijn van één jaar zoals vermeld in artikel 3.3 van de huurovereenkomst alleen zou gelden voor huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
waartegenkan worden opgezegd; bij bepaalde tijd tegen het einde van de lopende huurperiode en bij onbepaalde tijd tegen ieder tijdstip. Het gaat in dit geval om een huurovereenkomst die is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2022. Opzegging tegen het einde van die looptijd was mogelijk tot uiterlijk 31 december 2021 (rekening houdend met een opzegtermijn van één jaar). Dat is niet gebeurd. De huurovereenkomst is daarom op grond van artikel 3.2 verlengd voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2024.