ECLI:NL:RBZWB:2023:8014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
10296878 CV EXPL 23-197 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over bedrijfsruimte met huurachterstand en beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres, een B.V., betaling van huurachterstand van gedaagde, eveneens een B.V., die betwist de huurder te zijn. De huurovereenkomst is oorspronkelijk gesloten op 15 november 2019, maar is per 1 juli 2020 voortgezet met gedaagde als huurder. Gedaagde stelt dat de huurovereenkomst is geëindigd door opzegging of wederzijds goedvinden, maar de kantonrechter oordeelt dat deze stelling faalt. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, die is ontstaan door niet-betaalde huur vanaf juli 2022. De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst doorloopt tot 31 december 2024, en dat gedaagde huur verschuldigd is tot 1 mei 2023, toen het gehuurde aan een derde werd verhuurd. De kantonrechter wijst een bedrag van € 15.373,65 aan huurachterstand toe, evenals incassokosten en boetes. De reconventionele vordering van gedaagde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10296878 \ CV EXPL 23-197
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
[eiser in conventie] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde in conventie] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
gemachtigde: mr. C.J.E.A. van Gorp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 april 2023 en de daarin vermelde stukken,
- de mondelinge behandeling van 3 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat [gedaagde in conventie] in de gelegenheid werd gesteld om op 18 oktober 2023 bij akte een nadere onderbouwing te geven van de door haar gedane (huur)betalingen – gelet op het feit dat de tweede pagina (van in totaal drie pagina’s) van het door haar als productie 5 overgelegde bankafschrift ontbrak – en dat [eiser in conventie] daar vervolgens op 25 oktober 2023 op zou mogen reageren bij antwoordakte. Bij e-mail van 17 oktober 2023 heeft mr. Van Gorp bericht dat [gedaagde in conventie] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om een nadere toelichting te geven. Omdat [gedaagde in conventie] geen akte heeft ingediend, is [eiser in conventie] ook niet in de gelegenheid gesteld om te reageren bij antwoordakte. Er is vervolgens uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 15 november 2019 hebben de heer [naam 1] en [bedrijf] een schriftelijke huurovereenkomst gesloten voor de huur door [bedrijf] van de bedrijfsruimte aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is ondertekend door de heer [naam 2] namens zijn vader [naam 1] en door mevrouw [naam 3] namens [bedrijf] . In de huurovereenkomst staat, voor zover van belang:
Duur, verlenging en opzegging
3.1
Deze huurovereenkomst gaat in op01-01-2020(hierna ‘ingangsdatum’) en is aangegaan vooreen periode van minimaal 3 jaar en loopt derhalve tot en met 31-12-2022.
3.2
Na het verstrijken van de in artikel 3.1 genoemde periode wordt deze huurovereenkomst behoudens beëindiging van deze huurovereenkomst door opzegging door[uitsluitend Huurder/ Huurder of Verhuurder*]in overeenstemming met artikelen 3.3 en 3.4 voortgezet vooreen aansluitende periode van 2 jaar, derhalve tot en met 31-12-2024.
Deze huurovereenkomst wordt vervolgens voortgezet vooraansluitende perioden van 5 jaar.
3.3
Beëindiging van deze huurovereenkomst vindt plaats door opzegging door Huurder aan Verhuurder of door Verhuurder aan Huurder tegen het einde van de lopende huurperiode of, ingeval van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen ieder tijdstip, met inachtneming van een termijn vanéén jaar.
3.4
Opzegging dient te geschieden bij deurwaardersexploot of per aangetekende schrijven.”
2.2.
Op 19 juli 2020 hebben de heer [naam 2] namens [eiser in conventie] , mevrouw [naam 3] namens [bedrijf] en de heer [naam 4] namens [gedaagde in conventie] een stuk ondertekend, genaamd “Aanvulling huurovereenkomst”. Aan het hoofd van dat stuk staat onder “Ondergetekenden” als partijen: [eiser in conventie] als verhuurder en [bedrijf] als huurder. Vervolgens staat in het stuk:
“Komen ten aanzien van de huurovereenkomst [adres 1] te [postcode] [plaats 1] ingaande d.d. 01-01-2020 het navolgende overeen:
De tenaamstelling van huurder zal met ingang van 01-07-2020 als volgt worden gewijzigd:
De Besloten Vennootschap [gedaagde in conventie] B.V. (…)
De oorspronkelijke huurder, [bedrijf] B.V. verklaart gedurende de looptijd van de onderhavige huurovereenkomst garant te zullen staan voor alle (financiële) verplichtingen van huurder voortvloeiende uit de onderhavige huurovereenkomst
Alle voorwaarden genoemd in de onderhavige huurovereenkomst getekend 15-11-2019, blijven onverminderd van kracht.”
2.3.
In het pand waarin het gehuurde is gevestigd, is nog een bedrijfsruimte gevestigd; de bedrijfsruimte aan de [adres 2] . Vanaf juni 2020 heeft [eiser in conventie] de [adres 2] verhuurd aan DHL. Het gehuurde en de [adres 2] maakten gezamenlijk gebruik van één aansluiting voor het elektraverbruik. Die aansluiting kwam binnen in het gehuurde. [gedaagde in conventie] betaalde de elektraleverancier voor het elektraverbruik van het gehuurde en dat van de [adres 2] . De [adres 2] maakte gebruik van een tussenmeter om het elektraverbruik vanaf die meter op te nemen. DHL betaalde aan de hand van de meterstanden op de tussenmeter haar elektraverbruik aan [eiser in conventie] . [eiser in conventie] betaalde het op haar beurt door aan [gedaagde in conventie] .
2.4.
Op 8 juni 2022 heeft de heer [naam 4] een e-mail verzonden aan de heer
[naam 2] . In die e-mail staat:
“Beste [naam 2] ,
Wij willen het huurcontract verlengen met 2 jaar.
Ik hoop je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.5.
Vanaf september 2022 hebben de heer [naam 2] en de heer [naam 4] overleg gehad over beëindiging van de huurovereenkomst. Daarbij is ter sprake gekomen dat DHL wilde verhuizen van de [adres 2] naar het gehuurde.
2.6.
Bij e-mail van 27 oktober 2022 heeft de heer [naam 2] aan de heer [naam 4] geschreven:
“Ik heb afgelopen maandag een gesprek gehad met [voornaam][toevoeging kantonrechter: van DHL]
. Mijn conclusie van het gesprek was dat er inderdaad vragen waren maar dat die absoluut geen invloed hebben gehad op de voortgang van gesprekken die met elkaar worden gevoerd.
[voornaam] ziet op dit moment geen mogelijkheid om per 1 november het pand waar jullie nu in zitten te gaan gebruiken. Hij heeft simpelweg niet de tijd om zijn spullen begin november te gaan verhuizen. Op dit moment verwacht ik dat 1 januari een meer realistischere datum is. Wel is er gevraagd door [voornaam] of het mogelijk is een stuk van de loods van jullie te gebruiken voor opslag tijdens de komende drukke periode. Wat mij betreft is dit akkoord maar dat zal dan in een onderverhuurconstructie moeten onder jou al lopende huurcontract. Zou jij aan kunnen geven wat jij hierin kan doen?
Ten aanzien van jouw lopende huurcontract heb ik nog geen voorstel ontvangen over de afwikkeling hiervan. Ik wil wel met nadruk vermelden dat als er geen voorstel bij ons wordt weggelegd wij niet bereid zijn het huurcontract voortijdig te beëindigen en wij jou zullen houden aan het lopende huurcontract dat reeds was verlengd. Ook als DHL wordt aangedragen als nieuwe huurder.”
2.7.
Op 31 oktober 2022 heeft [gedaagde in conventie] het gehuurde verlaten.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser in conventie] vordert – na vermindering van eis op de mondelinge behandeling met een betaling van € 13.152,91 door [gedaagde in conventie] – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde in conventie] te veroordelen om aan [eiser in conventie] te betalen het bedrag van € 26.308,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 31.832,86 na 16 januari 2023 en de boete van 1% per maand of een gedeelte daarvan over € 31.832,86, met een minimum van € 300,00 per maand, vanaf 1 februari 2023,
2. [gedaagde in conventie] te veroordelen om aan [eiser in conventie] te betalen de maandelijks te vervallen huurpenningen, thans € 4.495,31, vanaf februari 2023 tot 31 december 2024,
3. [gedaagde in conventie] te veroordelen in de kosten van dit geding daaronder begrepen een bedrag voor salaris en verschotten voor de gemachtigde van [eiser in conventie] .
3.2.
[eiser in conventie] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde in conventie] , berekend tot en met januari 2023, een huurachterstand van € 31.832,86 heeft laten ontstaan. Het gaat om de huur voor december 2020 ad € 3.781,25, de huur voor juli tot en met december 2022 ad zes maanden à € 3.926,05 en de huur voor januari 2023 ad € 4.495,31. Verder maakt zij aanspraak op € 4.195,32 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 2.100,00 aan boetes en
€ 1.332,89 aan wettelijke handelsrente berekend tot en met 16 januari 2023. Daarop strekt in mindering een bedrag van € 13.152,91 dat gedurende de procedure door [gedaagde in conventie] is betaald.
3.3.
[gedaagde in conventie] voert verweer.
In reconventie
3.4.
[eiser in voorwaardelijke reconventie] vordert voorwaardelijk, namelijk voor zover [verweerder in voorwaardelijke reconventie] ontvankelijk is in haar vordering in conventie:
1. te verklaren voor recht dat de thans in het geding zijnde huurovereenkomst ter zake de [adres 1] is geëindigd per 31 oktober, althans 30 november, althans uiterlijk per 31 december 2022,
2. te begroten wat partijen over en weer bij einde huur van elkaar te vorderen hebben, waar nodig na inbreng van de daartoe benodigde gegevens, met veroordeling van partijen tot voldoening aan de andere partij van hetgeen zij verschuldigd blijken,
3. dat [verweerder in voorwaardelijke reconventie] als overwegend in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.5.
[eiser in voorwaardelijke reconventie] legt aan haar vordering ten grondslag dat de huurovereenkomst is geëindigd door haar opzegging, dan wel met wederzijds goedvinden, dan wel omdat het doorlopen van de huur naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.
3.6.
[verweerder in voorwaardelijke reconventie] voert verweer.
In conventie en reconventie
3.7.
Op de standpunten van partijen wordt hierna – voor zover nodig – nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Partijen
4.1.
[gedaagde in conventie] voert als meest verstrekkende verweer dat [eiser in conventie] niet-ontvankelijk is in haar vordering. Volgens [gedaagde in conventie] is zij niet de huurder en is [eiser in conventie] niet de verhuurder. De huurovereenkomst is aangegaan door de heer [naam 1] als verhuurder en [bedrijf] als huurder. De “Aanvulling huurovereenkomst” heeft [eiser in conventie] geen verhuurder gemaakt en [gedaagde in conventie] geen huurder gemaakt.
4.2.
Het verweer van [gedaagde in conventie] faalt. De huurovereenkomst is weliswaar op 15 november 2019 gesloten tussen de heer [naam 1] , die werd vertegenwoordigd door zijn zoon de heer [naam 2] , en [bedrijf] , maar in de “Aanvulling huurovereenkomst” is de heer [naam 2] namens [eiser in conventie] overeengekomen met [bedrijf] én [gedaagde in conventie] dat de huurovereenkomst vanaf 1 juli 2020 wordt voortgezet tussen [eiser in conventie] als verhuurder en [gedaagde in conventie] als huurder (zie rechtsoverweging 2.2). Daarmee geldt tussen partijen in ieder geval vanaf die datum hetgeen zij in de “Aanvulling huurovereenkomst” met elkaar zijn overeengekomen. Bovendien hebben partijen na 1 juli 2020 ook op die wijze uitvoering gegeven aan de huurovereenkomst. Zo heeft [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] facturen voor de huur gestuurd (productie 2 van [eiser in conventie] ) en [gedaagde in conventie] heeft de huur betaald aan [eiser in conventie] (productie 5 van [gedaagde in conventie] ).
4.3.
[gedaagde in conventie] heeft nog aangevoerd dat in de “Aanvulling huurovereenkomst” alleen is vermeld dat de
tenaamstellingvan de huurder wordt gewijzigd en dat bovendien [eiser in conventie] geen eigenaar van het gehuurde was tussen 1 januari en 1 juli 2020. Die omstandigheden maken het voorgaande niet anders. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in conventie] een andere partij is dan [bedrijf] . [gedaagde in conventie] wordt aangewezen als de nieuwe huurder in de “Aanvulling huurovereenkomst”. De strekking van die overeenkomst is dus dat het niet slechts gaat om een wijziging van de naam van de huurder, maar dat het gaat om het aanwijzen van een andere partij als huurder. Ten slotte betekent de omstandigheid dat [eiser in conventie] geen eigenaar is/was van het gehuurde op zichzelf nog niet dat zij geen verhuurder kan zijn. Een verhuurder hoeft niet de eigenaar van een gehuurde ruimte te zijn. Ongeacht haar titel ten aanzien van het gehuurde geldt [eiser in conventie] in de rechtsverhouding met [gedaagde in conventie] als verhuurder.
Beëindiging huurovereenkomst
4.4.
[gedaagde in conventie] stelt dat de huurovereenkomst is geëindigd per 31 oktober of 30 november of 31 december 2022. Zij beroept zich erop dat zij de huurovereenkomst kon opzeggen met een
met inachtneming van de omstandigheden redelijke opzegtermijn, omdat de opzegtermijn van één jaar zoals vermeld in artikel 3.3 van de huurovereenkomst alleen zou gelden voor huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient artikel 3.3 van de huurovereenkomst aldus te worden uitgelegd dat de huurder in alle gevallen een opzegtermijn van één jaar in acht dient te nemen. In die bepaling wordt slechts onderscheid gemaakt tussen overeenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd voor wat betreft het tijdstip
waartegenkan worden opgezegd; bij bepaalde tijd tegen het einde van de lopende huurperiode en bij onbepaalde tijd tegen ieder tijdstip. Het gaat in dit geval om een huurovereenkomst die is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2022. Opzegging tegen het einde van die looptijd was mogelijk tot uiterlijk 31 december 2021 (rekening houdend met een opzegtermijn van één jaar). Dat is niet gebeurd. De huurovereenkomst is daarom op grond van artikel 3.2 verlengd voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2024.
4.6.
De heer [naam 2] heeft op de mondelinge behandeling nog verklaard dat als [gedaagde in conventie] in juni 2022 zou hebben opgezegd, [eiser in conventie] een beëindiging van de huurovereenkomst tegen het einde van het jaar zou hebben geaccepteerd. [gedaagde in conventie] heeft echter geen opzegging in juni 2022 gedaan. In tegendeel, [gedaagde in conventie] heeft bij e-mail van 8 juni 2022 juist verklaard dat zij de huurovereenkomst wilde verlengen met twee jaar (zie rechtsoverweging 2.4). Daarbij is geen voorbehoud gemaakt voor een tussentijdse opzegging.
4.7.
Voorts beroept [gedaagde in conventie] zich erop dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden zou zijn beëindigd, omdat partijen waren overeengekomen dat DHL in de plaats van [gedaagde in conventie] de huurovereenkomst zou overnemen. De kantonrechter volgt [gedaagde in conventie] daarin evenmin. Partijen hebben overleg gehad over het beëindigen van de huurovereenkomst, waarbij ter sprake is gekomen dat DHL wilde verhuizen van de [adres 2] naar het gehuurde. Dat was geen eenvoudige indeplaatsstelling van DHL in de plaats van [gedaagde in conventie] . Daarover moest door partijen worden onderhandeld. Bij e-mail van 27 oktober 2022 heeft de heer [naam 2] aan [gedaagde in conventie] geschreven dat er voorstellen konden worden gedaan (zie rechtsoverweging 2.6). Er was dus nog geen overeenstemming tussen partijen over een einde van de huurovereenkomst voor [gedaagde in conventie] . Als [gedaagde in conventie] vooruitlopend op die onderhandelingen verhuisd, is dat haar eigen keuze. Dat doet de huurovereenkomst niet eindigen.
4.8.
Ten slotte voert [gedaagde in conventie] voor het einde van de huurovereenkomst aan dat het doorlopen van de huurovereenkomst na 31 december 2022 ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Die stelling faalt. Daarvoor heeft [gedaagde in conventie] onvoldoende aangevoerd tegen de achtergrond van het voorgaande.
Onbetaalde huur
4.9.
[eiser in conventie] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde in conventie] vanaf juli 2022 geen huur meer heeft betaald. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde in conventie] de huur voor december 2020 ad € 3.781,25 heeft betaald. Omdat [gedaagde in conventie] zich erop beroept dat zij die maand heeft betaald, dient zij dat te onderbouwen. [gedaagde in conventie] is na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om die onderbouwing te geven. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de maand december 2020 niet is betaald.
4.10.
In beginsel loopt de huurovereenkomst door tot 31 december 2024 (zie rechtsoverweging 4.5). Op de mondelinge behandeling heeft de heer [naam 2] evenwel verklaard dat [eiser in conventie] vanaf 1 mei 2023 het gehuurde heeft verhuurd aan DHL. Vanaf die datum kon [eiser in conventie] derhalve haar verplichting op grond van de huurovereenkomst met [gedaagde in conventie] niet meer nakomen om het gehuurde ter beschikking te stellen aan [gedaagde in conventie] . Aangezien [gedaagde in conventie] het gehuurde al heeft verlaten en [eiser in conventie] het gehuurde ook niet meer ter beschikking kon stellen aan [gedaagde in conventie] vanaf 1 mei 2023, moet de huurovereenkomst tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] worden beschouwd als zijnde geëindigd per 1 mei 2023. [gedaagde in conventie] is daarom huur verschuldigd tot 1 mei 2023.
4.11.
Volgens [gedaagde in conventie] had [eiser in conventie] het gehuurde eerder kunnen verhuren aan DHL. [gedaagde in conventie] heeft echter onvoldoende aangevoerd waaruit blijkt dat het mogelijk was voor [eiser in conventie] om het gehuurde eerder te verhuren aan DHL en dat zij dat vervolgens heeft afgehouden.
4.12.
Gelet op het bovenstaande heeft [gedaagde in conventie] de huur van december 2020 en de huur van juli 2022 tot en met april 2023 onbetaald gelaten, hetgeen uitkomt op een bedrag van
€ 45.318,79 (de huurachterstand tot en met januari 2023 ad € 31.832,86 (zie rechtsoverweging 3.2) en de huur van februari tot en met april 2023 ad drie maanden à
€ 4.495,31). Daarop strekt in mindering de betaling van € 13.152,91 door [gedaagde in conventie] (zie de vermindering van eis in rechtsoverweging 3.1), alsmede de door [gedaagde in conventie] op de mondelinge behandeling aangevoerde afrekening van het elektraverbruik van DHL ad € 7.417,23, waarvan de heer [naam 2] ter zitting heeft erkend dat dit in mindering strekt op de vordering van [eiser in conventie] . Ten slotte slaagt het beroep van [gedaagde in conventie] op verrekening met de terugbetaling van de waarborgsom ad € 9.375,00. In dat kader heeft [eiser in conventie] aangevoerd dat zij de waarborgsom niet hoeft terug te betalen, omdat er oplevergebreken waren. Het had echter op de weg van [eiser in conventie] gelegen om die gebreken en de kosten daarvan te concretiseren. Dat heeft zij niet gedaan. Zij stelt op dat onderdeel onvoldoende, zodat de waarborgsom diende te worden terugbetaald en dus kan worden verrekend met de huurachterstand. Overigens vermeldt [gedaagde in conventie] in haar conclusie dat de waarborgsom € 9.357,00 bedraagt. De kantonrechter gaat ervan uit dat dit een verschrijving is. In artikel 6.1 van de huurovereenkomst staat namelijk dat de waarborgsom € 9.375,00 is. Met inachtneming van voormelde posten resteert een bedrag van € 15.373,65 (€ 45.318,79 - € 13.152,91 – € 7.417,23 - € 9.375,00) aan onbetaalde huur.
Huurgenot
4.13.
[gedaagde in conventie] stelt dat zij tijdens de huurovereenkomst niet het volledige huurgenot heeft gehad. Zij voert daarvoor aan dat de heaters in de bedrijfsruimte niet functioneerden, het onderhoud binnen en buiten niet werd uitgevoerd, de laad- en losplaatsen niet altijd bereikbaar waren voor vrachtwagens en [eiser in conventie] aan onbevoegden toegang gaf tot het gehuurde. Wat daarvan ook zij, heeft [gedaagde in conventie] daaraan geen rechtsgevolgen verbonden die tot een verrekenbare tegenvordering kunnen leiden. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan deze stelling van [gedaagde in conventie] .
Laadpalen
4.14.
[gedaagde in conventie] stelt ook dat [eiser in conventie] aan haar een vergoeding dient te betalen, omdat DHL laadpalen heeft aangesloten op de elektra-aansluiting zonder een vergoeding te betalen voor het verbruik van die laadpalen. Die laadpalen zaten vóór de tussenmeter van DHL, zodat het verbruik daarvan niet werd betrokken in het elektraverbruik van DHL. [gedaagde in conventie] meent dat [eiser in conventie] aan haar het verbruik van de laadpalen moet vergoeden, omdat [eiser in conventie] verantwoordelijk is voor de inrichting van het gehuurde.
4.15.
De kantonrechter volgt [gedaagde in conventie] niet in die stelling. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser in conventie] onweersproken toegelicht dat [gedaagde in conventie] ermee heeft ingestemd dat DHL haar laadpalen aansloot op de elektra-aansluiting van [gedaagde in conventie] . Voor een vergoeding van het elektraverbruik voor die laadpalen door DHL dient [gedaagde in conventie] zich te wenden tot DHL. Daar staat [eiser in conventie] buiten.
Zonnepanelen
4.16.
Ten slotte stelt [gedaagde in conventie] in haar conclusie van antwoord dat haar een vergoeding toekomt voor de zonnepanelen die zij op het dak van het gehuurde heeft achtergelaten. Op de mondelinge behandeling heeft zij echter verklaard dat zij de zonnepanelen inmiddels alsnog heeft teruggenomen. Zij heeft daarom op dat onderdeel geen vordering op [eiser in conventie] .
Huurachterstand
4.17.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter een bedrag van € 15.373,65 aan huurachterstand toewijzen.
Incassokosten
4.18.
De verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten is niet weersproken. [eiser in conventie] maakt primair aanspraak op een vergoeding voor incassokosten van 15% van de hoofdsom op grond van artikel 28.1 van de toepasselijke algemene voorwaarden. Subsidiair maakt zij aanspraak op een vergoeding berekend volgens de tarieven in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal de incassokosten berekenen volgens de redelijke en gebruikelijke tarieven in artikel 2 van het Besluit. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser in conventie] hogere kosten heeft gemaakt dan de tarieven in het Besluit. Op het moment van dagvaarden bedroeg de hoofdsom € 31.832,86. Aan de hand van die hoofdsom bedragen de incassokosten volgens de staffel in artikel 2 van het Besluit een bedrag van € 1.093,33. De kantonrechter zal dat bedrag toewijzen.
Boetes
4.19.
De verschuldigdheid van de gevorderde boetes is evenmin weersproken. Op grond van artikel 23.2 van de algemene huurvoorwaarden is [gedaagde in conventie] voor iedere te laat betaalde maand een boete verschuldigd aan [eiser in conventie] van 1% van het verschuldigde per maand, met een minimum van € 300,00. [gedaagde in conventie] heeft de maand december 2020 en de maanden juli 2022 tot en met april 2023 te laat betaald. De kantonrechter zal daarvoor een bedrag toewijzen van 11 maanden à € 300,00, derhalve een totaalbedrag van € 3.300,00.
Rente
4.20.
De vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente wordt afgewezen. Op grond van artikel 6:92 lid 2 BW treedt hetgeen ingevolge een boetebeding is verschuldigd in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet. De wettelijke handelsrente is een schadevergoeding op grond van de wet. Artikel 6:92 lid 2 BW is weliswaar van regelend recht, maar niet gesteld of gebleken is dat partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt.
Proceskosten
4.21.
[gedaagde in conventie] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt in conventie en zij zal daarom in de proceskosten in conventie, waaronder de nakosten, worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden die proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
104,02
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.058,00
(2,00 punten × € 529,00)
- nakosten
132,00
totaal
2.678,02
In reconventie
4.22.
Aangezien [verweerder in voorwaardelijke reconventie] ontvankelijk is in haar vordering in conventie (zie rechtsoverweging 4.1 tot en met 4.3), is de voorwaarde ingetreden voor behandeling van de reconventionele vordering van [eiser in voorwaardelijke reconventie] .
4.23.
De gevorderde verklaring voor recht in rechtsoverweging 3.4, onder 1, wordt afgewezen. Zoals reeds in rechtsoverweging 4.3 tot en met 4.8 is geoordeeld, is de huurovereenkomst niet geëindigd per 31 oktober of 30 november of 31 december 2022.
4.24.
De vordering in rechtsoverweging 3.4, onder 2, wordt eveneens afgewezen. Daarover is reeds geoordeeld in conventie.
4.25.
[eiser in voorwaardelijke reconventie] is de partij die ongelijk krijgt in reconventie en zij zal daarom in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Die proceskosten voor [verweerder in voorwaardelijke reconventie] worden vastgesteld op nihil. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerder in voorwaardelijke reconventie] voor de behandeling van de reconventionele vordering meer kosten heeft gemaakt dan die zij reeds had gemaakt voor de behandeling van de conventionele vordering; zij heeft ook geen conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie ingediend.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 15.373,65 aan huurachterstand, € 1.093,33 aan incassokosten en € 3.300,00 aan boetes,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten van € 2.678,02, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde in conventie] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
5.5.
wijst de vordering af,
5.6.
veroordeelt [eiser in voorwaardelijke reconventie] in de proceskosten, vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.