ECLI:NL:RBZWB:2023:8025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
BRE 21/5575
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 november 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 903.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 720.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 5 oktober 2023, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door [naam] en de heffingsambtenaar door [taxateur 1]. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende niet slaagt.

Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met zeven maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarvan € 14,29 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 85,71 voor rekening van de Staat der Nederlanden. De rechtbank oordeelt dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven, en dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [BV.] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,

de heffingsambtenaar,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 november 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op
€ 903.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [plaats] voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [naam] , verbonden aan [BV.] en namens de [heffingsambtenaar] en [taxateur 1] . Ter zitting heeft de heffingsambtenaar machtigingen voor beide vertegenwoordigers overgelegd aan de rechtbank. De gemachtigde van belanghebbende heeft verklaard akkoord te zijn met de vertegenwoordiging ter zitting van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning (bouwjaar 1934) met een oppervlakte van 327 m2, een aanbouw woonruimte (12 m2), een berging vrijstaand (28 m2), drie stuks dakkapel (24 m2) en een carport (20 m2), op een perceel van 1.520 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 720.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de waardematrix bij het verweerschrift vastgestelde waarde van € 903.000.
4. Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de woning. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
5. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending artikel 40 van de Wet WOZ?
6. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte niet de opgevraagde gegevens aan hem heeft toegezonden.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift gevraagd om alle relevante gegevens aan hem toe te sturen. Bij het hoorgesprek en in het beroepschrift is dit verzoek niet herhaald. Het verzoek is pas weer herhaald ter zitting bij de rechtbank. Dat is te laat om de rechtsbescherming van artikel 40 van de Wet WOZ in te roepen.
Toetsingskader van de rechtbank
7. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
7.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
7.2.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een waardematrix ten grondslag gelegd die door [taxateur 2] , als WOZ-taxateur verbonden aan [bedrijf] , is opgemaakt. In de waardematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 903.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [plaats] . In de waardematrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
7.3.
De stelling van belanghebbende dat de objectkenmerken onjuist zijn weergegeven slaagt niet. Tussen de datum van het indienen van het beroepschrift (gericht tegen de berekening in de uitspraak op bezwaar) en de datum van het opmaken van de matrix door de taxateur van de heffingsambtenaar heeft zich een ontwikkeling in waarderingssystematiek voorgedaan: van kubieke meters inhoud naar vierkante meters gebruiksoppervlak. Het belang van de stellingen van belanghebbende over een verschil in kubieke meters is daarmee vervallen als het gaat om de berekening van de waarde. Waar het gaat om de aanvaardbaarheid van het toepassen van deze veranderingen in werkwijze, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 7.10 hierna.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
7.4.
Belanghebbende voert aan dat de referentiewoningen vergelijkbaar zijn. Belanghebbende heeft in beroep twee eigen objecten ( [adres 5] en [adres 6] ) aangedragen. De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd weersproken dat deze objecten in de vergelijking moeten worden betrokken en gemotiveerd gesteld waarom deze niet vergelijkbaar zijn. Belanghebbende heeft zijn stelling dan ook niet aannemelijk gemaakt.
7.5.
De heffingsambtenaar is er naar het oordeel van de rechtbank wel in geslaagd aannemelijk te maken dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, met name omdat de woningen van eenzelfde bouwtype zijn en de woningen allemaal zijn gelegen in dezelfde gemeente. Referentiewoning 2 is meer dan één jaar voor waardepeildatum verkocht, maar qua objectkenmerken, specifiek het bouwjaar, zeer vergelijkbaar. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
7.6.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning.
7.7.
De heffingsambtenaar heeft de transactieprijzen van de referentiewoningen gecorrigeerd voor het tijdsverloop tussen de transactiedatum en de waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar het gehanteerde indexeringspercentage onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en/of onderbouwd. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van het indexeringspercentage documenten overgelegd van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
7.8.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de indexering van de verkoopprijzen van de referentiewoningen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en onderbouwd. Bij het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende de
juistheidvan de gehanteerde indexering niet gemotiveerd heeft bestreden.
7.9.
De verkoopprijzen van de referentiewoningen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. De grondprijs is vastgesteld op basis van een grondstaffel, die juist is toegepast. Aan de aanbouw, berging, dakkapel en carport zijn afzonderlijke waarden toegekend. Tevens is rekening gehouden met de verschillen in koudv-waarden. Het is voorstelbaar dat de accentverschuiving qua koudv-factoren in beroep (ten opzichte van de toepassing ervan in de bezwaarfase) vragen oproept. Echter, dat is nu juist ook het effect van heroverweging waarvoor de bezwaar- en beroepsprocedure bedoeld is. In totaal is op de opstalwaarde 5% waardedruk aangenomen en voor het perceel ook 5%. Het enkele feit dat de duiding in cijfers (van 1 tot 5 per categorie) een accentverschuiving heeft plaatsgevonden kan niet het oordeel dragen dát onvoldoende met de verschillen rekening is gehouden.
7.10.
Tot de stukken die door de heffingsambtenaar zijn ingebracht behoort een waarderapport, opgemaakt door [taxateur 2] (voornoemd). De waardebepaling door de taxateur vervangt het in de bezwaarfase gehanteerde taxatieverslag. Dat is toegestaan. Het belastingrecht kent een vrije bewijsleer en beide partijen zijn in beginsel in elke stand van het geding vrij om hun bewijs te wijzigen en/of aan te vullen. De enkele omstandigheid dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase tot een andere onderbouwing is gekomen maakt niet dat hij in dit specifieke geval onbehoorlijk heeft gehandeld in het licht van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De beschikking in combinatie met het taxatieverslag maakt duidelijk dat de heffingsambtenaar de waardebepaling heeft gedaan met toepassing van de vergelijkingsmethode. Dat brengt mee dat belanghebbende kan weten dat verkoopsommen van vergelijkbare objecten relevant zijn. Hij kan zich daarover informeren door zelf verkoopinformatie op te zoeken, onder meer via het Kadaster. Daarmee is de waardebeschikking voldoende gemotiveerd. Vervolgens is het aan belanghebbende om te bepalen welke argumenten hij er tegenoverstelt. Belanghebbende heeft niet gekozen voor het maken van een eigenstandige berekening of taxatie. Belanghebbende heeft een kritische blik geworpen op de onderbouwing door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft in zijn uitspraak op bezwaar op die bezwaargronden gereageerd (en het bezwaar ongegrond verklaard). De omstandigheid dat de heffingsambtenaar in beroep één of meerdere objecten uit de vergelijking aanpast, maakt niet dat daarmee de motivering van het besluit danwel de uitspraak op bezwaar ondeugdelijk was. Indachtig het stelsel van waardebepaling in de WOZ in combinatie met de inhoud van het bezwaarschrift is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd. Deze gang van zaken kwalificeert niet als een geheel van omstandigheden dat ertoe dwingt om in beroep te gaan of anderszins in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het betoog van belanghebbende slaagt niet.
7.11.
Belanghebbende heeft gesteld dat voor factor ligging een correctie van 5% toegepast dient te worden. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat geen waardedruk uitgaat van de ligging. De heffingsambtenaar heeft er blijk van gegeven er zorgvuldig naar gekeken te hebben, gelet op het feit dat een correctie van 5% is toegepast voor doelmatigheid. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van belanghebbende een kale stelling betreft en niet met stukken is onderbouwd. Belanghebbende heeft zijn stelling dan ook niet aannemelijk gemaakt.
7.12.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2021 niet te hoog vastgesteld.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 26 april 2021. De rechtbank doet uitspraak op 16 november 2023, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond zeven maanden.
8.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100. Het door belanghebbende aangevoerde arrest van 29 september 2023 [2] brengt daarin geen verandering, omdat dit arrest is gewezen in het licht van een andere belastingsoort.
8.3.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 5 november 2021. De bezwaarfase heeft afgerond zeven maanden geduurd en daarmee één maand te lang. Dit brengt mee dat 1/7 deel (€ 14,29) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 85,71) voor rekening van de Staat der Nederlanden. De Nederlandse Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 837,- en de wegingsfactor 0,25. [3] Uit doelmatigheidsoverwegingen is een verdeling bij helfte aangewezen. Diezelfde doelmatigheidsoverwegingen brengen echter mee dat een verdeling van € 104,25 (heffingsambtenaar) en € 105 (rechtbank) hier het meest effectief is. De heffingsambtenaar en de Staat wordt opgedragen om ieder de helft van het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 14,29;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 85,71;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar € 24,50 aan griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden € 24,50 aan griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 104,25 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 105 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 16 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526