In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 242.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde maximaal € 225.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door [naam] en de heffingsambtenaar door [heffingsambtenaar 1] en [taxateur 1]. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende niet slaagt.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met negen maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, maar kent wel schadevergoeding toe voor de overschrijding van de redelijke termijn, en bepaalt dat de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding ook vergoed moeten worden.