ECLI:NL:RBZWB:2023:8052

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
C/02/414943 / KG ZA 23-507 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verkoop van de voormalige echtelijke woning en gebruiksvergoeding in het kader van echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een echtscheiding, heeft eiser, [eiser], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde], met als doel de verkoop van de voormalige echtelijke woning te bewerkstelligen. De partijen zijn sinds 2005 met elkaar gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. Eiser heeft op 4 februari 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarna een aantal juridische stappen zijn gezet, waaronder een zitting voor voorlopige voorzieningen op 1 september 2023. Eiser vordert onder andere dat gedaagde meewerkt aan de verkoop van de woning aan [adres 1] te [plaats 2] en dat hij gemachtigd wordt om de woning te verkopen indien gedaagde niet meewerkt. Eiser stelt dat er gewichtige redenen zijn voor zijn vorderingen, waaronder de noodzaak om een grotere woning te kopen voor zijn nieuwe partner, die zwanger is.

Gedaagde verzet zich tegen de vorderingen van eiser en stelt dat zij momenteel niet in staat is om de woning over te nemen. Zij betwist ook het spoedeisend belang van eiser en stelt dat de verkoop van de woning zonder een adequate verdeling van de overige vermogensbestanddelen problematisch kan zijn. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er een voldoende spoedeisend belang is en omdat gedaagde in staat lijkt de lasten van de woning te blijven betalen. De rechter heeft ook geoordeeld dat de discussie over de eigendom van de woning in [plaats 6] niet in kort geding kan worden beslecht, aangezien gedaagde gemotiveerd heeft betwist dat deze woning enkel aan eiser toekomt.

De vorderingen in voorwaardelijke reconventie van gedaagde zijn eveneens afgewezen, omdat de voorwaarden voor deze vorderingen niet zijn vervuld. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 15 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/414943 / KG ZA 23-507
Vonnis in kort geding van 15 november 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde in reconventie
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W.R.M. Voorvaart te Breda

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 oktober 2023 met producties 1 t/m 7,
- de reconventionele vordering en tevens pleitnota van [gedaagde] met producties 1 t/m 3,
- de mondelinge behandeling van 8 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in voorwaardelijke reconventie

2.1
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit kort geding van het volgende uitgegaan:
  • [eiser] en [gedaagde] zijn op [datum] 2005 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
  • Uit het huwelijk zijn twee minderjarige kinderen geboren.
  • Op 4 februari 2023 is namens de vrouw bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Op 10 augustus 2023 is een aanvullend verzoekschrift ingediend.
  • Op 1 september 2023 heeft een zitting voorlopige voorzieningen plaatsgevonden en op 19 september 2023 heeft de rechtbank een beschikking uitgesproken.
  • Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoren:
 de (voormalige) echtelijke woning gelegen aan [adres 1] te [plaats 2] met een getaxeerde waarde van circa € 630.000,- met een resterende hypothecaire geldlening van € 221.500,-, een flexibel hypotheek krediet van € 34.000,- en een spaarhypotheek van circa € 59.000,-. De overwaarde is geschat op circa € 433.500,-;
 de woning gelegen aan [adres 2] te [plaats 3] ;
 de woning gelegen aan [adres 3] te [plaats 4] ;
 de woning gelegen aan [adres 4] te [plaats 4] ;
 de woning gelegen aan [adres 5] te [plaats 5] ;
 de woning gelegen aan [adres 6] te [plaats 6] ;
 een lening bij RNHB voor de financiering van de verhuurobjecten van € 59.791,34.
  • [eiser] heeft [gedaagde] verzocht om haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de (voormalige) echtelijke woning alsmede medewerking te verlenen aan de toedeling van de woning aan [adres 6] te [plaats 6] aan [eiser] .
  • [eiser] heeft een nieuwe partner. [eiser] en zijn nieuwe partner verblijven momenteel afwisselend in de verhuurobjecten en een woning in [plaats 7] . [gedaagde] verblijft in de (voormalige) echtelijke woning.

3.Het geschil in conventie en in voorwaardelijke reconventie

In conventie
3.1
[eiser] vordert - samengevat:
I. veroordeling van [gedaagde] tot het mee werken aan het te koop aanbieden van de woning aan [adres 1] te [plaats 2] en het verkopen van deze woning;
II. voor zover [gedaagde] niet meewerkt aan het aanbieden van de woning dan wel het verkopen van de woning, machtiging van [eiser] tot het te gelde maken van de (voormalige) echtelijke woning, althans dat [eiser] wordt gemachtigd om zelf, mede namens [gedaagde] , genoemde woning te verkopen en over te dragen en
  • primair daarbij wordt bepaald dat het vonnis in kort geding in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] die nodig is voor het aanbieden en verkopen van de (voormalige) echtelijke woning;
  • subsidiair op straffe van een dwangsom;
III. voor zover [gedaagde] niet meewerkt aan het aanbieden van de woning dan wel het verkopen van de woning, machtiging van [eiser] om de woning te laten bezichtigen;
IV. veroordeling van [gedaagde] om binnen vier weken na dit vonnis mee te werken aan de levering van de woning gelegen aan [adres 6] te [plaats 6] aan [eiser] ;
V. voor zover [gedaagde] niet meewerkt aan het toedelen en leveren van de woning aan [adres 6] te [plaats 6] aan [eiser] :
  • primair dat het vonnis in kort geding in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] die nodig is voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning aan [eiser] ,
  • subsidiair op straffe van een dwangsom;
VI. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een gebruiksvergoeding met ingang van 4 september 2023 aan [eiser] voor het door [eiser] gederfde woongenot van de (voormalige) echtelijke woning op grond van artikel 3:169 jo 3:166 lid 3 BW;
VII. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten van deze procedure.
Dit is een sterk verkorte weergave van de vorderingen, die in de dagvaarding uitvoerig zijn omschreven.
3.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen die betrekking hebben op de woning aan [adres 1] het volgende ten grondslag. Primair is er voldaan aan artikel 3:174 BW. Er is sprake van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld en sprake van aanvullende gewichtige redenen om de vorderingen van [eiser] toe te wijzen. [eiser] kan momenteel hoofdelijk aangesproken worden voor de hypotheekschuld en [eiser] wenst een grotere woning met zijn nieuwe partner - die zwanger is - aan te kopen. Subsidiair worden de vorderingen gebaseerd op artikel 3:185 BW aangezien er momenteel geen geldige verdeling is tussen partijen. Het lukt partijen niet om tot een minnelijke regeling te komen en in de bodemprocedure is nog geen (eind)beschikking afgegeven en die wordt op korte termijn ook niet verwacht. De vordering tot toedeling van de woning aan [adres 6] aan [eiser] wordt gebaseerd op 3:185 BW. Daarnaast stelt [eiser] recht te hebben op een gebruiksvergoeding op grond van artikel 3:169 BW. Bij de berekening van de gebruiksvergoeding moet volgens [eiser] primair uitgegaan worden van de door partijen voor de woning verschuldigde lasten. Deze schat [eiser] op € 750,- per maand. Subsidiair dient aangesloten te worden bij de overwaarde van de woning en dat leidt dan tot € 451,- per maand. Het spoedeisend belang volgt volgens [eiser] uit de aard van de zaak en de gewichtige redenen. Daarnaast is duidelijk dat [gedaagde] de echtelijke woning met hypotheek niet kan overnemen en zij werkt niet mee aan levering van de woning in [plaats 6] .
3.3
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4
[gedaagde] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang. [gedaagde] is momenteel niet in staat om de echtelijke woning over te nemen met ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser] , maar zij heeft zicht op een nieuwe baan waardoor zij dit wel kan. [gedaagde] stelt dat een huis voor haar en de kinderen heel belangrijk is. Als de woning wordt verkocht zonder een adequate verdeling van de andere vermogensbestanddelen is zij mogelijk niet in staat om een andere woning te kopen of te huren. [gedaagde] stelt daarom dat ofwel de bodemprocedure moet worden afgewacht ofwel alle onroerende zaken van partijen moeten worden verkocht. Ten aanzien van de vorderingen inzake het pand in [plaats 6] heeft volgens [gedaagde] te gelden dat de erfenis waarmee het pand is aangekocht terecht is gekomen in de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap en bewust is vermengd door [eiser] . De waarde van het pand dient daarom gelijkelijk te worden verdeeld. Mocht de gebruiksvergoeding worden toegewezen dan moet eveneens een gebruiksvergoeding worden verrekend voor de twee woningen die [eiser] bewoont met zijn nieuwe partner en de gemiste huurinkomsten moeten worden gecompenseerd.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In voorwaardelijke reconventie
3.6
[gedaagde] vordert - samengevat - in voorwaardelijke reconventie dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad wanneer [gedaagde] in conventie wordt veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning aan [adres 1] dat [eiser] wordt veroordeeld tot het te gelde maken van de overige onroerende zaken, bestaande uit vijf verhuurpanden. In de pleitnota is de reconventionele vordering van [gedaagde] uitvoerig omschreven.
3.7
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure. [eiser] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang en stelt zich op het standpunt dat de woning in [plaats 6] tot het privé vermogen van [eiser] behoort. De onroerend goed portfolio is de enige inkomsten bron van [eiser] .
3.8
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie

(Voormalige) echtelijke woning
4.1
[eiser] heeft primair artikel 3:174 BW aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Lid 1 van dat artikel bepaalt dat de (voorzieningen)rechter op grond van gewichtige redenen een deelgenoot van een gemeenschap kan machtigen om een gemeenschappelijk goed te gelde te maken. Subsidiair vordert [eiser] dat bij gebreke van een afdwingbare verdelingsafspraak tussen partijen in dit kort geding de wijze van verdeling van de echtelijke woning wordt vastgesteld. Een dergelijke vordering vindt zijn grondslag in artikel 3:185 BW. Dit artikel geeft een (niet-limitatieve) opsomming van de wijzen van verdeling, waaronder de verdeling van de netto-opbrengst nadat een goed op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht. Vooruitlopend op een definitieve verdeling kan in kort geding op vordering van een deelgenoot een veroordeling uitgesproken worden jegens een andere deelgenoot om mee te werken aan de verkoop en levering van een tot een gemeenschap behorend goed aan een derde. Dat verkoop van een tot een gemeenschap behorend goed om de opbrengst te verdelen een wijze van verdeling is als bedoeld in art. 3:185 BW, staat niet eraan in de weg dat bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding een veroordeling om daartoe over te gaan, wordt uitgesproken.
4.2
Vaststaat dat de nog te verdelen huwelijksgoederengemeenschap uit meer bestanddelen bestaat dan enkel de (voormalige) echtelijke woning. In de aanhangige bodemprocedure heeft [eiser] in zijn verweerschrift aanvullende verzoeken ingediend waar [gedaagde] nog op mag reageren. Aangenomen moet worden dat – nadat [gedaagde] voor antwoord heeft geconcludeerd – een mondelinge behandeling zal worden bepaald die enkele maanden later zal plaatsvinden. Één van de vorderingen van [gedaagde] in de bodemprocedure sterkt ertoe dat de voormalige echtelijke woning voor maximaal twee jaar onverdeeld blijft. Aan de hand van de stukken die momenteel voorhanden zijn valt geen reële voorspelling te geven over de uitkomst van de bodemprocedure en wanneer deze wordt verwacht.
4.3
[eiser] heeft echter niet aannemelijk gemaakt een voldoende spoedeisend belang te hebben bij zijn vorderingen en evenmin dat sprake is van gewichtige redenen. Niet is gebleken dat [gedaagde] de lasten van de woning niet betaalt, en er moet vanuit worden gegaan dat zij dat ook zal blijven doen zolang zij in de woning woont. Er bestaat dus ook geen gevaar dat [eiser] uit hoofde van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden aangesproken. Daarnaast beschikt [eiser] op dit moment ook over andere woonruimte. Weliswaar heeft [eiser] gesteld dat hij plannen heeft om een andere woning te kopen met zijn nieuwe partner die zwanger is, waaraan zijn hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de voormalige echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening in de weg staat. In de voormalige echtelijke woning wonen echter zijn twee (nu nog) minderjarige kinderen. Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat haar belang en dat van de kinderen met zich brengen dat [gedaagde] nog een periode moet worden gegund om te bezien of er een mogelijkheid bestaat de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening volledig op haar naam te doen stellen, met het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die lening. Zeker nu [gedaagde] heeft aangegeven dat zij zicht heeft op een baan met een salaris waaruit zij de vaste lasten van de woning kan financieren en [eiser] kan uitkopen.
Anders dan [gedaagde] stelt valt onder gewichtige reden niet de omstandigheid dat de deelgenoten niet tot een verdeling kunnen komen. Bovendien betreft deze woning één bestanddeel van de te verdelen onroerende zaken en is niet gebleken dat de overige onroerende zaken, zoals [gedaagde] stelt, niet verkocht kunnen worden, zodat beide partijen over voldoende liquide middelen beschikken om (eventueel) een nieuwe woning te kunnen financieren. De voorzieningenrechter ziet aldus niet in waarom de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en wijst de vorderingen onder I t/m III van [eiser] af.
Woning [plaats 6]
4.4
De vorderingen onder IV en V zien op de woning in [plaats 6] waarvan [eiser] stelt dat deze is aangekocht met gelden verkregen uit een erfenis die enkel [eiser] toekomt. [gedaagde] heeft daar tegenin gebracht dat de erfenis is vermengd door [eiser] en dat de woning in de huwelijksgemeenschap van partijen valt.
4.5
De discussie omtrent de spoedeisendheid daargelaten, dient in kort geding beoordeeld te worden beoordeeld of het in zodanige hoge mate te verwachten is dat een vordering ook in de bodemprocedure zal worden toegewezen dat het verantwoord is daar bij wijze van voorziening bij voorraad op vooruit te lopen. Dit betekent dat de vordering van [eiser] alleen kan worden toegewezen indien er zonder meer van uitgegaan kan worden dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de woning in [plaats 6] buiten de gemeenschap van goederen valt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is nu [gedaagde] gemotiveerd betwist heeft dat de betreffende woning enkel aan [eiser] zou toekomen.
Gebruiksvergoeding
4.6
De onder VI gevorderde betaling betreft een geldvordering en is declaratoir van aard. In het kader van de afwikkeling van het huwelijk tussen [eiser] en [gedaagde] zullen partijen uiteindelijk tot een finale verrekening moeten komen. Er is momenteel een bodemprocedure aanhangig waarin vorderingen die partijen over en weer op elkaar denken te hebben kunnen worden meegenomen. Dat [eiser] een bodemprocedure niet kan afwachten is niet gebleken. De vordering van [eiser] tot betaling van een gebruiksvergoeding door [gedaagde] wordt dan ook afgewezen.
4.7
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Vorderingen in voorwaardelijke reconventie
4.8
De reconventionele vorderingen van [gedaagde] zijn voorwaardelijk ingesteld, indien de vorderingen in conventie worden toegewezen. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarden niet zijn vervuld, zodat op de vorderingen in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
Proceskosten
4.9
Aangezien de man en de vrouw een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
5.1
wijst de vorderingen af,
5.2
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.