ECLI:NL:RBZWB:2023:8068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C/02/366976 / FA RK 19-6730
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018. De vader, hierna te noemen de man, heeft verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling met zijn dochter. De vrouw, de moeder van de minderjarige, heeft alleen het gezag en de minderjarige verblijft bij haar. De man heeft zich echter niet gehouden aan de eerder vastgestelde voorlopige omgangsregeling en is al maanden uit contact met de vrouw, het kind en zijn advocaat. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2023 is de man niet verschenen, wat de rechtbank als zorgwekkend heeft ervaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er al langere tijd geen contact is tussen de man en de minderjarige, en dat de voorlopige omgangsregeling niet is nageleefd. De vrouw heeft herhaaldelijk geprobeerd contact met de man te leggen, maar zonder resultaat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de man niet in staat is om weloverwogen gezagsbeslissingen te nemen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag afgewezen.

Wat betreft de omgangsregeling heeft de rechtbank ook geoordeeld dat er geen duidelijke regeling kan worden vastgesteld, gezien het gebrek aan contact tussen de man en de minderjarige. De rechtbank heeft benadrukt dat de vrouw openstaat voor contact, maar dat de man zelf initiatief moet nemen om de communicatie te herstellen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen en benadrukt dat er geen contactverbod is, maar dat er wel een noodzaak is voor regelmatig contact in de toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/366976 / FA RK 19-6730
Datum uitspraak: 17 november 2023
Nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.P. Biesbroek te Rotterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.E. Teusink te Roosendaal,
betreffende de minderjarige
- [minderjarige] , geboren te [plaats] op [geboortedag] 2018.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere verloop

1.1
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 3 januari 2023;
- het F9-formulier van 13 juli 2023 van mr. Teusink;
- het F9-formulier van 17 juli 2023 van mr. Biesbroek.
1.2
De behandeling van de verzoeken is voortgezet tijdens de mondelinge behandeling van 7 november 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de advocaat van de man. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.
Alhoewel correct opgeroepen is de man niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Uit de eerdere in deze zaak afgegeven beschikkingen blijkt dat het volgende vast is komen te staan:
- De vrouw is de moeder van de minderjarige.
- De vrouw heeft alleen het gezag over de minderjarige.
- De minderjarige verblijft bij de vrouw.
- De vrouw en de minderjarige hebben de Syrische nationaliteit.
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
- De man verblijft sinds 3 november 2014 in Nederland. De man beschikt sinds 24 april 2019 over een asielstatus voor onbepaalde tijd. De man heeft bij Koninklijk Besluit van 24 april 2020 de Nederlandse nationaliteit gekregen.
- De vrouw verblijft sinds 18 mei 2015 in Nederland. De vrouw beschikt vanaf 17 december 2019 over een asielstatus voor onbepaalde tijd.
2.2
Bij beschikking van 11 augustus 2020 is aan de man, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen.
2.3
Bij voormelde beschikking van 3 januari 2023 heeft de rechtbank tussen de man en de minderjarige een voorlopige omgangsregeling bepaald, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
2.4
Conform de voorlopige omgangsregeling hebben de man en de minderjarige, na een opbouw, recht op omgang met elkaar eenmaal in de veertien dagen van 9.00 tot 17.00 uur, waarbij de man de minderjarige ophaalt en thuisbrengt bij de vrouw. In de weekenden dat er geen omgang plaatsvindt vindt er een videogesprek plaats op zaterdag om 17.00 uur.

3.De resterende verzoeken

Aan de rechtbank ligt thans het volgende verzoek van de man nog ter beoordeling voor. Hij verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit toelaat:
in het geval hem vervangende toestemming wordt verleend voor erkenning van de minderjarige en de beslissing dienaangaande in kracht van gewijsde is gegaan, hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over de minderjarige;
een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarige waarbij de minderjarige uiteindelijk de helft van de tijd bij de man verblijft, dan wel een regeling die de rechtbank in goede justitie redelijk acht.

4.De (nadere) standpunten

4.1
Bij F9-formulier van 13 juli 2023 bericht de vrouw de rechtbank dat sinds de beschikking van 3 januari 2023 de man tweemaal bij een omgangsafspraak is geweest. Daarna is hij de regeling niet meer nagekomen. De vrouw heeft de man video’s gestuurd, maar daarop is er geen reactie gekomen. Ook van [jeugdhulp] heeft de vrouw niets meer vernomen. De vrouw wenst de procedure af te ronden en zij verzoekt de rechtbank de verzoeken van de man af te wijzen.
4.2
Bij F9-formulier van 17 juli 2023 bericht de man de rechtbank dat hij de vrouw probeert te bereiken, maar dat zij de telefoon niet opneemt. De man wil graag zijn dochter zien en het gezag over haar uitoefenen. De man verzoekt zijn resterende verzoeken toe te wijzen.
4.3
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2023 wordt namens de man, samengevat, aangevoerd dat de advocaat de afgelopen weken op meerdere manieren heeft geprobeerd om met de man in contact te komen, doch dat is niet gelukt. Er is voor het laatst in juli van dit jaar contact met de man geweest. Hij zei toen dat hij nog steeds graag contact wilde met zijn dochter en tevens mede het gezag over haar wilde krijgen. De man heeft inmiddels een nieuw gezin. Hij vindt het belangrijk als [minderjarige] haar halfbroertje zou kunnen ontmoeten.
4.4
Door en namens de vrouw wordt, samengevat, het volgende aangevoerd. De vrouw heeft de afgelopen periode geen contact met de man gehad. De vrouw heeft aan de man een paar maal een berichtje gestuurd om te vragen of hij wil komen voor de omgang, maar de laatste paar maal heeft hij niet meer gereageerd. Ook heeft de vrouw met [minderjarige] een keer voor niets gestaan bij Monkey Town voor een omgangsmoment. Van een opbouw in het contact is het dus niet gekomen. De voorlopige omgangsregeling wordt niet uitgevoerd. Er is ook geen enkel contact meer met de man. Hij heeft nimmer geprobeerd om de vrouw telefonisch te bereiken. Haar telefoonnummer is niet gewijzigd. Ook heeft hij geen kaartjes meer naar [minderjarige] gestuurd. De vrouw benadrukt dat deze zaak al heel lang loopt. De vrouw ondervindt veel spanning daarvan. Het is heel belastend en het is daarom belangrijk dat er een eindbeschikking komt. Het verzoek tot gezamenlijk gezag dient te worden afgewezen. De man heeft geen contact met haar opgenomen en ook is hij zonder bericht niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De man is niet in staat om invulling te geven aan gezag. Hij heeft geen idee hoe het met [minderjarige] gaat. Bovendien zijn er met hem geen afspraken te maken.
Het verzoek tot omgang moet eveneens worden afgewezen. De vrouw wil de deur niet helemaal voor de man dicht gooien. Op zich staat zij open voor contact en zij heeft het liefst dat [minderjarige] normaal contact met haar vader kan hebben. Als de man in de toekomst contact met de vrouw opneemt met een serieus verzoek tot omgang, dan is zij bereid om met hem in gesprek te gaan en om op basis van de situatie te bekijken hoe omgang vorm gegeven zou kunnen worden.
4.5
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. Het is heel jammer dat de opbouwregeling niet van de grond is gekomen en het contact tussen de man en [minderjarige] is gestopt. [minderjarige] leek het contact met haar vader plezierig te vinden, maar continuïteit is voor haar wel belangrijk. De man is tijdens de mondelinge behandeling ook niet. De Raad adviseert om de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De (nadere) beoordeling

Voorgeschiedenis
5.1
De rechtbank zal eerst in het kort de voorgeschiedenis schetsen. Eind december 2019 is namens de man bij de rechtbank een verzoek ingediend tot vervangende toestemming voor erkenning, gezamenlijk gezag en vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] . Bij beschikking van 11 augustus 2020 is aan de man vervangende toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen. Partijen zijn toen tevens verwezen voor een UHA-traject. Aanvankelijk leken partijen met behulp van de ingezette hulpverlening positieve stappen te zetten en is in het eindverslag door [jeugdhulp] aangegeven dat de beoogde resultaten waren behaald. Blijkens het verslag hadden de ouders rechtstreeks contact met elkaar en verliep de onderlinge communicatie positief. Tevens was er sprake van een omgangregeling tussen de man en [minderjarige] , welke omgangsmomenten goed verliepen.
5.2
Bij de vorige mondelinge behandeling bleek daar helaas geen sprake (meer) van te zijn. [minderjarige] zag op dat moment haar vader tweemaal per maand enkele uren en dat leek goed te gaan. Bij beschikking van 3 januari 2023 is daarom de door partijen tijdens een korte onderbreking overeengekomen (nieuwe) regeling vastgelegd als een voorlopige omgangsregeling met daarin een opbouw. Inmiddels is gebleken dat deze regeling helaas niet van de grond is gekomen. Er is slechts tweemaal een omgangsafspraak bij Monkey Town doorgegaan. Tot een verdere opbouw van deze voorlopige omgangsregeling is het niet gekomen,
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2023 is besproken dat er al langere tijd geen enkel contact meer is tussen de man en de vrouw en dat er ook geen contact meer is tussen de man en [minderjarige] . Partijen verwijten elkaar over en weer dat zij elkaar niet kunnen bereiken. Wat daar ook van zij, gebleken is dat de advocaat van de man hem ook niet kan bereiken en dat de man sinds juli van dit jaar geen contact meer met haar heeft opgenomen. Evenmin is de man verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Dit alles is heel betreurenswaardig en zeker niet in het belang van [minderjarige] te achten.
5.4
Gelet op de lange tijd dat deze procedure al bij de rechtbank loopt, de spanningen die dat met zich mee brengt en de beschreven situatie in 2023, is de rechtbank van oordeel dat er nu een eindbeschikking zal moeten komen. Ten aanzien van de nog openstaande verzoeken van de man overweegt zij het volgende.
Gezag
5.5
In artikel 1: 253c Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat voor zover hier van belang, dat een tot gezag bevoegde ouder van het kind die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend de rechtbank kan verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Als de moeder daarmee niet instemt, dan kan de rechtbank het verzoek alleen afwijzen als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.6
De vraag dient beantwoord te worden of er sprake is van één van de afwijzingsgronden genoemd in voornoemd wetsartikel. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Er is al langere tijd geen contact meer tussen [minderjarige] en haar vader. De vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling is niet van de grond gekomen. Er hebben evenmin videobelmomenten plaats gevonden en de man heeft geen kaartje meer aan [minderjarige] gestuurd. Uit niets blijkt dat de man daadwerkelijk initiatief heeft genomen om de vastgestelde regeling na te komen. Hij neemt geen contact op met de vrouw en informeert niet bij haar hoe het met [minderjarige] gaat. Hij is daarmee niet op de hoogte van wat er speelt in het leven van [minderjarige] . Dit betekent dat de man op dit moment ook niet in staat is om weloverwogen gezagsbeslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] . Voor het gezamenlijk uitoefenen van het gezag is het bovendien noodzakelijk dat de ouders met elkaar (kunnen) communiceren en overleggen. De man reageert echter niet op berichten van de kant van de vrouw. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem zou komen te zitten tussen haar ouders als zij gezamenlijk het gezag over haar zouden uitoefenen. Doordat de man niet meer in contact treedt met zijn advocaat en ook niet naar de mondelinge behandeling is gekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te verwachten dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen in de huidige situatie. Dat betekent dat het verzoek van de man zal worden afgewezen.
Omgang
5.7
Blijkens artikel 1:377a BW heeft een kind, voor zover hier van belang, recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechtbank op verzoek van een ouder een regeling inzake de uitoefening van het omgangrecht vaststellen dan wel ontzeggen.
5.8
De man heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen. De eerder op verzoek van de ouders door de rechtbank vastgestelde voorlopige regeling is helaas niet van de grond gekomen. Er is al vele maanden geen enkel contact tussen [minderjarige] en haar vader. De rechtbank acht het op zich belangrijk voor [minderjarige] dat zij weet wie haar vader is en dat zij ook onbelast contact met hem kan hebben. Daarvoor is het echter wel belangrijk dat er sprake is van regelmatig contact tussen hen en dat [minderjarige] en de vrouw weten waar zij aan toe zijn. Thans is niet duidelijk of en zo ja welke regeling in het belang van [minderjarige] zou kunnen worden vastgesteld. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling zal afwijzen.
5.9
Voor de duidelijkheid wijst de rechtbank er op dat doordat er nu een eindbeschikking wordt gegeven op het verzoek van de man, de voorlopige regeling niet meer van kracht is. Dat betekent dat er geen geldende omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] meer is. De rechtbank benadrukt dat zij het verzoek van de man om een regeling vast te stellen weliswaar zal afwijzen, maar dat dat niet betekent dat er sprake is van een contactverbod. De vrouw heeft aangegeven dat zij bereid is opnieuw met de man in gesprek te gaan over de mogelijkheden voor een omgangsregeling. Daarvoor is wel vereist dat de man contact met de vrouw opneemt, inzicht geeft in zijn huidige situatie en welke regeling hij structureel zou kunnen en willen nakomen. Voor [minderjarige] , een nog jong meisje, is het noodzakelijk dat bij een hervatting van het contact dat niet weer snel verwatert. Er dient sprake te zijn van regelmatig contact volgens een vast patroon en in overleg tussen de ouders vast te stellen. Beide ouders zullen zich er in dat geval gezamenlijk voor moeten inspannen dat het slaagt.

6.De beslissing

De rechtbank
wijst de nog openstaande verzoeken van de man af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Graaf, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeslissing betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.